BWV 89 – Was soll ich as dir maken, Ephraim?

Een cantate voor de 22e zondag na Trinitatis, voor het eerst uitgevoerd op 23 oktober 1723. De evangelielezing is Mattheus 18: 23 -35, de gelijkenis van de ondankbare knecht, die na de kwijtschelding van zijn ( grote) schulden weigert de (kleine) schulden van een collega kwijt te schelden. Een cantate voor solisten, die in het slotkoraal gevieren optreden. De alt en de sopraan zingen elk een recitatief en een aria. Het werk opent met de bas, die als de Vox Deo Hosea 11: 8 ten gehore brengt. Voor dat deel voegt Bach een hoorn toe, terwijl voor de rest de begeleiding bestaat uit twee hobo’s, strijkers en continuo.

1. ARIA (B)
»Was soll ich aus dir machen, Ephraim?
Soll ich dich schützen, Israel?
Soll ich nicht billig ein Adama aus dir machen
und dich wie Zeboim zurichten?
Aber mein Herz ist anders Sinnes,
meine Barmherzigkeit ist zu brünstig.«

God overweegt of Hij zijn volk het lot van Adama moet ondergaan, hetzelfde lot dat Sodom c.s. trof of dat hij over zijn hart van barmhartigheid zal strijken. Omdat het een Godssprake is kan van een aria of arioso geen sprake zijn in de gebruikelijke zin. Er staat wel ‘aria’ in het manuscript, maar onduidelijk is of dat van Bach zelf komt of van een kopiist. Door een terugkerend instrumentaal ritornel met eigen motieven zorgt wel voor een verwantschap met een aria. Structureel lijkt het daarmee nog het meest op een arioso. Er zijn vijf tekstregels, met orkest er aan vooraf, er tussen door en ter afsluiting, dus zeven vrijwel zelfstandige optredens. (vijf boeken van Mozes=Thora en zeven dagen van de week=hele leven?) het continuo begint met een motief van rollende noten, die we ook kennen van de maanden later gecomponeerde Johannes-Passion als om Jezus’ kleding wordt gedobbeld. Horen we hier het dobbelen van God zelf: ondergang of barmhartigheid? Of is het zijn toorn die hier rolt? De hobo’s openen met een zucht-motief: het steunen van hen die een straf zien dreigen; met gebroken akkoorden omhoog verklanken de strijkers de ten hemel stijgende vragen, die  de bas dan verwoordt. Het zijn er drie, afgesloten met fermates vol beklemming. Volgens Van Hengel is de jachthoorn, vanwege zijn ondergeschikte rol, bij latere uitvoeringen pas door Bach toegevoegd, toen een hoornist toevallig zijn pad kruiste.

2. RECITATIEF (A)
Ja, freilich sollte Gott
ein Wort zum Urteil sprechen
und seines Namens Spott
an seinen Feinden rächen.
Unzählbar ist die Rechnung deiner Sünden,
und hätte Gott auch gleich Geduld,
verwirft doch dein feindseliges Gemüte
die angebotne Güte
und drückt den Nächsten um die Schuld;
so muß die Rache sich entzünden.

3. ARIA (A)

Ein unbarmherziges Gerichte
wird über dich gewiß ergehn.
Die Rache fängt bei denen an,
die nicht Barmherzigkeit getan,
und machet sie wie Sodom ganz zunichte.

In het secco-recitatief begint de alt een stevige preek, die voortgezet wordt in de aria. We zijn overgeschakeld naar de evangelielezing: de ondankbare knecht staat voor Gods volk, die een torenhoge schuld kent. God heeft het gelijk volkomen aan zijn kant en wie geen barmhartigheid kent, moet niet gek opkijken het lot van Sodom te moeten ondergaan. Hierin wordt ook Jakobus 2: 13 geparafraseerd : de onbarmhartige wacht een onbarmhartige afrekening. Dat harde oordeel is ook te horen in het continuo, de enige begeleiding. De toon is grimmig, geen ander instrument verzacht de pijn. In de cello hoor je met lange halen als van een zeis dat elke hoop wordt weggemaaid. 

4. RECITATIEF (S)
Wohlan! mein Herz legt Zorn, Zank und Zwietracht hin;
es ist bereit, dem Nächsten zu vergeben.
Allein, wie schrecket mich mein sündenvolles Leben,
daß ich vor Gott in Schulden bin!
Doch Jesu Blut
macht diese Rechnung gut,
wenn ich zu ihm, als des Gesetzes Ende,
mich gläubig wende.

5. ARIA (S)

Gerechter Gott, ach rechnest du?
so werde ich zum Heil der Seelen
die Tropfen Blut von Jesu zählen.
Ach rechne mir die Summe zu!
Ja weil sie niemand kann ergründen,
bedeckt sie meine Schuld und Sünden.

De alt vertolkt de donkere kant, de sopraan de lichte kant: zie af van toorn, twist en tweedracht, verlaat je op Christus, die met zijn bloed de rekening heeft betaald. Dan heb je de wraak van God niet te vrezen, zo belijdt ze, in het secco-recitatief, met een verzaligde arioso-uitloop. In de aria komt de hobo er bij en met het continuo en de zangstem wordt een trio gespeeld in het dansritme van een 6/8 maatsoort. tegenover de berg schulden, al die rekeningen staat de grote som van de bloeddruppels van Christus, die de hele schuldberg overdekt. De hobo gaat voor in een omhoog wijzend thema. Er klinkt opluchting, de lucht is geklaard.

6. KORAAL
Mir mangelt zwar sehr viel,
doch, was ich haben will,
ist alles mir zugute
erlangt mit deinem Blute,
damit ich überwinde
Tod, Teufel, Höll und Sünde.

De gemeente kan instemmen en meedoen in de bevestiging van de slotboodschap met het zevende couplet van ‘Wo soll ich fliehen in’ van Johan Heermann uit 1630. De hoorn mag weer meedoen om samen met de twee hobo’s de sopraan te versterken. Op de laatste regel gaat de bas van het continuo zo diep, dat de koorbas moet octaven om hem te volgen.