Category Archives: Dagdagelijks

Zandbergen / Jan Tabak

Ik heb geen hekel aan winkelen, maar wat ik echt leuk vind is ‘kringloop-winkelen’. Kringloopwinkels zijn er te kust en te keur, ook in Het Gooi. Afgelopen week wandelde ik weer eens die van mijn geboortedorp Huizen binnen. De boekenafdeling krijgt immer mijn meeste aandacht. Ik zoek naar drukwerk wat met de geschiedenis van Het Gooi in het algemeen en Huizen in het bijzonder te maken heeft. Ik vond exemplaren van het tijdschrift van de stichtingen ‘Tussen Vecht en Eem’ en “Vrienden van het Gooi’., waaronder een dik nummer over Bussum, mei 1983. Daarin een uitvoerig artikel van W.G.M. Cerutti over het gebied waar ik nu woon, over de geschiedenis juist ook van Zandbergen, de naam van de serviceflat, waarin ik woon. Die geschiedenis blijkt alles te maken te hebben met die van het fameuze Hotel Jan Tabak. Sterker nog: ‘Jan Tabak’ stond ooit op de plek, waar ik nu vanaf mijn balkon uitkijk op een rotonde, kloeke beuken, een voetbalveldgroot gazon met vijver, waarin dag en nacht de kikkers kwaken en scholeksters, eenden, witte kwikstaarten, merels, lijsters en duiven naar voedsel zoeken.

Het Gooi was eeuwenlang agrarisch gebied, voor het grootste gedeelte sinds 1300 in gemeenschappelijk gebruik, waaruit het fenomeen van de erfgooiers ontstond. Het Gooi kende vanouds vijf dorpen en een heuse stad. Huizen, Blaricum, Bussum, Laren, Hilversum, min of meer ‘onderdanig’ aan grote stadsbroer Naarden.  De dorpen zijn vanouds brinkdorpen, met er omheen de engen, waarop van alles verbouwd werd, daar weer omheen heidevelden (schapen) en op lagere gronden de meenten (weiden), de grootste bij Huizen. Naarden werd in 1350 verwoest tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten, lag al kwetsbaar voor overstromingen en werd ‘hoger’ gebouwd op de huidige plek. Zeer strategisch gelegen op de smalle corridor tussen moeras en veengebied en Naardermeer aan de weg naar Amsterdam,  de Duitslandroute (Hamburglijn). In 1142 werd al bepaald dat de stad een vrij schootsveld moest hebben om de vijand geen dekking te geven. Binnen een straal van 1750 meter mochten geen bouwwerken opgetrokken worden. De Spanjaarden veroverden de stad evengoed en moordden de bevolking uit. Na dat rampjaar 1572 werden de vestingwerken gebouwd, die een eeuw later niet bleken te voldoen, want de Fransen konden in 1672 de stad zonder slag of stoot veroveren. In 1685 werden nieuwe vestingwerken voltooid, waarvan we tot op vandaag kunnen genieten. Er kwamen twee toegangspoorten: de Amsterdamse en de Utrechtse poort. In die 17e eeuw kwam de weg van A’dam naar A’foort door de stad lopen. (Voorheen ging hij om Naarden heen door Bussum) Aan die weg woon ik dus, eeuwen een belangrijke schakel tussen Amsterdam, het oosten van het land en Duitsland, m.n. Hamburg. Personen, post- en goederenvervoer deed er 88 uur over om van Amsterdam in Hamburg of omgekeerd te geraken. De straatweg liep en loopt langs Bussum. Bussum was in de 17e eeuw een gehucht van 350 personen, terwijl Naarden ruim 2000 inwoners telde en  bestuurlijk en vooral ook economisch de baas over Bussum was. Wie in Bussum iets van de grond wilde krijgen had toestemming van de stad nodig, die om eigen inwoners te beschermen daar nog al zuinigjes, met voorwaarden omgeven, mee omging. Er was één man die doorzette en van de nieuwe verkeerssituatie ruimschoots wist te profiteren. Dat was Jan Jacobsz, een zgn. ‘flessiaan’, dwz slijter/caféhouder in Bussum. Zijn bijnaam was Toebaxman. Misschien verkocht hij naast drank ook tabak, misschien verbouwde hij zelf tabak, misschien was hij zelf een verwoed roker, misschien was en deed hij het allemaal: we weten niet hoe hij aan zijn bijnaam kwam. Hoe het ook zij deze Jan Tabak richt rond de tijd dat de vestingwerken klaar zijn, dus 1685 , een verzoek aan de vroedschap van Naarden om een logement te beginnen. De vroedschap gaat akkoord en Jan verlaat café annex slijterij en bouwt een logement een paar honderd meter buiten de vesting richting Amersfoort aan de linkerkant van de weg, langs de Galgesloot, tegenover de Galgesteeg. De steeg is nu de Godelindeweg, de sloot is er nog en loopt vanaf de Thierensweg/L.Hortensiuslaan langs het voormalig diaconessenhuis en nu nieuwe appartementen. Jan’s logement werd gebouwd precies op de plek waar ik nu woon. Hj noemde zijn herberg Sandbergen of Sandberg, vermoedelijk omdat het terrein toen nog al geaccidenteerd was en niet afgevlakt. In de volksmond werd zijn logement al spoedig Jan Tabak genoemd!

Op 30 maart 1692 logeert Constantijn Huygens de Jongere, sinds 1672 secretaris van stadhouder Willem III in Jan Tabak. In zijn Journaal geen woord over verblijf en het eten, maar alleen over “een lange meydt en een lange dochter”.  De naamgever en stichter van het logement overlijdt in 1701 en wordt op 9 oktober begraven in de Naardense Grote Kerk. Een broer of neef of wellicht zoon,  Piet Tabak, volgt hem op, daarna wordt diens zoon Jan de eigenaar. Halverwege 18e eeuw, eind van die eeuw en begin 19e eeuw vinden steeds verkopen plaats. Inmiddels was het meer dan een herberg alleen. Er was een kegelbaan bij gekomen, een kolfbaan en een tuin met hoge bomen, prieeltjes en plantage met lommerrijke lanen. Daardoor was het ook een aantrekkelijke plek voor de Naardense burgers. 

30f3614140eaad5527adf779522329fdbe10534d  Jan Tabak op de plek van Zandbergen

Op 18 oktober 1813 lijdt Napoleon een zeer gevoelige nederlaag bij Leipzig. De Fransen in ons land krijgen de zenuwen en beginnen weg te trekken. Het wordt hen zo benauwd dat ze zich in sommige plaatsen terugtrekken en verschansen, zo ook in Naarden. Baron Guétard de la Porte neemt zeker 2000 man met zich mee, zo’n beetje een verdubbeling van het inwonertal.  Bussum wordt geplunderd om aan voedsel te komen. En om een vrij schootsveld te hebben en zicht op troepenbewegingen wordt de omgeving ‘geschoren’. Een troepenmacht van Pruisen, Kozakken, Amsterdamse schutterij en Gooise boeren o.l.v. kolonel Van den Bosch vormde een blokkade rond Naarden. Daarbij gebruikten ze Jan Tabak als hoofdkwartier. De Fransen merken dat op en slagen er in om op 8 december het logement in brand te steken. Overigens is genoemde Van den Bosch ook de man die Frederiksoord stichtte, minister was en gouverneur in Indië. Op 12 mei 1814 gaven de Fransen zich over. Er was enorme schade. 

Aan het einde van de 18e eeuw kwamen op afgezande gronden kwekerijen op. Een zekere Jacob Bolten begon als eerste in Het Gooi met een bescheiden zaak iets voorbij Zandbergen, maar dan aan de andere kant van de Amersfoortsestraatweg. Dit Kweeklust lag waar nu de Brediusflats staan. Een boomkwekerij bezat deze Bolten op het huidige Rembrandtkwartier, gelegen tussen Amersfoortsestraatweg, Godelindeweg, Hortensiuslaan, Brinklaan en Brediusweg, een prachtige buurt van ruime huizen, vaarten en bomen. Nog steeds vinden we vrij veel kwekerijen langs de Naarderstraat vanaf de vesting tot aan waar nu oude gebouwen van de Chemische Fabriek worden afgebroken. Daar ook nog een kloek gebouw dat herinnert aan de in 1889 opgerichte Koninklijke Beetwortelzaadcultuur Kuhn en Co. De oprichter was een nazaat van de dochter van .J.P. van Rossum die in 1815 het terrein van Zandbergen na de verwoesting had gekocht. Hij was getrouwd in 1808 met een dochter van de eigenaar van het buiten Valkeveen. Het echtpaar kreeg tien kinderen, van wie de oudste dochter trouwde met een Dudok van Heel, een nog immer bekende familie in deze contreien. Van Rossum bouwt op het terrein van Zandbergen een buitenverblijf, verwerft nog meer gronden en gebouwen in de buurt, zoals Berghuis, een prachtig hoog huis schuin tegenover de vroegere Chemische fabriek. Zandbergen en Berghuis vormden een mooi aaneengesloten geheel,  onherstelbaar van elkaar gescheiden en verminkt door de aanleg van Rijksweg 1 om Naarden heen.  Het huidige Berghuis werd in 1913 gebouwd door de familie Dudok van Heel.

Van Rossum was een energieke duizendpoot, die naast de handel in suiker en tabak actief was in de bestrijding van de aardappelziekte door het invoeren van Amerikaanse soorten en zich manifesteerde in de aanschaf van grote gebieden ten oosten van Naarden, die hij liet verfraaien door de aanleg van tuinen, parken, panorama’s, lanen, maar ook benutte voor afgravingen.  Hij en zijn kinderen waren de eigenaars van buitens als Gravenveld, Venusberg, Oud- en Nieuw-Valkeveen, Flevorama, Berghuis, Schoonzicht en Kommerrust. Op de plek van het oude Jan Tabak bouwt Van Rossum villa Zandbergen. Later komt op die plek villa De Bongerd, bewoond door de familie Dudok van Heel, die ca 1960 wordt afgebroken en dan volgt dus de bouw van de serviceflat, ook weer Zandbergen geheten.

In 1826 bouwt de artillerie-commandant van Naarden, majoor P.F.de Seyff, een paar honderd meter van het oude Jan Tabak aan de andere zijde van de Amersfoortsestraatweg een nieuwe herberg, die hij Zandhoeve noemt. Hij krijgt concurrentie van een zekere J.W.Leenders die in 1829 grond koopt naast de Zandhoeve en daar een logement op  bouwt dat hij Nieuw Jan Tabak noemt. In 1835 brandt dit af en koopt majoor De Seyff, de geblakerde restanten van leenders, koopt nog wat extra grond er bij, in 1844 nog weer een stuk en zo ontstaat een behoorlijk terrein voor een nog groter logement. De Seyff geraakt in financiële moeilijkheden , moet de boel verkopen en in 1851 komt het logement in handen van A.Bredius, de eigenaar van buskruitmolen De Krijgsman bij Muiden en inmiddels ook al eigenaar van landgoed Oud-Bussum, in de 16e eeuw eigendom van Paulus van Loo, baljuw van Gooiland en drost van Muiden en daarna van de familie Hinlopen, bij wie Vondel regelmatig logeerde. Nog steeds zien we op gebouwen van het landgoed een hinde, een verwijzing naar die familie. Bredius koestert en verfraait zijn bezit. Een deel staat nog immer bekend als het Bosch van Bredius. De Brediusweg is nog steeds de belangrijkste weg vanuit Huizen het dorp Bussum in. Overigens werd vanaf het begin van het logement niet van Zandhoeve gesproken, maar altijd van Jan Tabak. Zandhoeve brandt af in 1858. Bredius bouwt op dezelfde plek een buitenplaats, dat hij in 1866 verlaat en als hotel Zandhoeve oftewel Jan Tabak verpacht. Met wat uitbreidingen en vernieuwingen is dat het hotel dat we tot in de zeventiger jaren van de vorige eeuw hebben gekend. In 1882 kwam de Gooische stoomtram (Gooische moordenaar genoemd, omdat er nog al wat mensen onder haar wielen verongelukten) langs Jan Tabak te lopen, wat de uitspanning nog geliefder maakte. In 1895 verkocht de kleinzoon van Bredius het gehele familiebezit aan Henry Tindal, die het al weer in 1901 van de hand moest doen. Het omvatte alle gronden ten noorden van de A’foortsestraatweg, vanaf het Beethovenpark tot en met het terrein van het Blindeninstituut en wat daar achter ligt tot en met Bikbergen, het IJzeren Veld en Tames tot aan de Sijsjesberg. Het kwam in handen van Van Woensel Kooy. Hij liet op het terrein van de oude hoeve Oud -Bussum door de bekende architect K.P.C. de Bazel de Hofstede of Melkerij Oud-Bussum bouwen, voltooid in 1906. Een modelboerderij, waarvan Floris Vos, volgens overlevering een voorvader van me, mede-directeur was. Van Woensel Kooy overleed echter al op 25 jarige leeftijd, in 1903. Het ging al snel bergafwaarts en in 1908 wordt het gehele bezit gesplitst  geveild, waarbij Oud-Bussum in handen komt van een Exploitatie Mij. En Jan Tabak eigendom werd van J.C.A van Aken. Deze laat het restaureren en het koetshuis afbreken. In 1918 komt het in handen van het echtpaar Van Buuren-Oostermeijer, die de accommodatie verbetert en ook tennisbanen laat aanleggen. Gedurende de oorlog vorderen de Duitsers het hotel. Op 30 maart 1945 raakt het ernstig beschadigd door een Engelse beschieting. Op 27 oktober 1945 kan Jan Tabak heropend worden, inmiddels in handen van het echtpaar Speerstra. Er vonden nog  meer renovaties plaats tot de exploitatie gestopt werd in 1977. In 1981 werd het afgebroken, maar op de plek verrees een Golden Tulip met dezelfde naam en nu is het een NH Hotel, met de officiële naam Jan Tabak. 

bht30_1h2t

 

 

VVV

Wie geen onbekende reiziger is in de voetbalwereld weet dat VVV staat voor Venlose Voetbal Vereniging. Daarnaast weet vrijwel iedereen , zeker elke soort reiziger, dat het ook kan staan voor Vereniging voor Vreemdelingen Verkeer. Ik zou daar een derde betekenis aan toe willen voegen. En wel Vijanden van Vroeger nu Vrienden.

Door een flinke verkoudheid met wat verhoging gehinderd besloot ik de wedstrijd van mijn club tegen Heracles niet lijfelijk te bezoeken in de Amsterdam Arena, maar thuis te volgen via Fox Sports. Daar zag ik allereerst dat in hun studio Ronald de Boer en John de Wolf samen de wedstrijd van commentaar voorzagen. Dat wil zeggen ze deden dat al bij de wedstrijd ervoor van FC Twente tegen Feyenoord en een tweede wedstrijd ging in één moeite, maar wel dubbeltarief vermoed ik, door. Tijdens de wedstrijd in de Arena kregen wij thuiskijkers een shot te zien van – ja, zagen wij dat goed, was dit geen zinsbegoocheling —  Louis van Gaal gebroederlijk naast Sjaak Swart in diens – door anderen gefinancierde – skybox en daarnaast de dames Swart en Van Gaal. Het was een week na Pasen en dus van het besef dat wonderen de wereld niet uit zijn. En dit moest ook wel zo iets zijn, want de haat en nijd tussen Swart en Van Gaal was al decennia zo diep en breed als Het Kanaal. Toen dit shot uitgezonden werd had ik toevallig een zeer goede vriend aan de telefoon die ook de wedstrijd zag en dus ook dit tafereel. Zijn verbazing schoot een recordhoogte in. Hij had namelijk zowel een boek als een docu over de zelfbenoemde Mister Ajax gemaakt en had uitspraken over zijn afkeer van Van Gaal op band staan die de docu niet hebben gehaald, want te grof. Toen ik later het duo De Boer- De Wolf weer zag, ging een ander deurtje in mijn geheugenmagazijn open. Die waren in een ver verleden ook niet bepaald vrienden. Niet omdat de een bij Ajax en de ander bij Feyenoord speelde, maar omdat de Wolf  De Boer – en andere Ajacieden – met kaarten bleek te naaien, zo ernstig dat Advocaat als toenmalig bondscoach tijden het WK van 1994 in Amerika hem op het vliegtuig zette onder de smoes dat de langharige Feyenoorder een blessure had waarvan hij niet meer tijdig zou herstellen.

De zondag na Pasen zag ik dus tweemaal het wonder van een verzoening, zo lijkt het. Al eerder was het een klein wondertje dat Koeman en Van Gaal weer goed met elkaar gesproken hadden. Vandaar een nieuwe betekenis van VVV. Of is het allemaal nep, een politiek moment, zoals op wat de kerk Goede Vrijdag is gaan noemen , Pilatus en Herodes op één dag vrienden werden. Vanwege J.C.  En dat brengt me op die andere J.C, wiens naam garant staat voor veel nostalgische bewondering en ophemeling, maar ook g voor gehannes en gedoe, met als laatste een revolutie bij de club die hij (mede) groot heeft gemaakt en die hem de ruimte gaf groot te worden. Eindelijk is de kogel door deze kerk en gaat de Amsterdam Arena echt zijn naam dragen. Cruijff en Van Gaal was ook niet bepaald een vriendenduo, heel zacht uitgedrukt.  Mij doet de herdoop van de Arena niet zoveel. Terwijl als voetballer JC mijn absolute idool was. Maar een tijdlang heb ik te dicht bij het vuur gezeten, weliswaar niet in de keuken, maar toch zeker in de bijkeuken van mijn club om te zien wat een ellende Cruijff met zijn revolutie heeft uitgericht, met gevolgen tot op de dag van vandaag. Cruijjf was een meester aan de bal en een meester in de rancune. Vraag dat ook maar aan Willy van der Kuijlen; aan Van Beveren kan het niet meer gevraagd worden.  Zou het nu ook zo maar kunnen dat latere generaties de naamgeving van de Amsterdam Arena gispen, zoals nu van diverse zijden gedaan wordt ter zake bijvoorbeeld de Coentunnel?

En hebben de bewoners van het Stadionplein die protesteren tegen de herdoop van hun plein niet gelijk? Zeker nu JC een heel stadion naar zich vernoemd krijgt? Leuk terzijde: ecologisch/economisch zijn de boer en de wolf ook niet bepaald vrienden!

 

 

 

 

Verhuizing

In augustus werd de teerling geworpen: ik verlaat Ossendrecht. En nu zit ik tussen de dozen. Per 1 december ben ik inwoner van Naarden en bewoner van een appartement in een serviceflat. Bijna negen jaar woon ik op de zogeheten Brabantse Wal. Daar wilde ik eigenlijk ook niet heen, maar ik kon de roep van de Protestantse Gemeente van Woensdrecht uiteindelijk niet weerstaan. Begin van dit jaar achtte ik dat beantwoording en invulling van die roep genoeg was geweest en met ingang van 1 juli was ik predikant af hier. Na het besluit te stoppen volgde een lang nadenken over hoe nu verder en vooral ook waar. Het liefst terug naar het midden van het land, het allerliefst naar Amsterdam, waar ik 25 jaar met overwegend plezier gewoond had. Maar de wet en dus het bezwaar van een weinig gevulde bankrekening en verwachte inkomsten stond dat behoorlijk in de weg. Via internet ondernam ik een zoektocht naar geschikte woonplekken buiten de Randstad. Tot ik in andere uithoeken van ons land terecht kwam. Maar dan kon ik net zo goed op de Brabantse Wal blijven, waar ik per slot in die negen jaar vriendschappen had opgebouwd, het landschap mij dierbaar was geworden en waar ik contacten had opgebouwd die mij konden helpen een bevredigende wending te geven in mijn arbeidzaam bestaan. Maar er kwam intussen werk op mijn pad in het midden van het land, zoals het leiden van een Bijbelgroep van de vrijzinnige gemeente Vrijburg in Amsterdam. Familie en oudere vrienden wonen er. Ik ging regelmatig naar Ajax. De afstand van globaal 140 kilometer ging me steeds meer tegenstaan. Hoevaak had ik niet leuke bijeenkomsten, zoals verjaardagen, moeten laten lopen vanwege die afstand, de tijd die er mee gemoeid was. Ik voelde de pijn van het afscheid als predikant in contacten, goede contacten, die ik nog had met gemeenteleden. Los laten, geen bemoeienis meer, gemeente moet zonder mij een eigen weg vinden etc. Ik overwoog in Transsylvanië te gaan wonen, waar ik veertig jaar geleden had gewoond en waar ik de laatste jaren weer vaker was geweest en me thuis voelde, geprikkeld door de transitie waarin het land verkeert, aangestoken door het elan van een jonge generatie. Even flikkerde het idee op bij een vriend te wonen in zijn prachtige grote landhuis in Zuid-Frankrijk. En zo werd ik heen en weer geslingerd. Totdat in genoemd schitterend onderkomen in de Gers het besluit viel vol te gaan voor een appartement in een Naardense serviceflat, een mogelijkheid al eerder door een van mijn broers geopperd. Mijn vriend bedacht een actie, waardoor het mogelijk was dat appartement aan te kopen. Een actie die slaagde en dus zit ik nu tussen de dozen. De laatste dozen met boeken die ik opruim en schenk aan de tweedehands boekenmarkt van mijn voormalige gemeente. Het initiatief tot zo’n driemaandelijkse boekenmarkt ,waarvan de opbrengst naar een goed doel gaat, had ik zelf nog genomen zo’n acht jaar geleden. Ik moet wel opruimen, want ik ga kleiner wonen.  Dat opruimen gaat niet zonder pijn. Niet alleen, omdat het wegdoen van boeken me aan m’n hart gaat, maar ook omdat ik elke doos me doet beseffen, dat het hier voorbij is. Zoals bij elke verhuizing eerder in mijn leven – en dat zijn er nog al wat geweest – doet het me zeer. Het meest, omdat ik mensen zal missen, die nog steeds hier mijn leven draaglijk maken, me opheffen uit het alleen-zijn, helpen in het gevecht tegen eenzaamheid. Die zal ik daar ook vinden, die zijn er als familie in Huizen, mijn geboorteplaats en waar ik ben opgegroeid; als vrienden in Amsterdam, Utrecht, Nederhorst den Berg, Vreeland. Maar toch….

Een vrolijke dag

Op de vraag waarom hij op het bordes onder zijn blauwe pak witte puntschoenen met bloemmotieven droeg, antwoordde de kersverse minister van Volksgezondheid, Hugo de Jonge: ” omdat het vandaag een vrolijke dag is”.  Het was ons al vooruitgesneld – en dus al voor de beëdiging van het nieuwe kabinet onderwerp van gesprek – dat de voormalige CDA-wethouder graag zijn voeten schoeide met opvallende stappers. Als hij gisteren daarvan was afgeweken, dan zou het journaille ogenblikkelijk gevraagd hebben, waarom hij voor degelijk schoeisel gekozen had. Nu heb ik zelf deze nieuwkomer van 40 gekend toen hij nog hele kleine schoentjes droeg aan zijn peutervoetjes. De kleur er van herinner ik me niet meer. Hugo de Jonge is namelijk de zoon van de jongste zuster van mijn ex-vrouw. Zijn vader is een collega, die als predikant op de kansels stond van Hervormd Bruinisse, Alphen aan de Rijn en Zaamslag. Hij studeerde in Leiden, waar mijn schoonfamilie woonde en ik herinner hem  als vrolijk, maar degelijk confessioneel en politiek gezien een hartstochtelijk aanhanger van de CHU, de stroming waar ook Buma uit voortkomt. Een oom van de nieuwe minister en broer van zijn vader was hoogleraar Nieuwe Testament, eerst in Leiden en later in Amsterdam of omgekeerd. De kleine Hugo was een jaar of vier toen ik scheidde en hij dus buiten mijn gezichtsveld raakte. En nu is hij aangetreden met schoenen die passen bij een vrolijke dag. Toen Plasterk voor het eerst minister werd, tooide hij zich met een opvallende hoed. Het werd zijn kenmerk, terug te vinden in menig cartoon. In het afgelopen kabinet heb ik hem nooit meer met die hoed gezien. Ben dus benieuwd hoe lang De Jonge het volhoudt met opvallend schoeisel in de Tweede Kamer te verschijnen, het journaille tegemoet te treden of bij een andere gelegenheid zich aan de buitenwereld te vertonen, nadat hij eerst zijn kinderen heeft uitgezwaaid als ze naar school gaan. Dat laatste vertelde hij bij Pauw, die besefte dat je op zo’n vrolijke dag als de installatie van een nieuw kabinet een gesprek vooral wat luchtig moet houden en niet al direct moet belasten met hevig kritische vragen waarop de nieuwe bewindslieden – in zijn geval de drie vice-premiers – in feite nog geen antwoord kunnen geven. Een verademing vergeleken met het lange programma van de NOS, waarin door ene Albert Bos  en Nynke de Zoete  nieuwe ministers aan een kruisverhoor werden onderworpen. Kritisch vragen wordt verward met drammerigheid en scoringsdrift, een veel voorkomend euvel m.i. in Den Haag. Vragen waarop nooit het antwoord komt wat de scoringsgeile journalist wil horen, waarbij het dus altijd blijft bij schieten naast het doel of hooguit tegen paal of lat.

Vorstenhuizen 4

“Hoe wordt men koning?”, is de vraag die Alexander von Schönburg in het tweede hoofdstuk van zijn juweel van een boek beantwoordt. Als met het einde van de Eerste Wereldoorlog ook het Ottomaanse Rijk aan zijn eind komt, vragen in Europa meerdere tronen om nieuwe bezetting. De Albanese regering zet daartoe een opmerkelijke stap: ze plaatst een advertentie in de Evening Standard, waarin men leden van de  Engelse landadel oproept te solliciteren. Helaas komen de meeste reacties vanuit de Londense ‘grachtengordel’ en van o.a. een conservatief parlementslied en een Amerikaanse fabrikant van blikken doosjes. Met de kroon van Griekenland wordt onder alle vorstenfamilies van Europa geleurd “wie Sauerbier”. Uiteindelijk komt men uit bij prins Georg von Schleswig-Holstein, die pas toestemt om naar Athene te vertrekken als zijn oom, de koning van Denemarken, dreigt zijn maandelijkse toelage te schrappen. Bulgarije heeft nog meer moeite een passende koning te vinden. Eerst wordt Alexander von Battenberg, uit het Huis Hessen-Darmstadt, op de vers geschapen troon gezet, maar daar al na zeven jaar van verdreven. Een Russische groothertog, een Deense prins en een Roemeense vorst bedanken vervolgens feestelijk voor de eer. In wanhoop zwerven de Bulgaarse scouts van slot naar slot, tot ze in een Weens koffiehuis stuiten op prins Ferdinand von Sachsen-Coburg. Een uitstekende kandidaat, zo lijkt het. Hij is pas 26 jaar, ziet er goed uit, welvarend, enigszins ijdel, maar via zijn vader aan het Engelse koningshuis en via zijn moeder aan het Franse koningshuis verwant. De jongeman valt als een blok voor het aanbod: ” Ik beschouw het als mijn heilige plicht mijn voet zo snel mogelijk op Bulgaarse bodem te zetten”. Zijn tante, Queen Victoria, reageert op het bericht van zijn benoeming bepaald niet ‘amused’. Aan haar prime-minister, Lord Salisbury, bericht zij dat haar verwante totaal niet geschikt is. Hij is “zwak, excentriek en vrouwelijk….dit moet verhinderd worden”. Maar hij wordt het wel, wordt niet populair in Bulgarije en is de grootvader van Simeon die na de val van het communisme bij de eerste vrije verkiezingen van Bulgarije tot minister-president van het land gekozen wordt en zijn land de Europese Unie binnenleidt. Als Albanië per advertentie een koning zoekt, heeft men al een koning gehad. Het land komt al in 1912 onder het juk van het Ottomaanse Rijk vandaan en de grootmachten besluiten  in dat behoorlijk onherbergzame bergstaatje een monarchie te vestigen. Gek genoeg zijn er dan kandidaten genoeg. Een Franse en een Italiaanse markgraaf bieden zich zelf aan; koning Nicolaas van Montenegro beveelt zijn zoon Mirko aan; het Vaticaan pleit voor prins Lodewijk uit het Huis Bonaparte en uit Cairo meldt zich prins Achmed Fuad. uiteindelijk valt de keus op de in Potsdam levende vorst Wilhelm zu Wied. Hij is protestant, een denominatie die in Albanië juist niet voorkomt en juist daarom wordt hij uitverkoren om zo neutraal de in het land levende moslims, katholieken en grieks-orthodoxen te kunnen verbinden. Zijn verre neef, keizer Wilhelm II, wiens leger hij dient als cavalerie-officier, waarschuwt hem: Wie zijn geestelijke gezondheid hem lief is, gaat met met een grote boog om de Balkan heen! Von Wied is getrouwd met Sophie von Schönburg-Waldenburg – tante van de schrijver – en zij, verrukt van het perspectief koningin te kunnen worden, trekt haar man over de streep. Het loopt op een fiasco uit. De zogenaamde verwachte neutraliteit zorgt voor rumoer en volksopstanden, die de naïeve Sophie denkt te kunnen indammen door op de zee bij Tirana wat te gaan spelevaren. De Albanezen zijn totaal niet onder de indruk en het gevolg is dat een kanonneerboot van de Duitse marine Wilhelm en zijn echtgenoot in ijltempo het land uit moet brengen, nog geen zes maanden na de troonsbestijging. De zoektocht naar een nieuwe koning gaat dan weer opnieuw beginnen tot uiteindelijk een zoon van een herenboer uit het Albanese achterland, Ahmed Zogu, de macht grijpt. Deze putschist is journalist, sticht een republiek, maar eenmaal vast in het zadel roept hij zichzelf uit tot koning: koning Zog I.  Tot zover de vermarkting van tronen in Oost- en Zuidoost-Europa. De volgende aflevering van dit feuilleton over hen die als toekomstig koning geboren worden en andersoortige troonsbestijgingen.

Vorstenhuizen 3

Het boek van Alexander von Schönburg is te leuk om niet met u te delen. Zijn eerste echte hoofdstuk gaat over de aanspreektitel van koningen. Boven het hoofdstuk staat het opschrift op het lievelingskussen van de Engelse prinses Margaret: ‘It’s not easy being a Princess’. Geestige stimulans tot verder lezen. Hij beschrijft een diner in Parijs op alpine hoogte van de high society. Mevrouw Chric (haar man is dan president), de zuster van Jacky Onassis, een handje vol Rothschilds, de hertog van Marlborough en een broer van de Saoedische koning. Eregast: koningin Rania van Jordanië. Een jeugdige Rothschild krijgt de instructie tegenover de koningin geen diepe buiging te maken, een handkus volstaat. Hij vraagt hoe hij haar moet aanspreken. Ten antwoord krijgt hij dat hij moet wachten tot hij aangesproken wordt. Om elke faux pas te vermijden is het eigenlijk het beste om helemaal niets te zeggen. Toch komt er een moment dat je wel een aanspreektitel moet gebruiken. Van Schönburg vertelt dat eens koningin Silvia van Zweden meedeed aan de Duitse versie van ‘Wedden dat..?’ (sic!) De presentator Thomas Gottschalk sprak haar consequent aan met ‘Hoheit’. En dat was helemaal verkeerd. Hooghied is de aanspreektitel voor leden in de periferie van een koninklijke familie. De enige juiste aanspreektitel is ‘Herr’, Heer of ‘Herrin’ oftewel Madam en dan elk in eigen taal. Madam is afgeleid van het Latijnse  mea domina oftewel mijn heerin. In Spaans nog terug te vinden als Senor en Senora. In Rusland werd de tsaar door de boeren vroeger zelfs getutoyeerd. Hun privilege was het hem aan te spreken als Tsaar en als ‘jij’. Liefkozend noemden ze hem ook ‘vadertje tsaar’. In de synagoge is het de gewoonte om waar JHWH staat Adonai te zeggen. De Naam is in al zijn nabijheid toch een mysterie waarover we niet kunnen beschikken niet in ons spreken en dus ook niet in ons doen. maar de vervangbaar is niet ‘Majesteit’ of Hoogheid, Opperwezen, maar gewoner ‘Heer’. De aanspreektitel voor een predikant is ‘dominee’, afgeleid van ‘dominus’, heer. Hij is in dienst van de Heer, van zijn spreken.VDM. (Verbi Divini Minister, dienaar van het goddelijk woord) Laat God de Koning ook maar spreken en wij zwijgen. Augustinus zei: ‘wij spreken om niet helemaal te hoeven zwijgen’. Toch werd en wordt er wat op kerkelijk erf af gekakeld, gedelibereerd, met woorden van modder gegooid, gebabbeld, geroddeld, tegen God aan gekletst, gebetweterd wie en wat Hij is en ga zo maar door. En in zijn naam en zgn. dienst kletsen dominees ook soms maar raak; ik zal me er ook aan schuldig gemaakt hebben. Zwijgen is dus goud. En toch staat de Bijbel ook vol met woorden aan God gericht. Maar dat zijn of lofzangen of roepen om ontferming, zelfs in de vorm van verwensingen, zoals bij Job. Werkelijke woorden uit het hart gegrepen, uit het barse leven geroepen mogen aan de Here God als koning zonder schroom gericht worden.

Wat geef je een koning als geschenk? Het antwoord is zonneklaar: of iets heel duurs of een schetsartikel, een onnozel kleinigheidje. Maar nooit iets daar tussen in. De grondslag voor deze cultuur is gelegd door kalief Harun Al-Rashid, wiens rijk in de 9e eeuw zich uitstrekte van de Indus tot het Atlasgebergte. Hij gaf een gezant van Karel de Grote voor zijn vorst een witte olifant cadeau. De olifant bereikte ongeschonden Aken en de keizer was zo verrukt van het geschenk dat hij de olifant op zijn tochten meenam. Dat duurde helaas maar enige jaren: de olifant stierf aan een opgelopen longontsteking. In 1540 bracht Zigismond II van Polen voor Ferdinand I van Oostenrijk een bijna twee-en een half meter lange hoorn van een eenhoorn mee. In die tijd geloofde men nog in het bestaan van het fabeldier. Feitelijk handelde het om de slagtand van een narwal, zoals de Deense natuurkundige Ole Worm in de 17e eeuw bewees. Ferdinand I liet de hoorn overigens naar Innsbruck sturen om het door de toenmalige topbeeldhouwer van het land, Silvester Lechner, te laten omwerken tot een rijk versierd pronkstuk, nog immer te bezichtigen in de Weense Hofburcht. Het is met schenken van iets waardevols wel uitkijken geblazen, want hoe duur ook, zo’n geschenk kan toch lelijk zijn en bij een tegenbezoek is het wel de bedoeling dat je zo’n geschenk laat zien. Van Schönburg noemt als voorbeeld de spuuglelijke miniversie van het Indonesische presidentieel paleis in witgoud dat koningin Elisabeth uit Jakarta meebracht. Dieren kun gebeter ook niet geven. De Engelse koningin heeft er heel wat gekregen, zeg gerust opgedrongen gekregen, die allemaal in de Londense dierentuin terecht kwamen. Het gaat hier om een witte stier (van de Zoeloe-koning), de olifant Jumbo (van de president van Kameroen), ettelijke schildpadden, drie luiaards, twee grizzlyberen, een krokodil een dwergnijlpaard. De ambtenaren proberen van te voren al met verwijzing naar de Britse quarantainevoorschriften dierengeschenken te voorkomen, maar niet altijd succesvol. De koningin neemt zelf altijd iets kleins mee, iets ‘persoonlijks’, zoals een wollen sjaal met schotse ruiten of een houten sierkastje uit het atelier van haar neef David Linley. Op grote geschenken wordt gereageerd door zelf dan juist iets kleins te geven. Zo kreeg prins Charles van de toenmalige Saoudische kroonprins Abdullah een Aston Martin van 130.000 euro cadeau. Zijn tegengeschenk: een aquarel van eigen hand. Van Imelda Marcos kreeg hij een speedboot, die hij vervolgens verkocht met de opbrengst voor een liefdadigheidsorganisatie. Met kerst geeft de Engelse koninklijke familie elkaar principieel alleen maar schetsartikelen. Zo kwam prinses Margaret aan het kussen, waarmee dit hoofdstuk opent: een kerstgeschenk van haar zuster de queen. Harry kreeg eens een G-string badpak, waarmee Sacha Baron Cohen als Borat beroemd werd. De koningin zelf de zingende vis ‘Big Mouth Billy Bass’, waarvan ze zo begeesterd raakte dat ze er 24 stuks van kocht als kerstcadeau voor uitgezochte oude vrienden. Buckingham Palace ontvangt ieder jaar trouwens acht- tot twaalfduizend geschenken van onderdanen. Die allemaal op springstof onderzocht moeten worden, gecatalogiseerd en opgeslagen worden. En bedankbrieven geschreven worden, een dagtaak voor één secretaris.  Onmiddellijk moeten we nu denken aan die geweldige conference van Wim Sonneveld als ceremoniemeester tijdens het defilé op 30 april tijdens de regeerperiode van Juliana. (krentenmikken, achter de rododendrons etc.)  Over de offercultuur in de Bijbel valt op dit punt ook nog heel wat te schrijven. Eén citaat: ‘Het offer van de goddeloze ( en dat is iemand die Tora niet doet) is een gruwel’ (Spreuken 15: 28).                  Met een fraaie anekdote sluit het hoofdstuk en ook mijn stuk af. De  Engelse koningin bezocht het naar genoemde ziekenhuis van King’s Lynn in Norfolk. Van een patiënt, Betty Hyde kreeg ze een banaan cadeau. Dat vroeg om uitleg. Welnu Betty revancheerde zich daarmee voor een banaan, die zij als vijfjarig meisje van de toen jonge prinses Elisabeth kreeg, toen deze met haar moeder in de oorlog eveneens een ziekenhuis bezocht. 

Waterliniepad 2

Bij Werkendam gebleven, bij Werkendam dus nu begonnen, aan de oostelijke kant van het dorp; het dorp waar Anton Mussert geboren werd, een naam die nu Werkendam niet meer voor komt. Werkendam is goed protestant, met een grote Hervormde kerk: Gereformeerde Bond en rechts-confessioneel en een behoorlijk forse Gereformeerde Kerk. Verder vinden mensen geestelijk onderdak bij Chr. Gereformeerden, Gereformeerde Gemeente, Oud-Gereformeerden, Hersteld Hervormden en Vrije Gereformeerden en dan is de lijst vast nog niet compleet.  Werkendam – genoemd naar het riviertje De Werken, een verdwenen zijtak van de Alm – ligt ten zuiden van de splitsing van de Boven Merwede in de Beneden en Nieuwe Merwede.  In 1641 verwoestte een brand 81 huizen en in 1812 trokken de Kozakken door het dorp. De plaatselijke voetbalclub heeft die naam als geuzennaam overgenomen: Kozakken Boys, een geduchte naam in het zaterdagvoetbal. Werkendam ligt aan de rand van de Biesbosch, waar veel Werkendammers hun kost verdienden als griend- en rietwerkers en daarvoor de hele week in de Biesbosch bleven. Aan hen dankt het dorp de naam ‘de Vrouwenhemel’. Tijdens de oorlog speelden diverse Werkendammers een rol van betekenis als ‘crosser’: onderduikers,Engelse piloten, verzetsstrijders, voedsel en medicijnen werden na het najaar van ’44 van het bezette deel van ons land overgebracht door de door de Duitsers gevreesde Biesbosch naar het al bevrijde zuiden. Werkendam is nu een dorp van schippers en weg- en waterbouwers.

Enfin, ik parkeer mijn auto bij het grote busstation. Het is de bedoeling dat ik naar Woudrichem loop en vandaar de bus neem. In een halte zit een meisje met ‘oortjes’ in. Die ze vriendelijk verwijdert als ik haar informeer naar de bus die ik terug moet nemen. Het is de bus die zij moet hebben richting het oude zalmstadje tegenover slot Loevestein. En die komt er al snel aan. Als ik verneem dat die bus steeds slechts eenmaal per uur gaat, besluit ik om nu de bus te nemen en dan vanuit Woudrichem terug te lopen. De bus blijkt overigens een streekbus en blijft tot Woudrichem slechts het meisje en ik als passagiers te vervoeren. Meisje blijft zitten, ik loop honderd meter en ben dan bij de grote Middeleeuwse kerk, waar vandaan mijn tocht begint. Maar eerst koffie op het terras van een ijssalon. Het is verrukkelijk wandelweer. Woudrichem of Woerkum, zoals ze zelf zeggen heb ik al eens uitgebreid bezocht, met zijn gevangenistoren bij de Merwede, het visserijmuseum, met veel over de vroegere zalmvangst, de genoemde  - gotische Martinikerk. (In het stadje is Dokter Tinus van SBS6 opgenomen en diverse scènes voor de film Oorlogswinter).  Ik loop de Bagijnestraat uit , klim de wal op die rond het stadje ligt, loop een houten brug over de stadsgracht over en kom op een dijk voor fietsers en wandelaars. Daar waar de Merwededijk aansluiting krijgt met een autoweg uit het stadje duik ik De Aanwas in, een buitendijks natuurgebied van weiden en bosschages. De vogels fluiten, graspiepers vliegen op, er bloeit van alles in het weelderig groen en een man met hond komt me tegemoet. Na ruim 1 km kom ik door een draaihekje op het terrein van de jachthaven van Sleeuwijk. Een dorp van ruim 5000 inwoners, met veel nieuwbouw, behorend tot de gemeente Werkendam. Het ligt aan de Boven-Merwede met een prachtig zicht op Gorinchem. Na de jachthaven komt al snel het haventje van de veerpont voor fietsers en wandelaars naar Gorcum, waaraan Sleeuwijk eeuwenlang z’n betekenis aan heeft ontleend. Voor het eerst wordt die al in 1327 genoemd. In 1811 stak keizerin Marie Louise van Oostenrijk, de vrouw van Napoleon, met dit veer de Merwede over. Dat gaf het veer de haar bijnaam: Het veer van Keizerin Marie Louise. Het werd een tijdlang aangeprezen als ‘de kortste weg naar Parijs’. Het veer verloor belang na de bouw van de Merwedebrug in 1961.  Na het veerhaventje loop ik nog een stukje over de duik en daal dan de dijk af, langs een 19e eeuwse Rijks Peilschaal, ontdekt en vrijgekomen na vrij recente dijkwerkzaamheden. Deze peilschaal, waarmee de waterstanden konden worden afgelezen. ligt in de dijk zelf. Ik wandel achter een man twee honden uit door de zgn. Groes, een buitendijks natuurgebied, waar tegen het water hooglanders grazen en het pad me langs honderdtallen letterlijk bloeiende reuze balsemienen voert. Terugbuigend naar de dijk staan in het struweel met mos begroeide brugpijlers, overblijfsels van de planning van een eerdere brug over de Merwede. Een aantal kilometers loop ik langs een vaart achter de eerste huizen van Sleeuwijk langs, kom ik aan de weg naar het dorp, Transvaal, die ik over het fietspad volg tot aan de Rijkstraatweg, steek de A27 over en dan ligt daar weer het busstation, waar mijn auto geparkeerd staat. Zo’n tien kilometer ruim gelopen. Ik eet een boterhammetje en ga op weg naar het diep in de Biesbosch gelegen Biesboschmuseum. Op de terugweg koop ik bij een als kraam ingerichte container kersen, aardbeien en pruimen. Ik ben niet de enige, er staat een aardige rij , begerig naar vers geoogst fruit.

img_1118 Woudrichem, zicht op Merwede.

img_1123 Buitendijks tussen Woudrichem en Sleeuwijk

img_1126  Rijks Peilschaal bij Sleeuwijk

img_1129 Reuze balsemien

img_1130 kerkje Ned.Gereformeerden Sleeuwijk

 

Waterliniepad 1

In mijn jeugd was ik een fietser. Niet alleen naar school of het treinstation om vandaar per spoor naar Utrecht te gaan (kweekschool), maar ook in mijn vrije tijd: heel het Gooi door en verder, door weer en wind naar wedstrijden van mijn FC Huizen tegen Spakenburg en IJsselmeervogels; in de studententijd vanuit Utrecht grote tochten door Lopikerwaard, over de Utrechtse Heuvelrug. Wandelen deden we met vrienden op zondagmiddag en doorkruisten zo het mooie Gooi. Fietsen vind ik nu weinig meer aan. Te druk, te veel in gruwelijke pakjes gehulde hardfietsers, agressief, dictatoriaal ruimte opeisend. Ik ben meer gaan wandelen, maar sinds de nieuwe knie daarin toch een terugval. Gelukkig de draad weer opgepakt en zo wandelen met z’n drieën het Pelgrimspad, met vijf het Grootfrieslandpad en ben ik zelf vorige week vrijdag begonnen aan het Waterliniepad. Die loopt van Weesp naar Fort Steurgat ,even buiten Werkendam. Of omgekeerd, zo als ik doe. Het is een pad langs de Nieuwe Hollandse Waterlinie, een zgn. themapad derhalve. Die waterlinie beslaat een strook polderland van ongeveer 5 km breedte tussen Muiden en de Biesbosch en kon in tijden van oorlogsdreiging tot 40 à 50 cm onder water gezet worden. De linie is aangelegd tussen 1815 en 1940. Bestaande polderdijken werden er in opgenomen, inundatiedijken speciaal er voor aangelegd, er kwamen sluizen en duikers; wat niet beschermd kon worden door water kreeg bescherming vanuit en door forten en batterijen: tussen 1815 en 1885 werden er zo’n zestig aangelegd. Fort Steurgat is er zo een, tegenwoordig een wooncomplex met acht luxe appartementen en drie villa’s. Het fort ligt aan de rand van de Biesbosch, even ten zuidwesten van Werkendam. Dit fort moest de dijk langs de Merwede afsluiten en de rivier en Biesbosch onder controle houden. Het bestond uit een kruithuis, een bomvrije schuilplaats voor geschut van 30 bij 20 meter en een kazerne van 60 bij 23 meter, met elkaar verbonden door een ‘opteren’, een gewelfde tunnel. Het fort is omgeven door een ringgracht. Het werd in 1881-1882 gebouwd als sluitstuk van de linie, maar verouderde al snel, omdat het niet bestand bleek tegen brisantgranaten ondanks haar dikke muren. Het lot van de veroudering deelde het fort met tientallen andere. De brisantgranaat was een vinding van de Krupp-fabriek in Essen. In de meidagen van ’40 was een brisantgranaat overbodig vanwege de flexibelere inzet van parachutisten, de gehele waterlinie bleek een farce. De wandeling gaat vanaf het fort naar de rand van Werkendam, over een brug, langs het benzinestation van Kieboom, waar ik mijn auto heb geparkeerd, rechtsaf langs een restaurant en dan klim ik een dijk op, waarover een fiets- en wandelpad geasfalteerd is, die eerst de jachthaven rondt en vervolgens bijna 3 km me langs het Steurgat voert. Het is prachtig weer, wel veel wind en veel wolken die soms dreigen met een bui, maar nooit verder komen dan een paar spatten. Er komt me een enkele wandelaar tegemoet en soms wat fietsers die duidelijk meer moeite met de wind hebben. Die fietsers komen van het pontje Steur een overzet naar de polders richting Dordrecht. Bij het pontje zelf aanbeland wacht een groepje fietsers voor een overzet. daarvoor baseerde ik een eenzame hengelaar en een oude man in een even oude boot, met aan zijn zijde een forse herdershond. Iets voorbij het pontje steek ik het polderland in, eet een boterhammetje aan een picknicktafel onder hoge bomen en ik steek de Bruine Kil over een enigszins kronkelende vaart en daar komt een dilemma. De papieren gids zegt dat ik rechtdoor moet, maar het rood-gele marketingsteken wijst naar links een dammetje op, achter een prikkeldraadomheining langs en dan via een klaphekje een brede strook langs de genoemde vaart op. Ik volg het teken, want het kan een na het verschijnen van het boekje een wijziging zijn. Al snel stuit ik op een groep forse  grazende koeien en kalveren. Maar zij kijken me slechts lodderig aan en ik kan ze met gemak passeren. Even verder word ik opgeschrikt door fladderend lawaai en zie een buizerd vlak voor mijn ogen uit het struweel aan de rechterzijde van de strook grasland schieten. Ik had al eerder z’n pieuw-geroep gehoord. Zeker 2 km struin en soms strompel ik langs de vaart en kom dan in een bocht bij een sloot die ik per plank en ijzeren leuning over kan. Het teken wijst nu duidelijk naar rechts naar een strook langs een gemaaide akker. Die stuit op de Grote Waardweg en daar ontbreekt elk marketingsteken. Volgens het boekje loopt de route nog verder het land in, langs de Bakkerskil ( een kil is een oud woord voor kreek) en dan linksaf weer richting Werkendam. Op de plek waar ik sta is geen doorsteek naar die Bakkerskil en dus ga ik linksaf de Grote Waardweg op en zie dan weer een pad langs een akker richting die kil. Op het veld er naast is een boer aan het maaien, mij tegemoet en hij stopt, springt z’n machine uit en zegt dat ik verkeerd loop, voor de wandelroute moet ik terug. Waar ik nu loop mag ik niet lopen en bovendien loopt het ook dood. Ik weet wat me te doen staat, loop niet terug, maar over de asfaltweg nog een stuk door en sla dan rechtsaf over een asfaltweg naar de Kille, het uiteinde van het dorp Nieuwendijk, waar ik weer de markeringstekens vind. Nog even een stop met een laatste boterham en dan de dijk op, die na de laatste huizen van het dorp overgaat in een wandel- en fietspad en kom bij de Papsluis, uit 1815. Het is een ontwerp van Jan Blanken van het toen bijzonder technische waaiertype. Achter de sluis doemt Werk aan de Bakkerskil op, een fort op de Schenkeldijk, eind jaren zeventig van de 19e eeuw gebouwd om de Papsluis te beschermen. Er zit nu een uitspanning in. Ik merk dat ondanks het prachtige weer de harde wind z’n tol begint te eisen; ik raak vermoeider en wordt trager in mijn tempo. Ik besluit een kleine afsteek te maken via een lokale route, klaphekken door, langs de bakkerskil en dan weer op de Grote Waardweg naar de rand van Werkendam. Langs de Waardweg een vrij nieuw oorlogsmonument in de vorm van twee vleugels van een propeller en vliegtuigmotor. Tijdens de oorlog crashte hier een Britse Lancaster, veel bemanningsleden kwamen om. Het vliegtuig en bemanningsleden werden pas in 2014 geborgen. Door een nieuw industrieterrein wandel ik weer naar de jachthaven terug naar mijn auto. de teller op de app van mijn mobiel staat op bijna 15 km. Ik beloon me zelf met een cornetto. Heerlijk als de middag zelf.

img_1086      het Steurgat, man met hond in boot img_1088   Pontje Steur

img_1114 oorlogsmonument

Nouri en het EK Vrouwenvoetbal

Ik hoef maar even aan hem te denken en ik schiet al weer vol; ik hoef maar over hem te praten en de tranen wellen van zelf in mijn ogen, nog steeds. Uitgerekend de jongen die de belichaming was van wat voetbal zo prachtig en heerlijk maakt kan die belichaming niet meer zijn, kan zelfs eigenlijk niet meer leven. Het kan zijn dat ik Abdelhak Nouri als klein jochie in levende lijve heb zien voetballen op De Toekomst, ik herinner het me niet meer. Ik heb hem wel in de Arena gezien, maar verder vooral op tv en op filmpjes op internet. En je begrijpt meteen waarom hij liefkozend Appie werd genoemd. Het joch nam je totaal voor hem in. Door zijn weergaloos spel, door een talent, wat maar eens in de zoveel jaar zich ontbolstert. Maar ook door hoe hij was: het plezier, zijn positieve, opgewekte instelling, zijn gedrag, wars van nare trekjes en misplaatste ijdelheid. Een verfijnde jongen in spel en gedrag zonder een belegen braafheid. Een rolmodel voor de Marokkaanse jeugd. Maar ik zou dat willen uitbreiden tot een rolmodel voor iedereen en zeker voor het voetbal. 

Een rolmodel die de Oranjevrouwen op het zondag geopende EK in hun eerste wedstrijd lieten zien. Hartstochtelijke inzet, aanvallend voetbal in de beste traditie van de zgn. Hollandse school en geen gemekker tegen de scheidsrechter, geen malle en gemene overtredingen, spattend spelplezier. Natuurlijk ook nog vol fouten, maar is het mannenvoetbal dan zo volmaakt? Met de waarschijnlijk grotere waarde die Nouri zou verwerven in Ajax’ eerste elftal, zou het Ajax-spel dat onder Bosz begon nog meer glans krijgen. Zeker met jongeren van zijn generatie als Van de Beek en De Jong. Het zal niet zo zijn, althans niet met Appie. Als je hem zag spelen bekroop me al de vraag of hij met dat frèle lichaam zich wel staande zou kunnen houden in het fysieke geweld waarin het voetbal zo vaak verworden is. Of hij zich daar door heen wist te dansen, zoals Cruijff. Het was wellicht de reden, waarom hij niet al jonger tot de hoofdmacht doordrong. We zullen het niet meer weten. Op zaterdag 8 juli kwam in één fatale klap een einde aan alle hooggespannen verwachtingen, aan een blij vooruitzicht, maar erger nog aan een beloftevol leven, werd in één klap een gezin in diepe rouw gedompeld en Ajax, de hele voetbalwereld een bron van plezier ontnomen. Voor zijn team en met name voor de staf een helse klus om die rouw om te buigen tot prestaties die een waar eer betoon zijn aan de bloem Nouri, in de knop gebroken. Hopelijk kan daarbij het Nederlands vrouwenteam daarvoor een inspiratiebron vormen.

Jo de Roo 80 jaar

Gisterochtend ging de telefoon. Gerard Koel aan de lijn. De voormalig Olympisch Kampioen van Tokyo 1964, sprintkanon, fameus baanwielrenner en 30 jaar achtereen als chauffeur van de NOS-radio actief in de Tour de France mag dan al weer decennia in Hoogerheide wonen, het blijft een Amsterdammer die direct ter zake komt: “Klaas, vandaag wordt Jo de Roo 80 en hij krijgt een verrassingsfeestje eind van de middag. Heb je zin om mee te gaan”?  Daar hoef ik niet lang over na te denken. Jo de Roo, één van vroege wielerhelden, van wie ik alles uitknipte en in een album plakte. (Helaas had mijn vader al mijn albums, over hem, over de Tour, over voetbal etc, etc weggegooid, toen ik op me zelf ging wonen in Utrecht. Ik kan me er nog kwaad om maken!) Jo de Roo, die ik in ons kerkje hier heb geïnterviewd; die meermalen daarna naar culturele avonden kwam, met zijn lieve (tweede) vrouw. Dus voegde ik bij Gerard en Tineke en reden we gedrieën, op de dag dat Fabiu Aru die verschrikkelijke klim naar Plateau des Belle Filles won, naar Wemeldinge. In een gloednieuw restaurant op edik, gerund door oud-renner Peter Hoonert, verzamelde zich een grote schare oud-renners uit Nederland en België en hun vrouwen om op het moment suprême zich muisstil te houden. De Roo was in de veronderstelling met z’n gezin wat te gaan eten en werd plotseling de zaal binnengevoerd, waar uit zeker honderd kelen een enthousiast Lang zal hij leven opklonk. Hij was totaal verbouwereerd en begon verlegen en bescheiden zoals hij van nature is handen te schudden,  als enige gehuld in korte broek. Er was een zangduo, de glazen gingen rond, er waren toespraken, heerlijke hapjes werd rondgedeeld en de stemming werd steeds beter. Behalve jan Janssen en zijn vrouw kende ik aanvankelijk niemand, maar dat werd spoedig anders. Ik raakte in gesprek met Theo Smit (Frisol), Cor Schuuring (Tokyo 64), Gerben Karstens, Roger Rosiers (winnaar Parijs-Roubaix 1971, met 1’26″ voorsprong op Van Springel, Basso, Janssen, Merckx, Leman, R. de Vlaeminck en Gimondi) en nog velen meer. En daar was Suske Verhaegen, een oud-renner die een uniek eigen wielermuseum heeft in Grobbendonk en de (internationale) vereniging van ex-renners heeft opgericht en bestuurt. Ik kreeg z’n kaartje en een button met de woorden: “zo nu bent ge ook lid; het kost ge niks, want ik betaal alles”. De vriendelijke Vlaming had na het wielrennen beter geboerd dan met koersen. Uiteraard werd er voluit gesproken over het uit de Tour zetten van Sagan. Geen van de oud-renners had daar begrip voor: zwaar overdreven, Cavendish wilde door een muizengat en als je al gestraft bent, kun je niet nog eens een andere, zwaardere straf krijgen, zo ging het heen en weer tussen de kenners. Sommigen vermoedden dat er druk was van Franse kant om de mare te helpen in het veroveren van de groene trui. Veel van die oud-renners zagen er trouwens nog patent uit, zoals Gerben Karstens (toch al 77), Koel (76), Smit, Schuuring en Janssen. Ze zitten dan ook nog wekelijks op de fiets, ontmoeten elkaar bij voortduur. Grote animator is de man die zijn fortuin verdiende met bidons e.d. en die dat fortuin graag deelt met zijn helden van weleer. Na afloop mochten we een bidon met beeltenis van De Roo meenemen. Natuurlijk was er ook familie van de knappe en rappe Zeeuw en nog een paar types, zoals ik : meer sportief voor de buis en  met meer liefde voor de pedaalridders dan zelf voor lange tijd in het zadel te klimmen, zoals een gepensioneerde oncoloog van het Radboudziekenhuis. Jo’s vrouw vroeg of ik ook een woordje wilde spreken en bij het weggaan nodigde ze mij bij hen thuis uit, omdat ze zo genoten hadden van de avonden in ons kerkje. Als jonge jongen zag ik Jo de Roo voorbijflitsen in de Ronde van Kortenhoef, die jaarlijks van 1960 tot 1988 door de legendarische Geurt Pos werd georganiseerd en grote winnaars heeft gekend, met Jo als eerste en nu mocht ik me wentelen in een levend plakboek.