BWV 81 – Jesus schläft, was soll ich hoffen

Wederom een knap staaltje van Bachs meesterhand, deze cantate voor de vierde zondag na Epifanie en voor het eerst uitgevoerd op 30 januari 1724. De onbekende tekstdichter sluit aan bij het evangelie van die zondag: het verhaal van de storm op zee naar Mattheus. Jezus slaapt, de leerlingen zijn doodsbang. De zee staat in de Bijbel voor  het leven onder de dreiging van ondergang en dood. De cantate kent 7 delen, waarvan de delen 1 t/m 3 over een leven zonder Jezus ( hij slaapt) handelt en de delen 5 t/m 7 over een leven met hem ( hij is opgestaan met effectieve kracht). deel 4 is het hart en het kantelpunt: een arioso van de bas als Vox Christi: ‘Ihr Kleinglaübigen, warum seid ihr so furchtsam’. Het is een dialogische compositie vol dramatiek. Het orkest bestaat uit strijkers en continuo, met twee blokfluiten ter karakterisering van de slapende Jezus, die plaatsmaken voor twee hobo’s d’amore voor de  daadkrachtige Jezus. De spelers zijn dezelfde, want het beheersen van meerdere instrumenten was vanzelfsprekend in Bachs tijd.

1. Aria (A)
Jesus schläft, was soll ich hoffen?
Seh ich nicht
mit erblaßtem Angesicht
schon des Todes Abgrund offen?

De openingsaria voor alt schildert de slapende Jezus met de geëigende middelen van die tijd: strijkers die diep spelen, blokfluiten in een octaaf hoger, veelvuldig rustig kloppende orgelpunten in het continuo en diepe aanhoudende tonen in de zangstem. Je zou denken aan een slaapliedje, waarbij Van Hengel verwijst naar het ‘ Schlafe mein Liebster’ uit het Weihnachtsoratorium. Voor Jezus is het dat zeker, maar niet voor de door de alt vertegenwoordigde leerlingen. Talrijke verminderde intervallen en overmatige en chromatische secunden maken het tot een klaagzang, uitlopend in de bange vraag  - Was soll ich hoffen – die ten hemel schreit en daar a.h.w. blijft hangen.  De leerlingen zien de afgrond van de dood gapen, te horen in het continuo die twee octaven die ravijn in dondert.

2. Recitatief (T)
Herr, warum trittest du so ferne?
Warum verbirgst du dich zur Zeit der Not,
da alles mir ein kläglich Ende droht?
Ach, wird dein Auge nicht durch meine Not beweget,
so sonsten nie zu schlummern pfleget?
Du wiesest ja mit einem Sterne
vordem den neubekehrten Weisen
den rechten Weg zu reisen.
Ach, leite mich durch deiner Augen Licht,
weil dieser Weg nichts als Gefahr verspricht.

De tenor neemt het in zijn recitatief voor waarop en richt zich direct tot Jezus zelf. Voluit klinken de aanklagende vragen, die in cadensen steeds weer omhoog voeren, in het tweede gedeelte leidend tot een gebed om het gaan van een juiste weg. Waarbij verwezen wordt naar de ster die de wijzen leidde, thema van Epifanie. ‘Ach leite mich durch deiner Augen Licht’ is ontleend aan Exodus 33: 14: ‘Mijn aangezicht zal vooraan gaan; daarmee zal ik je leiden’. De openingsregels van het recitatief komen bijna letterlijk uit ps.10:1. Op ‘ferme’ maakt de tenor de sprong van een ‘none’ de hoogte in, maar op ‘klaaglijk’ juist naar beneden. Op ‘leite mich’ klimt hij een laddertje op. Hoor hoe het continuo daarin met hem meegaat in “buitennissige wendingen en dissonante harmonieën: een reeks schrille (verminderde-septiem)akkoorden op Noth (2x), kläglich Ende, deiner en Gefahr”. (Van Hengel) Deze, Van Hengel dus – die ik vorige week zaterdag heb ontmoet toen ik een inleiding verzorgde bij een uitvoering van Bachs cantate 146 in de Grote Kerk van Den Bosch – wijst er op dat de cello onder de woorden ‘mir ein kläglich Ende’ noten speelt die een terts omhoog getransponeerd – de naam B-A-C-H spellen. Een aardige suggestie. Bach betrekt zich zelf er bij, wat in de lijn ligt van zijn aard.

3. Aria (T)
Die schäumenden Wellen von Belials Bächen
verdoppeln die Wut.
Ein Christ soll zwar wie *Wellen stehn,
wenn Trübsalswinde um ihn gehn,  *
Felsen
   doch suchet die stürmende Flut
die Kräfte des Glaubens zu schwächen.

In de aria voor tenor wordt het bedreigde leven van de christen vergeleken met de door de storm schuimende golven van de zee. Dat is goed te horen in het leningsritornel van de strijkers onder aanvoering van de 1e viool. In het middendeel – Ein Christ soll zwar wie Wellen stehn, wenn Trübsalswinde um ihn gehn – treedt er plotseling driemaal een ‘adagio’, een rustig worden op, waarna de stroom wederom losbarst. Nu is er wat aan de hand met het woord ‘Wellen’. Hoezo kan de christen zich staande houden als ‘Wellen’? Moet dat niet ‘Felsen’ zijn, zoals Dürr veronderstelt? Dat klinkt logischer. Zowel de oude als de nieuwe Bach-Ausgabe heeft het als zodanig gecorrigeerd, in laatstgenoemde is ‘Felsen’ cursief afgedrukt. Maar zowel in Bachs originele handgeschreven partituur, als in een door hem gecorrigeerde tenorpartij en het bewaard gebleven tekstboek staat’ Wellen’. Hoe zit dat? Ik neem graag over wat Van Hengel daarover schrijft.

1) Er is wel gesuggereerd dat hier het in oude woordenboeken voorkomende woord Wellen is bedoeld, een liggende cylindrische vorm, verwant met ons woord ‘wals’, of een staande as waarom iets draait, en dat een zekere onwrikbaarheid uitstraalt.
2) Mijn interpretatie: Wellen verwijst naar de golven van de Rode Zee die (volgens het bijbelboek Exodus 14:21) op bevel van God uiteenweken en als een muur terzijde stonden om het volk Israel onder leiding van Mozes doortocht te verlenen. Belials golven moeten hun energie dus ‘verdubbelen’ (r.2) om in de eerste plaats deze ‘staande golven’ te overspoelen en vervolgens het daaraan ten grondslag liggende geloof aan te tasten.
3) Inmiddels is er, aansluitend bij de oude betekenis van Wellen als ‘zuilen’ een nieuwe interpretatie opgedoken, in de vorm van een destijds wijdverbreide afbeelding van de gelovige Britse Koning Charles I die, onthoofd in 1649, in de rest van Europa als gold toonbeeld van onverzettelijkheid en hier eerst is afgebeeld als stuurman die het Engelse scheepje bij storm en tegenwind over woelige baren tracht te loodsen, en vervolgens terwijl hij bescherming zoekt bij – inderdaad - zuilen die de aanrollende golven weerstaan, op het moment dat hij, volgens zijn eigen, beroemde laatste woorden zijn corruptible crown vervangt door de incorruptible doornenkroon. (Terloops illustreert deze afbeelding rechtsonder ook het beeld (uit BWV 44) van palmen die onder druk steviger groeien.)

4. Arioso (B)
»Ihr Kleingläubigen, warum seid ihr so furchtsam?«

5. Aria (B)
Schweig, aufgetürmtes Meer!
Verstumme! Sturm und Wind!
Dir sei dein Ziel gesetzet,
damit mein auserwähltes Kind
kein Unfall je verletzet.

Dan volgt het keerpunt. De bas als Vox Christi staat op en stelt de vraag die centraal staat in de evangelielezing. Het is een arioso, waarin stem en continuo in een fuga samen optrekken. Een indringend stuk, waarop de tweede stormaria aansluit, waarin Jezus de golven en de storm het zwijgen oplegt, waarbij de unisono spelende strijkers in ‘allegro’ de aanstormende golven vertegenwoordigen en de twee hobo’s het rustbrenger van Jezus verklanken. 

6. Recitatief (A)
Wohl mir, mein Jesus spricht ein Wort,
mein Helfer ist erwacht,
so muß der Wellen Sturm,
des Unglücks Nacht
und aller Kummer fort.

7. Koraal
Unter deinen Schirmen
bin ich für den Stürmen
aller Feinde frei.
Laß den Satan wüttern,
laß den Feind erbittern,
mir steht Jesus bei.
Ob es itzt gleich kracht und blitzt,
ob gleich Sünd und Hölle schrecken:
Jesus will mich decken.

De angstige alt van het begin keert terug , maar nu gerustgesteld. En in het slotkoraal krijgt het subjectieve van de enkele gelovige de geldigheid voor allen, de gehele gemeente en voor wie daarmee instemt.Het is het tweede couplet van ‘Jesu, meine Freude’ van Johann Franck uit 1653.