Category Archives: Reizen

Anloo

Voor de rubriek ‘Uit mijn kaartenbak’ had ik als eerste kaart een ansicht van de kerk van Anloo getrokken. Ik was er zelf nooit geweest, maar nam mij voor daar eertijds heen te gaan. Ik had niet gedacht dat dat al zo snel zou zijn. Mijn goede vriend Arjan trakteerde mij op een exquise  lunch in de Loohoeve in het Drentse Schoonloo. Een restaurant met een Michelinster gezegend. Zijn cadeau voor mijn zeventigste verjaardag. Anloo bleek in de buurt te liggen en na de hemelse lunch kwamen we er op een extra toertochtje. En zowaar de kerk bleek open. 

img_5305

De kerk is gewijd aan Sint Magnus, een 3e eeuwse bisschop van het Zuid-Italiaanse Trani. Het is een van de oudste kerken van Drenthe, waarschijnlijk daterend uit de tweede helft van de 11e eeuw. Vanaf de 4e/5e eeuw was het gebruikelijk om bij de wijding van de kerk het gebouw onder de bescherming te brengen van een heilige, die dan ook de naam aan de kerk gaf. Meestentijds betrof het een heilige van wie men een reliek bezat.

Wat Anloo betreft komt nu Rome in beeld. Uit gekerstende streken trokken pelgrims ter bedevaart naar het centrum van de katholieke wereld. Voor hun onderdak werden zogenaamde scolae  gesticht, een complex met herberg, ruimte voor zieken, een kerkje en een begraafplaats. voor de Friezen werd dat een scola, gewijd aan de aartsengel Michaël. Nu de Kerk der Friezen genoemd, vlakbij het Vaticaan en nog volop in gebruik. In de 9e eeuw maakten drie Friezen deel uit van het leger van keizer Lodewijk de Vrome, de zoon van Karel de Grote. Zij stuitten op het graf van Magnus en wilden zijn lichaam meenemen naar het noorden. Maar ze kregen geen toestemming van paus Leo IV en dus werden zijn stoffelijke resten in de friese kerk begraven en vandaar dat deze kerk al meer dan 1000 jaar de naam draagt van de SS.Michele e Magno. De paus gaf wel toestemming om een deel van een arm van Magnus mee te nemen. Naast Anloo zijn er in het groot-Friese gebied nog drie kerken aan Magnus gewijd: Hoornsterzwaag, Hollum en Harlingen. Die zouden dus elk een deel van het deel van de arm ontvangen hebben. Mooi verhaal om te koesteren als waar.

Opgravingen heeft uitgewezen dat de kerk houten voorgangers heeft gekend. De toren is overigens 12e eeuws en het koor 14e eeuws, nu in gebruik als gesprek- en koffieruimte.

img_5303

 

De doden werden in de kerk begraven, pas later was dat een voorrecht voor hen die dat konden bepalen, voor de rijke stinkerds dus. (Stinkerds vanwege het rottingsproces, waarvan de lucht de kerk binnendrong, als de vloer open lag voor een nieuwe begrafenis) In de kerk liggen nog een aantal van zerken van zulke notabelen met gevulde beurs.                    Er bevindt zich nog een grafkelder van Ritmeester Alberda. Het betreft hier jonker Unico Evert Alberda (1714-1794) die zich met zijn vrouw Theodora Elisabeth, freule de Sigers ter Borch, vestigde op het huis Vennebroek in Anloo. Unico was ritmeester en telg uit een adellijk Groninger geslacht, wiens grootvader zetelde op de Menkemaborg. Na een jaar overleed zijn echtgenote reeds en hij kocht voor 300 gulden grafruimte in de kerk van Anloo en liet  op die plek vooraan in het koor een familiegrafkelder metselen. Ook de imposante herenbank is zeer waarschijnlijk door hem geplaatst. Af te lezen aan de adellijke rangkroon met drie fleurons en twee parels, kenmerkend voor de Alberda’s.

wapenalberdaklein    alberda-in-anloo-2-2

De ridder hertrouwt freule Johanna Agnes van Dongen en kreeg met haar twee dochters. In 1753 ligt zij voor de derde keer in het kraambed, wat falikant slecht afloopt: ze sterft. Vijf dagen later gevolgd door het pasgeboren zoontje. Jonkheer Alberda herbouwt uit nog eens, blijft nog dertig jaar in Anloo en verkoopt dan huis Vennebroek voor ruim 12.000 gulden. Van de verkoop was de grafkelder uitgesloten. Historisch onderzoek heeft uitgewezen dat nog twee dochters en twee kleinzoons van Unico Evert in de kelder zijn bijgezet. Unico zelf die in 1794 overlijdt wordt in Groningen begraven. De grafkelder raakt in de vergetelheid. Bij restauratiewerkzaamheden gedurende de oorlog werd de grafkelder weer ontdekt, inclusief de unieke toegangstrap van veldkeien. Na de restauratie echter verdween alles weer onder de koorvloer. Bij een restauratie drie jaar geleden lukte het de stichting Vrienden van de Magnuskerk de grafkelder open te houden.

Over restauraties gesproken: behalve de grafkelder leverde dat ook restanten op van middeleeuwse muurschilderingen. Op de noordmuur een deel van het geboorteverhaal van Jezus, waarschijnlijk 13e/14e eeuw. Maria ligt op een bed met groene deken, in haar armen haar kind. Os en ezel kijken toe. Daaronder een drieluik, waarvan de aankondiging verloren is gegaan, vervolgens vermoedelijk Jozef en daarnaast rechts de ontmoeting van Maria met Elisabeth.

img_5299

In een nis aansluitend op de triomfboog is de vlucht naar Egypte geschilderd. Maria is vervaagd, Jozef loopt voor de ezel, met een knapzak op z’n rug.                                                          We worden verrast door nog een muurschildering: Maria met het Christuskind op een troon. De enige schildering die ook na de reformatie open en bloot te zien was.

img_5301    img_5302

Op de triomfboog is rechts de Latijnse tekst te lezen: ‘NON CLAMOR SED AMOR SONAT IN AVRE (AURE) DEI’. Vertaald: ‘Niet geschreeuw, maar liefde klinkt in het oor van God. Het is na de reformatie aangebracht. Net zoals  links op de boog de tekst uit Spreuken 3 in oud-nederlands: ‘Mijn kindt vorgett mijn gesette nit; Un dijn harte beware mijne Gebode. Wente se werd dij eyn lank levent Un go(-) ede jaren un Frede bringen’.                                          oftewel: Mijn kind, vergeet mijn wet niet, maar uw hart beware mijn geboden. Want lengte van leven zal je deel zijn en goede jaren in vrede’.

img_5297

 

Het kerkje kent drie orgels. het grote orgel , gebouwd door meesterknechten Radeker en Garrels van de beroemde Arp Schnitger en in 1717/18 geschonken door Anna geertruida Sichterman, als rijke notabel uiteraard ook in de kerk begraven. Midden in het schip staat bij de preekstoel een kabinetorgel van Freytag uit 1804.  In het koor het door van Vulpen gebouwde huisorgel van wijlen Jelle Zijlstra., een enthousiast amateur-organist.           Mevrouw Zijlstra schonk het in 2003 aan ‘Muziek in Anloo’, organisator van menig (orgel)concert in het kerkje.

img_5300     anloo03

Van Naarden naar Vinkeveen en terug

Bij Vinkeveen zullen velen direct denken aan het befaamde Schmidt-liedje ‘In een rijtuig’, gezongen door leen Jongewaard en Wim Sonneveld. Allemaal, inclusief componist Harry Bannink, overleden. Maar het liedje leeft nog.

In een rijtuigie, in een rijtuigie
In een rijtuigie rejen we naar vinkeveen
Op een dag in maart, zo kalm en bedaard
En maar schommelen en maar kijken naar de kont van ‘t paard
In een rijtuigie, in een rijtuigie
In een rijtuigie helemaal naar vinkeveen
En geen wolkie in de lucht
En een bootje in ‘t riet
En geen auto op de weg
Want die had je toen nog niet
Je ging scheef bij elk bochie
Oh, wat een lekker tochie
In een rijtuigie, in een rijtuigie
In een rijtuigie rejen we naar vinkeveen
Op een dag in maart, zo kalm en bedaard
En maar schommelen en maar kijken naar de kont van ‘t paard
In een rijtuigie, in een rijtuigie
In een rijtuigie helemaal naar vinkeveen
Wat een tijd, oh wat een tijd
Iedereen die was een heer
Iedereen was heel beschaafd
Want er was nog geen verkeer
En niet bang zijn voor je hachie
Oh wat een lekker daggie
En maar schommelen en maar kijken naar de kont van ‘t paard
In een rijtuigie, in een rijtuigie
In een rijtuigie helemaal naar vinkeveen
Gisteren , op een dag waarvan we er vorige zomer zoveel genoten  - warm en zonnig – reed ik naar Vinkeveen, in een gemotoriseerd rijtuigie, waarvan in het lied nog geen op de weg te vinden was. Op mijn terugweg waren er juist bij Vinkeveen zoveel dat een omweg loonde. Ik ging naar het plassendorp niet om een brug te zien, maar een vriend die daar revalideert na een heupoperatie.
Vanaf de flat waarin ik mijn woonst heb linksaf de Amersfoortsestraatweg op, in de tijd van de rijtuigies en ook na in de tijd van de automobiel de hoofdverkeersader tussen Amsterdam en Amersfoort -vandaar de naam – langs Jan Tabak, getransformeerd in een weinig karakteristiek NH hotel, over de A1, de huidige hoofdverkeersader, even naar rechts, op een rotonde naar links, waar ooit het befaamde etablissement De Gooische Boer stond, waar na de oorlog Winston Churchill op doorreis van Paleis het Loo naar Amsterdam spontaan een bierstop maakte. Ik rijd een paar honderd meter parallel aan de A1 (achter een geluidsscherm), sla rechts af  de Ceintuurbaan op. Deze vormde heel lang de zuidgrens van het dorp. In de jaren vijftig en zestig werd zuidelijk van deze weg zoveel gebouwd, dat het nu een derde van heel bebouwd Bussum uitmaakt. In 1966 telde Bussum zo meer dan 40.000 inwoners, tot 2014 al weer gekrompen tot ruim 30.000. Dat betekent dus dat de inwoners veel ruimer zijn komen te wonen.
Aan de Ceintuurbaan liggen twee kerken, de Verlosserkerk (PKN), uit 1956, vanwege zijn vorm ook wel ‘Scheepjeskerk’ genoemd en later rechts op de hoek met de Laarderweg de katholieke St.Jozefkerk, uit 1952-53, met losse klokkenstoel uit 1960. Tot 2003 stond aan de Ceintuurbaan de gereformeerde Zuiderkerk. Deze werd gesloopt en vervangen door een wooncomplex. Tegen de Bussumerheide bevinden zich de honkbalvelden van HCAW en de voetbalvelden van Allen Weerbaar. Aan het eind van de Ceintuurbaan ligt het Vijverpark met fontein. Voorheen lag daar een Fort als onderdeel van het zgn. Offensief van Naarden, in de 19e eeuw gebouwd voor de verdediging van de vesting Naarden. De vijver ontstond door afgraving, waarvan de grond werd gebruikt om de Bussumer haven te dempen.
260px-bussum_verlosserkerk                 260px-bussum_17juni2006_018
Verlosserkerk                                                                St.Jozef
Op de rotonde voor station Bussum Zuid draai ik links af, rijd de spoorlijn over, links rijst de voormalige watertoren uit 1897 op, in 2009 getransformeerd tot futuristisch kantoorgebouw.
220px-watertoren_bussum_2010
Ik sla rechtsaf richting ‘s Graveland, rechts langs een heideveld en links langs de Franse Kamp, waarvan tot een paar jaar terug gedacht werd dat de naam verwees naar de legering van Franse troepen tijdens het beleg van Naarden in 1672. Vondsten van amateurarcheologen, hoogtefoto’s en archiefonderzoek wees uit dat inderdaad Franse troepen hier hun kamp hadden opgeslagen, maar van Lodewijk Napoleon in 1809. Vierduizend man waren in het Gooi gelegerd, waarvan hier het derde jachtregiment. Napoleon zelf verwachtte een Engelse invasie in ons land en wilde dat voorkomen. De daadwerkelijke invasie in Zeeland werd afgeslagen en het kamp raakte in vergetelheid. Tussen 1915 en 1918 werd er een infanteriestelling aangelegd van dertien grote bunkers en 22 kleinere. Ze waren met loopgraven met elkaar verbonden. De Duitse bezetter storten de stelling dicht met zand om te voorkomen dat de geallieerden ze konden gebruiken. Gedeelten van de stelling komen nog steeds boven het zand uit. In 1932 kocht de gemeente Amsterdam het terrein van de Erfgooiersvereniging om er een kampeerterrein op te vestigen. Die is er nog steeds, ook nu het eigendom is van Goois Natuurreservaat.
franse_kamp_bussum_4
De Franse Kampweg loopt door tot aan de afslag naar ‘s Graveland. In mijn mijn Literaire wandeling door Bussum op deze blog uitgebreide informatie over met name de bebouwing aan de rechter zijde.
Links ligt het landgoed Bantam. In de 18e eeuw kreeg de eigenaar van Schaep en Burg (de zetel van Natuurmonumenten) toestemming om een deel van het Naardenveld, oostelijk van zijn bezit te ontginnen. Maurits Jacob van Lennep en zijn vrouw Caroline Wilhelmina van Loon erfden het in 1877 en lieten een jaar later het huis “Bantam” bouwen. Tuinarchitect Zocher legde de rechte eiken- en beukenlanen aan; er kwam een landschapstuin en een aantal heuvels. Op de hoogste stond ooit een zgn. Turkse tuin waar men thee kon drinken met uitzicht op de Zuiderzee. Een betonnen fundering is daar nog van over. In 1899 werd Charles Henry Labouchere de eigenaar en in 1924 werd het gekocht door de gemeente Bussum, terwijl het grotendeels op Hilversums grondgebied lag! Sinds 1984 is het in bezit van Natuurmonumenten en kan men vrij uit over het landgoed en de nog immer bestaande lanen wandelen. Het boswachtershuis ligt aan de Franse Kampweg.
hilversum-bantam-msd-20100524-199311
‘s Graveland is een lang gerekt dorp, waarvan het eerste deel van de hoofdweg Noordeinde heet en het laatste deel Zuideinde. Het dorp ontwikkelde zich in de 16e en 17e eeuw. Er was een veer- en trekschuitendienst op Amsterdam; er kwam in 1648 een school, in 1649 een paardenmarkt en in 1657 werd de hervormde kerk gebouwd door de Amsterdamse stadsarchitect Daniël Stalpaert. Vanaf de 17e eeuw trokken rijke Amsterdammers naar het dorp, die er landgoederen en buitenplaatsen aanlegden, kochten of erfden.In alfabetische volgorde: Bantam, Boekesteyn ( van Natuurmonumenten), Gooilust (Natuurmonumenten), Hilverbeek, Land en Bosch, Schaep en Burgh, Schoonoord (Natuurmonumenten), Spanderswoud, Sperwershof, Spiegelrust, Swaenenburg en Trompenburg, gebouwd door Cornelis Tromp, in bruikleen aan Rijksmuseum. Het leven op zo’n buitenplaats wordt mooi beschreven door Geert Mak in zijn boek over Jan Six. Voor Gooilust ligt een vijftig meter van Zuideinde af een witte boerderij, waar ik als kind soms logeerde. Mijn vaders jongste zuster tante Geert boerde daar met haar man, Klaas Pelsma.
Het dorp kende ook veel wasserijen en blekerijen.
schaepenburg     260px-trompenburg_op_16_juni_2009
Schaep en Burgh                                              Trompenburg
Na een paar honderd meter sla ik rechtsaf richting Ankeveen, links weilanden, rechts oudere nieuwbouw huizen en dan een paar honderd meter ook links weiland en in een bocht naar links de Horstermeerpolder in. Het is een ruim 600 hectare grote droogmakerij, behorend tot de gemeente Wijdemeren, tussen de Spiegelplas en de Ankeveense Plassen in het noorden, de Kortenhoefse plassen in het oosten en zuiden en de Vecht in het westen.Het was een natuurlijk meer, zoals ook het Naardermeer en het heette het Overmeer, nu nog de naam van een buurtschap tegen de Vecht aan, ten zuiden van Nederhorst den Berg. Horstermeer is een latere benaming naar het kasteel Nederhorst. In de 17e eeuw werd het meer bedijkt en met zes molens drooggelegd, maar zonder succes. Pas in 1882 lukte het met stoommachines de polder goed droog te leggen en zo geschikt te maken voor de land- en tuinbouw. In 1914 en in 1940 werd de polder als onderdeel van de waterlinie onder water gezet; aan het einde van de Tweede Wereldoorlog inundeerden de Duitsers het nogmaals. In 1950 werd aan de Radioweg een belangrijk station voor kortegolf-radiocommunicatie, het NERA-gebouw, geopend., beheerst door een paar imposante antennes. Het hoofdgebouw is een ontwerp van Frants Edvard Röntgen, een zoon van de componist Julius Röntgen, die o.a. ook de Villa Gaudeamus en de Werkplaats van Kees Boeke in Bilthoven ontwierp. NERA staat voor NEderhorst den Berg RAdio en vormde lange tijd met Radio Kootwijk een twee-eenheid op het gebied van het internationale telefoonverkeer.NERA ontving de signalen uit het buitenland en Radio Kootwijk zond ze uit. Sinds 2005 is slechts een enkele antenne in gebruik, die op afstand bediend wordt.
Er is al jaren gesteggel over plannen om een deel onder water te zetten in kader van natuuruitbreiding, verdrogingsbestrijding e.d. Lokte veel protesten uit van de bewoners en leidde  in 2010 zelfs tot de symbolische losmaking van het Koninkrijk der Nederlanden en het uitroepen van de republiek Horstermeerpolder. De meeste bewoners wonen aan de Middenweg, met vaak hun kleine bedrijfjes en nog enkele boerderijen en zelfs een Boeddhistische tempel. Het is deze Middenweg waarover ik rij tot aan het gemaal en daarna linksaf sla richting Vreeland.
nera_hoofdgebouw_05          260px-hoekwater_polderkaart_-_polder_s-graveland
NERA
Over de brug kun je langs de Vecht naar en door Vreeland, wat de moeite waard is, inclusief een stop en een wandeling door het schilderachtige dorp.Aan het smalle weggetje ligt het landgoed Groot Kantwijk, een voormalige proefboerderij van Hendrix UTD, maar nu een plek voor concerten, een poloclub met homecourse en een bunker uit 1936 als deel van de Hollandse Waterlinie en door architect Ben van Berkel omgetoverd tot observatiepunt en theehuis. Churchill was een vermoed polo (te paard)-speler, waarbij eens zo hard viel, dat hij een blijvende armblessure opliep. Er is ook het Healey(auto)Museum op het landgoed gevestigd. Er staat in de buurt een ooievaarsnest. Ooievaars zijn weer veel en vaak te spotten in deze streek.
Verderop ligt links de historische buitenplaats Vreedenhorst aan wat de Drosserwaard polder heet. het huidige huis is in 1650 gebouwd, maar bewoning sinds de Middeleeuwen kan niet uitgesloten worden.
vreeland_-_vreedenhorst_rm508270
Voordat je Vreeland binnenkomt ligt links het moederbedrijf van Van Leer, gespecialiseerd in verpakkingsmateriaal, begonnen met vaten. opgericht door Bernard van Leer, die zich ook manifesteerde als filantroop. Zo schonk hij de ophaalbrug midden in het dorp, nu Van Leerbrug genoemd en een glas-in-loodraam in de Hervormde Kerk hartje dorp. Belangrijker nog is de door hem in 1949 opgerichte Van Leer Foundation, uiteindelijk gericht op de ontwikkeling van jonge kinderen met een sociale en economische achterstand en de bevordering sociaal-culturele ontwikkeling, democratie en vrede in Israël. De firma ging in 2001 op in het Amerikaanse Greif. De Foundation bleef bestaan.
Vreeland kreeg in 1265 stadsrechten, maar deze werden in de 16e eeuw haar weer ontnomen. In de 7e/8e eeuw lag er waarschijnlijk al een nederzetting ‘Dorssen”, waar de bovengenoemde polder nog naar verwijst. In 1253 werd het slot Vredelant gebouwd in opdracht van de Utrechtse bisschop Hendrik van Vianden: om de Heren van Aemstel in bedwang te houden en het heffen van tol te voorkomen, de Vecht was een belangrijke handelsrivier die utrecht verbond met de Zuiderzee. De bisschop liet ook een kerk bouwen, tegelijk met de Dom. Het kasteel heeft een roerige rol gespeeld in onze geschiedenis.Het werd onder meer belegerd door graaf Floris V. Het werd gesloopt in 1528/29 en van de stenen werd de dwangburg Vredenburg in Utrecht gebouwd.De oude fundamenten liggen onder een speelveld bij de toegang tot het dorp vanaf de Hilversumseweg. De oude kerk , met glazen van Joep Nicolas, een uniek vierkant koor en prachtig kerkmeubilair is gewijd aan St.Nicolaas. In augustus 1980 werd ik hier predikant, nog getrouwd, was al in therapie, kwam er uit de kast en vertrok er na allerlei trammelant in jan.1982. Tegenwoordig ga ik weer regelmatig voor, tot wederzijds genoegen. Aan de andere zijde van de Vecht ligt achter de ophaalbrug het befaamde  hotel-restaurant de Nederlanden, in het bezit van een Michelinster,  waar naar het schijnt Napoleon nog gelogeerd heeft. Vanaf mijn voortuin aan het water zag ik destijds Wim Duisenberg en OGEM-topman Lenze Koopmans het restaurant binnengaan. het dorp kent menig Rijksmonument, waaronder wellicht het smalste woonhuis van ons land uit de 18e eeuw. Je kan in Vreeland overigens ook voortreffelijk pannenkoeken eten. En op het kerkhof even buiten het dorp bij de molen ligt o.a. Wim Bosboom begraven.
260px-vreeland  260px-vreeland-hervormdekerk
260px-vreeland-vanleerbrug
Zelf heb ik gisteren niet de weg langs de Vecht genomen, maar ben naar de Hilversumseweg gereden, een weg tussen Hilversum en Vinkeveen, die de dorpen ontsloot en voor een veel efficiëntere verbinding zorgde. Het schijnt dat Mussert als ingenieur in dienst van Provinciale Waterstaat Utrecht betrokken was bij de aanleg er van, vrijwel zeker is dat een van zijn laatste werken de brug is over de Vecht bij Vreeland.Deze brug ga ik over na links langs de plas Wijde Blikte hebben gereden. Langs een benzinestation, ooit geëxploiteerd door een gemeentelid van Vreeland en ook in het bezit van een cafetaria in Hilversum, die zo blij met mijn komst was, dat ik er altijd gratis wat mocht eten (eenmaal gedaan) en nadat ik ‘uit de kast’ was gekomen luidruchtig blijk gaf dat ik kon vertrekken (Heden Hosannah, morgen kruisigt hem). Ik passeer de afslag naar Loenen, ga het Amsterdam-Rijnkanaal over, het drukst bevaren kanaal ter wereld, ontworpen naar een plan van -daar hebben we hem weer – Anton Mussert en als geheel pas in 1952 geopend. De N20 snijdt Loenersloot dwars door midden, komt uit op de A2 en na een paar kilometer neem ik de afslag Vinkeveen met die enorme RK kerk als opvallende markering. Achter de kerk in een voormalig nonnenklooster is het revalidatiecentrum gevestigd, verspreid over diverse gebouwen. Op het hoofdgebouw nog de naam van het voormalige klooster Mariaoord, het enige dat er nog aan herinnert.
Vinkeveen – met in haar wapen een vink – heeft bestaan vooral te danken aan de turfafgravingen in de Gouden Eeuw. Legakkers zijn nog steeds zichtbaar. Onder het veen ligt zand, waarvan een groot deel gebruikt werd voor de aanleg van de A2. Toen de reformatie in ons land zijn intrede deed verdeelde dat de gemeenschap van boeren en vissers. Tijdens de Bataafse Republiek liefde dat er toe het inmiddels al eeuwen reformatorische godshuis weer aan de RK gemeenschap teruggeven moest worden. De hervormden bouwden een eigen kerk, die ook weer afgebroken werd, tot in 1932 de huidige kerk in de stijl van de Amsterdamse School verrees. In die tijd kwam de vermaarde ds. P.A. Klusener op de kansel te staan, die nog eens beboet werd omdat hij met blote bovenarmen in een van de plassen zwom, hetgeen toen verboden was.Hij weigerde de boete te betalen en liet het voor komen. De Utrechtse rechtbank seponeerde de zaak. De huidige RK kerk is een initiatief van de toenmalige pastoor Van Groeningen en werd naar ontwerp van Tepe gebouwd tussen 1880 en 1883. Een typisch voorbeeld van RK-bouw van de katholieke emancipatie na de opheffing van het verbod tot uitoefenen van de RK-eredienst. De pastoor was ook aanjager van Maria-devotie en bedevaart naar Lourdes. Vandaar het aan Maria gewijde nonnenklooster en bijbehorende opvang van zieken. In mijn VPRO-tijd heb ik in het kader van mijn serie ‘Als de stenen spreken’ over opmerkelijke graven nog een aflevering gewijd aan een immens nonnengraf op het bij de kerk gelegen kerkhof.
280px-vinkeveense_plassen    266px-vinkeveense_plassen_luchtfoto_2018
vinkeveen-kerk_5664v-300x268     images
Terug laat ik de N20 liggen, rijd er onderdoor en sla vrij snel daarna rechts af over de Baambrugse Zuwe. Vooral links ligt de een na de andere kapitale villa/bungalow. Goed mogelijk dat daar tussen  zich  de voormalige woningen bevinden van Maup Caransa, Johan Cruijff en André Hazes, alle drie reeds overleden, maar wel ooit inwoners van Vinkeveen. In het dorp zijn overigens de acteur Gijs Naber en sportpresentator Jeroen Stekelenburg geboren en getogen.De Baambrugse Zuwe is een voormalige ontginningsas dwars door de Vinkeveense Plassen. Volgens Vrij Nederland (artikel 2011) kent deze buurtschap een grote aantrekkingskracht voor nieuw geld in casu de onderwereld.                    Enfin, de weg loopt uit op de Vinkekade links en de Groenlandsekade rechts. Ik sla rechtsaf en direct weer links de A2 onderdoor en kom via een smal weggetje in het dorp Baambrugge. Een idyllisch dorpje aan de Angstel en net als Vreeland terecht uitgeroepen tot beschermd dorpsgezicht. De Hervormde Kerk werd in 1844 gebouwd na afbraak van de oude kerk, die in zeer slechte staat verkeerde.dk_exterieur
Langs de fraai meanderende Angstel rijd ik naar Loenersloot, al in de vroege middeleeuwen vermeld op een goederenlijst van de bisschop van Utrecht. Er stond een kapel van de Heren van Amstel. Het dorp wordt al sinds 1250 gedomineerd door het Kasteel Loenersloot. Het veengebied tussen Vecht en Angstel werd al vanaf 1100 ontgonnen. Er werden evenwijdig aan elkaar sloten gevaren, die voor een nog steeds zichtbare verkaveling zorgden. Op het ontgonnen terrein werd aanvankelijk haver, gerst , tarwe en boekweit verbouwt, maar de bodem klonk in en werd natter en dus moest overgeschakeld worden op veeteelt.  De eerste bewoners van het kasteel waren de heren Van Loenersloot, maar als ‘ministerialen’ in dienst van de bisschop van Utrecht. Zij speelden een hoofdrol in de ontginning, waren projectontwikkelaars avant la lettre en lieten hun status zien door een aanvankelijk donjon uit te bouwen tot een flink kasteel. Eén van die heren hitte Splinter (zou Splinter Chabot naar hem genoemd zijn?)Deze nam het niet zo nauw en stal links en rechts bezittingen van zijn buren en perste stadsburgers af. (Dat zie ik die aardige Splinter Chabot niet doen). de bisschop stuurt een leger op hem af en Splinter gaat door de knieën. de laatste bewoonster is Magdalena F.M. (Madzy) barones Van Nagell-Martini Buys, die het kasteel in 1948 erft van haar vader. Een excentriek dame met streng ouderwetse opvattingen, die haar boeren verbied kunstmest te gebruiken (ze zou dus nu een icoon zijn van de biologische landbouw) en zelf slechts enkele kamers bewoont, die ze nauwelijks verwarmt, waardoor het zo koud was dat de barones zich in warmte fietst in rondjes in haar huis.Ze levert een gevecht met de overheid over de broodnodige restauratie van het kasteel; nieuwsgierige bezoekers houdt ze met een jachtgeweer op afstand. In 1997 overlijdt ze op 88 jarige leeftijd. Het kasteel is sinds een jaar of vijf open voor publiek.
img_7807-bew
Ik kom weer op de N20, rijdt weer via Vreeland naar Nederhorst den Berg, over de Middenweg door de Horstermeerpolder en dan links af het dorp Ankeveen door.
De eerste vermelding van het langgerekte dorp dateert al uit 953. Er is een parochie die onder utrecht valt. Koning Otto I van Duitsland had ontgingingstoestemming verleent aan bisschop Balderik. Het dorp ligt op de grens van Utrecht en Holland. Het zuidelijke deel heet Stichts End, dat deel behoorde tot 1 okt.1819 tot de provincie Utrecht; tot 1966 was het een zelfstandige gemeente in Noord-Holland, met een raadhuis op de rand van de oude gemeentegrens. Het noordelijk deel heet Hollands End en behoorde tot 1966 tot de gemeente Weesperkarspel. de twee delen werden samengevoegd en kwamen onder ‘s Graveland en dat werd allemaal in 2002 Wijdemeren.Het dorp kent vanouds twee kerken, de RK St.Martinus uit 1928 en de protestantse kerk, die echter in gebruik is als theater.
85px-ankeveen_wapen-svg wapen (ooievaar)   msd-20150405-327589 grens Holland-Sticht
De weg door Ankeveen brengt me op de Loodijk die links naar Weesp leidt; ik sla rechts af naar Bussum en tien minuten later ben ik weer thuis.

De zwerftocht van Belcampo

‘k Las onlangs Het Zoutpad van Raynor Winn. Zij en haar man Moth – al dertig jaar samen, twee volwassen kinderen – raken vanwege een speculatieschandaal hun oude, zelf opgeknapte boerderij annex B&B kwijt en daarmee ook vrijwel al hun geld. Ze raken dakloos, terwijl Moth ook nog eens te horen krijgt, dat hij een ernstige ziekte onder de leden heeft. Ze nemen het impulsieve besluit om de eeuwenoude South West Coast Path te gaan lopen, een tocht van ruim duizend kilometer langs de zuidkust van Engeland. het boek met een verrassende ontknoping is daarvan een fascinerend, goed geschreven en somwijlen verbijsterend dan weer ontroerend verslag. Het is tevens een ‘innerlijke’ ontdekkingsreis.

Het deed me denken aan De zwerftocht van Belcampo. Belcampo is het pseudoniem van Herman Pieter Schönfeld Wichers, geboren op 21 juli 1902 in Naarden en op 2 januari 1990 overleden in Groningen. ‘Belcampo’ is een Italiaanse vertaling van Schönfeld. Hij studeerde rechten in Leiden en Amsterdam en later geneeskunde en was huisarts in Bathmen en studentenarts in Groningen. In 1934 verscheen De verhalen van Belcampo. Zijn tweede boek, verschenen in 1938, eveneens in eigen beheer, was bovengenoemde zwerftocht. Het is een verslag van een tocht van acht maanden door Europa, van oktober 1933 tot mei 1934. In de zomer van 1993 reisde ik hem tot in Italië na voor de VPRO-radio.

In een kort voorwoord beschrijft  Belcampo het motief van zijn wandelende onderneming:

De hele wereld spant samen om te maken dat ik niet werk. Ik zou aan het hoofd kunnen staan van een landbouwonderneming, een advocatenkantoor, een autobusbedrijf, een gezin, een fotografisch atelier, een tijdschrift, een zondagsschool en ik weet niet wat al meer, maar ik krijg er geen kans toe. Nu de wereld mijn werk blijkbaar niet nodig heeft, achtte ik mij aan het bijbelwoord: ” In het zweet des aanschijns zult gij uw brood verdienen” onttrokken en omdat er dus nergens een vaste plaats voor me was, heb ik me maar meteen in beweging gezet.

Belcampo kan aardig portrettekenen en daarmee ‘koopt’ hij onderweg voedsel en onderdak. Soms krijgt hij een lift, vaak slaapt hij in hooibergen. Mussolini is al een tijdje aan de macht in Italië en de opkomst van Hitler veroorzaakt de nodige onrust in Europa. Hij start in Amsterdam, kan meerijden tot Utrecht, reist via Arnhem en Nijmegen, wandelt door Limburg en steekt bij Maastricht de grens over en komt via Huy in de buurt van Namen. Mijn toenmalige partner G.S. en schrijver dezes overnachtten in een sfeervol hotelletje in Celles. Op 1 augustus worden we wakker met het bericht dat koning Boudewijn de dag er voor in Mostril, Spanje is overleden. Belcampo schrijft:

De weg door de Ardennen was niet erg bezocht, zodat ik de hele dag moest lopen. Met nuchtere maag was ik op weg gegaan, de boer was al weer een uur aan ‘t werk. In een klein winkeltje te celles ontnuchterde ik. Van de winkelierster kreeg ik een grote, gekonfijte peer er bij. Ik zou wel, net als sommige liefdadige doeleinden, een een verantwoordingslijst van de arme zwerver Belcampo kunnen publiceren: winkelierster – een gekonfijte peer, visboer bij de weg – een gebakken bot, boerin met blauwe hoofddoek – halve liter melk, een heer, die onbekend wenst te blijven – een vriendelijk woord.                                                                                 Op de Michelinkaart staat de hele weg als schilderachtig aangegeven. Vergeleken met andere autowegen mag dat misschien wel opgaan, maar de voetganger kan daar beter zijn ogen op het eigen inwendige richten.

In Frankrijk beland kan hij een lift krijgen van een handelsreiziger tot aan Sedan.Hij vervolgt z’n tocht verder via Verdun, Nancy en Langres. Dijon, Bourg en Bresse volgen. Na Brou en een groot meer, Le Grand Bataillard schrijft hij:

Vóór de duisternis kwam ik aan een grote boerderij. Les grandes Roussières. Het eten gebeurde aan een hele lange tafel en er was wijn bij. Er zaten wel zestien mensen bij elkaar, maar er werd zowat geen woord gesproken; een mismaakte jongen tichelde voortdurend achter zijn hand.Ik zat helemaal aan het ondereinde van de tafel net als een reizend man in de middeleeuwen. In het hooi dacht ik na over het verschil tussen Goethes Italiaanse reis en de mijne. Stel je voor, dat ik later ook eens beroemd werd en zich een vereniging oprichtte met het doel, op alle plaatsen, waar ik overnacht had , een gedenksteen aan te brengen. Dat zou nog een hele uitzoekerij zijn om al die hooibergen terug te vinden. Enfin, ´´én weten jullie nu al vast: Les Grandes Roussières bij saint Paul de Varax.

Dit was voor G. en mij voldoende aansporing om die boerderij te zoeken. Nu eenvoudig met Tom Tom of Google Maps op de iPhone; toen aandachtig speurwerk op de Michelinkaarten. We vonden de boerderij, zonder ‘Grandes’. Maar een oud baasje dat er nog woonde herinnerde zich als kind een Nederlandse man, die tekende en hij liet ons in de keuken een grote tafel zien uit die tijd en nog immer in gebruik, zonder het aantal knechts van toen. Een gedenksteen was niet zo snel gemaakt, maar op een betonnen paal voor de bovengrondse telefoonlijn konden we wel een geschreven herinnering aan de legendarische en meest merkwaardige schrijver van ons land aanbrengen.

img_4713   img_4714

img_4716    img_4717

img_4715

 

Enigszins brutaal dus ook mijn eigen naam achter gelaten. Onze tocht in zijn voetspoor eindigde in Florence. Wij hadden niet meer tijd. Belcampo reisde door tot op Sicilië  en weer terug naar Bari om vandaar over te steken naar Dubrovnik, door Herzogowina naar Mostar, Brod en Ossijek, Boedapest, Praag en Dresden naar Hildesheim, wat hij verlaat op 1 mei. Een vrachtrijder brengt hem in Nordhorn:

en toen ik zag, dat Nederland al die tijd precies op dezelfde plaats was blijven liggen, was ik erg blij.

Er is nog een ander ding dat mij blij maakt. Ik denk aan de vele kinderogen, de hele weg langs, die die uitheemse tekenende man hebben aangestaard, en ik weet, dat ik voor honderden mensen het eerste blijvende herinneringsbeeld zal zijn.

Een tachtig jaar oud reisboek en een vers reisboek: beiden zeer de moeite van het lezen waard!

Wandeling door Muiden

We kennen IJmuiden, IJsselmuiden, St.Anna ter Muiden, Genemuiden en Arnemuiden, maar er is maar één Muiden. Met het beroemdste kasteel van ons land, het Muiderslot. Dat slot bezoek ik nu niet. Het gaat me om het stadje zelf. Al in de vroege middeleeuwen vermeldt als ‘Amuthon’. In 953 schenkt keizer Otto I deze locatie als ‘villa Amuda’, met het land er om heen en de tolrechten aan het bisdom Utrecht. ‘Amuda’ betekent ‘monding van de Aa, de vroegere benaming van de Vecht. Twee eeuwen eerder bezat de Utrechts Maartenskerk ( die we als de Dom kennen) visgronden om een al verrezen kerk. In 1122 kreeg Muiden tegelijk met Utrecht stadsrechten. In 1281 krijgt Floris V de stad in handen en gaat het tot het graafschap Holland behoren, terwijl het formeel nog onder de bisschop valt. In hetzelfde jaar dat Floris bij Muiderberg wordt vermoord (1296) had de graaf Muiden nog eens stadsrechten geschonken. Op 9 mei 1567 doet Diederik Sonoy , leider van de Geuzen een aanval op Muiden vanaf de Zuiderzee en weet het stadje met 2500 man in te nemen. Maar niet voor lang, want het Spaanse leger was zeer snel ter plekke om de stad met succes te ontzetten. In het rampjaar 1672 krijgt Muiden weer een aanval te verduren, nu van Franse troepen. Op 19 juni veroveren deze Naarden, maar mede dankzij inundatie van het gebied tussen Muiden en Gorcum komt de vijand niet verder en blijft Muiden vrij. In 1795 is dat anders, dan wordt Muiden door Franse troepen wel ingenomen. In oktober 1811 doet Napoleon op doorreis naar Naarden de stad aan en voegt Muiden en Muiderberg samen tot een gemeente. Op 1 december 1813 bevrijden Pruisische en Russische kozakken het Vechtstadje van de Fransen.

luchtfotos_-_muiden_-_20160985_-_rce   luchtfoto Muiden

Mijn wandeling begint aan de zuidkant van het stadje, waar aan het Vestingplein bij een snackbar, toepasselijk De Loper geheten, ruime parkeergelegenheid te vinden is. Op veel panden zijn bordjes met historische informatie aangebracht. De eerste op een hoekhuis aan het begin van de Naarderstraat. Dit pand wordt in de 17e eeuw vermeld als herberg ‘De Jonge Prins’. ‘De Oude Prins’ stond aan de andere kant van de stad. In 1689 komt het in handen van de RK parochie, die het in 1709 verkocht. Het kreeg de naam ‘Het Naarder Veerhuis’, maar er was al een veerhuis aan de overkant. Lang verhaal kort: in 1715 werd dit het officiële veerhuis en fungeerde als zodanig tot 1895. Tot die tijd vond het vervoer tussen Muiden en Naarden plaats over de trekvaart. Halverwege de 19e eeuw werd een weg langs de vaart aangelegd en langzaam verloor de veerdienst haar functie. Rond 1900 veranderde de naam in ‘Het Amsterdamse koffiehuis’. In 1927 kwam rijksweg A1 gereed en liep het meeste verkeer niet meer door Muiden en dat betekende het einde van het koffiehuis. Nu is er dus de snackbar!

img_3782 Zie boven

De Naarderstraat verder in en na een twintigtal meters links een kapsalon in een pand uit 1652. Het was burgemeesterswoning en van een chirurgen; in 1702 gesloopt en van de grond weer helemaal opgebouwd om dienst te doen als smederij, waarschijnlijk de oudste van ons land. Vanaf 1850 is de smederij in handen van de oorspronkelijk Friese familie Melis, tot 1997. De laatste smid was Jan Melis. Ik herinner me hem nog goed, in mijn jeugd nog immer paarden aan het beslaan, wat hij het liefste deed. Zijn spreuk: ‘Zolang er paarden bestaan, zal ik er hoefijzers onder slaan’ heeft de kapsalon aan het pand gelaten. De kapsalon is er sinds 2008 en heeft nog meer memorabilia bewaard. Na de oorlog was er ook veel werk voor carosseriebedrijf Broshuis, wiens bordje je aantrof menige vrachtwagen. Dat bedrijf staat nu in Kampen.

img_3784    img_3788  Naarderstraat                                                             Voormalige smederij

unknown          image010_0019                                           Smederij in 1912                         Jan Melis aan het werk

De voormalige smederij ligt op de hoek met de Kloosterstraat. Op andere hoek met de Naarderstraat het achterste gedeelte van eetcafé Floris V. Op die plek is er altijd een herberg geweest met ook b=namen als ‘De Hertog van Gelre’ en ‘Hof van Holland’. Vanaf 1874 onderhield de kastelein per diligence een postverbinding met Weesp, nadat daar een station kwam met de pas geopende spoorlijn Amsterdam-Amersfoort. In 1994 werd het pand door brand verwoest en in 1995 weer opgebouwd en heropend. We wandelen de Kloosterstraat in, passeren gebouw Rehoboth van de Pot.Kerk en de katholieke St.Jozefschool. En bereiken de achterkant van de  (protestante) Grote – of St.Nicolaaskerk. Een gotisch bouwwerk met een laat-romaanse toren. De kerk is buiten de zondagse diensten helaas niet altijd open, maar indien is binnentreden een aanbeveling, vanwege de weldadige ruimtelijkheid, 17e eeuws meubilair, een orgel uit 1661, een wandbord die de zeven maanden durende pestepidemie uit 1602 herdenkt (650 van de 900 inwoners kwamen om het leven) en een enkele muurschildering. 

img_3791      img_3795

120px-interieur_schip_muurschilderingen_13_-_muiden_-_20282908_-_rce     img_3798

Aan de zuidkant van de kerk gaat de Kloosterstraat over in de Kerkstraat die uitloopt op de Herengracht. We gaan rechtsaf en stuiten op het vroegere Raadhuis.In 1832 werd het door een enorme storm dusdanig beschadigd dat tot sloop werd besloten. Daarna waren diverse plekken een tijdelijk raadhuis. In 1882 werd een huis aan de Herengracht aangekocht. Zoutfabrikant Bouvy wilde uitbreiden en bood de gemeente voor grond 10.000 gulden en een bijdrage van 5.000 gulden voor een nieuw stadhuis. Jan Stuyt ontwierp een gebouw dat in 1915 gereed kwam. In de jaren ’90 bleek het te klein en werd het verkocht en verbouwd tot appartementen. Boven de ingang nog het stadszegel en een spreuk die herinnert aan de Eerste Wereldoorlog.                                                                 Vervolgens komen we bij de RK Nicolaaskerk. Gebouwd in 1822 naar een ontwerp van Tieleman Franciscus Suys, hofarchitect van de koningen Willem I en Leopold I.                              We lopen verder tot waar de Herengracht de Naarderstraat kruist. Daar vinden we een standbeeld van de laatste smid, de al genoemde Jan Melis.

img_3800   img_3802                  Voormalig stadhuis                                                  Spreuk boven ingang

img_3803    img_3806                              H.Nicolaas                                               Jan Melis

We slaan linksaf de brug over met rechts de sluis. In 1437 was een sluis bij Hinderdam, 2 km ten noorden van Nederhorst den Berg, aangelegd. Een sluis bij Muiden was zeer gewenst, maar onderhandelingen tussen Holland en Utrecht liepen steeds stuk. Dus kwam er bovengenoemde sluis, onder controle van Utrecht. Toen in 1672 Utrecht bezet werd door de Fransen, zag Holland haar kans schoon en begon met de bus van een sluis in Muiden, die in 1674 gereed kwam. De sluis had een drieledige functie: schutten, verdediging tegen Zuiderzee en militair als onderdeel van de waterlinie.

img_3808    img_3809

Over de brug wordt de Naarderstraat Amsterdamsestraat. Op de hoek rechts De Doelen, uit 1668. Tot 1730 kende het een woonbestemming. Daarna werd het een herberg, uitgebreid met een kolfbaan, in de 18e eeuw erg populair. Muiden telde toen vier kolfbanen. Het spel dateert uit de middeleeuwen en lijkt op wat wij nu bowlen noemen, maar wijkt daarvan af, omdat met kolven de bal met een slaghout tegen een paal geslagen dient te worden. Het is meer een combinatie van cricket en golf. Het werd buiten gespeeld en uiteindelijk ook binnen. Dat slaghout was een kolf en zo begrijpen we de uitdrukking ‘een kolfje naar mijn hand’. Kolfbanen moesten zo glad zijn als biljartlaken en waren derhalve ook geschikt om op te dansen. In West-Friesland zijn nog talrijke café’s met kolfbanen. In 1811 gleed het pand, dat niet onderhield was, in de sluis, die toen gerestaureerd werd. In 1812 werd het weer opgebouwd, werd in 1852 verbouwd tot appartementen en werd weer horecagelegenheid in de jaren ’70 vd vorige eeuw.

img_3811   wf_ten_02_38            De oprichter van de Kolfbond, Van Balen Blanken geeft kolfjes op een miniatuurbaan.

We komen op de hoek van de Amsterdamsestraat en de Weesperstraat. Daar een pand uit 1600, uiterlijk onveranderd gebleven. Tot 17117 een herberg en daarna tot nu toe een winkel: bakker, kruidenier, slager, sigaren/groentezaak en nu nog steeds sigarenzaak plus kantoorartikelen e.d. We lopen de Weesperstraat in, die in de 17e eeuw naar de Weesperpoort leidde. Tot 1600 was alleen de westzijde bebouwd. Aan de kant van de Vecht lag een lage rietzodde, een aanslibsel dat toebehoorde aan de eigenaars van de westelijke bebouwingen, een ‘voorwerf’ genoemd. In 1641 werd besloten tot het aanbrengen van beschoeiingen, waardoor grond ontstond, waarop ook aan de Vechtzijde gebouwd kon worden. Aan de westzijde staan twee prachtige 17e eeuwse panden, een voormalige stadsboerderij en een pand dat dienst deed als jeneverstokerij gezien de gevelsteen.

img_3813  img_3814                                  De Hoek                                                                     voormalige jeneverstokerij

img_3815-2    img_3817  Gevelsteenjeneverstokerij                                        Weesperstraat in noordelijke richting

De Weesperstraat buigt naar rechts in de Singelstraat. In deze straat de voormalige Geref.Kerk, nu woonhuis. Ik kom weer op de Amsterdamsestraat, loop tot aan de brug, vroeger stond hier de Amsterdamsepoort en ervoor de oudste herberg De Bruinvisch, nu een snackbar. Ik loop terug aan de andere kant en na een Indonesisch restaurant nodigt Taveerne De Mol tot een ‘aanleg’. Een mooi oud bruin café. Ruim honderd jaar volgens hun website en plek waar pubquizzen gehouden worden.

img_3820   img_3824           voormalige Ger.Kerk                                                Brug richting A’dam

img_3823    img_3821-2                                    richting sluis                                                                Taveerne De Mol

img_3825

Richting sluisbrug komen we op de hoek met de Zeestraat de voormalige garage van Kooy tegen, waarin thans een winkel met allerlei figuren van kunststof te koop staan, zoals van musicerende negers, leden van de Duck-familie, de Dikke en de Dunne en noem maar op. Loop de Zeestraat in , neem rechtsaf de Korte Zeestraat en dan weer rechts de Hellingstraat, waar over vele meters links een oude scheepswerf staat te verpieteren. Deze Schoutenwerf stamt al uit de 17e eeuw.De bedoeling is dat er woningen komen.

img_3828   img_3831

Komend op de Amsterdamsestraat linksaf en vanaf de brug is er prachtig zicht op aan de overkant rechts Floris V en links café Ome Ko. Het bestaat al sinds 1801 en het is vrijwel het hele jaar door open.

img_3835   img_3834                        Cafe Floris V                                                                Ome Ko

unknown    cafe-ome-ko-het-restaurant-40753                                Gooyse Boer in gevel Ome Ko    Interieur Ome Ko

We wandelen over de Herengracht richting Muiderslot en passeren De Goden Leeuw, in 1648 gebouwd als woonhuis. In 1691 werd het eigendom van Hendrik Hooft, een achterneef van P.C.Hooft, de baljuw van Gooiland en drost van Muiden. In 1707 komt het in handen van Daniël, kleinzoon van Hendrik en wordt het voor het eerst Gouden Leeuw genoemd. In 1739 komt er een bedrijfje van katrolschijven in. Er volgen verbouwingen en brand en in de jaren ’90 is het in oude stijl gerestaureerd.  Vervolgens komen we bij de voormalige Openbare School, gebouwd in 1885. Met drie klaslokalen fungeerde dat als zodanig tot 1960. Er kwamen bedrijfjes in en eind vorige eeuw kocht een architect het gebouw, liet het restaureren en nu geeft het ruimte aan zes appartementen. Een prachtige gedenkplaat herinnert aan een vlootschouw door Koningin Wilhelmina en Koningin-Moeder Emma op 3 aug.1900.

img_3836   img_3840-2             De Gouden Leeuw                                                    Voormalige Openbare School

img_3841   img_3842                        Gedenkplaat vlootschouw                  Overzijde met Schoutenwerf

Vlak voor de toegang tot het Muiderslot buig ik af naar rechts naar de Ton Kootsingel. Ton Koot (1907-1986) was een bekende publicist over Amsterdamse geschiedenis en slotvoogd van het Muiderslot. Tevens was een kwart eeuw de bezielende secretaris van de Bond Heemschut. Voor een fraai panorama richting Muiderberg klim ik de wal op, daal weer af om de voormalige kazerne rond te lopen. Het is gebouwd in 1876 en stond als onderdeel van meerdere forten rond Muiden bekend als Fort D. In dit twee verdiepingen tellende fort waren kamers voor de officieren, een ziekenboeg, een levensmiddelenmagazijn, een keuken en een bakkerij. De uitvinding van brisantgranaten maakte het fort al snel weinig bruikbaar. Toch bleef het functioneren als onderkomen eerst van het korps Pantserfortartillerie, dat dienst deed op Pampus en in de eerste Wereldoorlog voor infanteristen en bereden manschappen van de veldartillerie. Tijdens de mobilisatie 1939/40 was het volledig in gebruik, in de oorlog huisden er onderduikers. Tot in de jaren ’70 heeft het militaire bestemming gehouden. Nu is het in gebruik als raadzaal, openbare bibliotheek e.d. We zijn intussen terug op het Vestingplein, met daarachter de laatste bezienswaardigheid, het Muizenfort. Het is gebouwd tussen 1874 en 1877 als onderdeel van de Stelling van Amsterdam, ter beveiliging van de doorgangen via de Zeedijk en de Naardertrekvaart. De naam verwijst naar de muisgrijze kleur van de uniformen uit de mobilisatietijd. Er is een bezoekerscentrum in gevestigd met een permanente expositie over Muiden, de Stelling van Amsterdam en de Hollandse waterlinie. Mij ontbrak de tijd om dit te bezoeken. Met het Muiderslot een aardig doel voor een volgende keer.

img_3846    img_3852  Kazerne                                                                        Muizenfort

 

 

 

Waterliniepad 2

Bij Werkendam gebleven, bij Werkendam dus nu begonnen, aan de oostelijke kant van het dorp; het dorp waar Anton Mussert geboren werd, een naam die nu Werkendam niet meer voor komt. Werkendam is goed protestant, met een grote Hervormde kerk: Gereformeerde Bond en rechts-confessioneel en een behoorlijk forse Gereformeerde Kerk. Verder vinden mensen geestelijk onderdak bij Chr. Gereformeerden, Gereformeerde Gemeente, Oud-Gereformeerden, Hersteld Hervormden en Vrije Gereformeerden en dan is de lijst vast nog niet compleet.  Werkendam – genoemd naar het riviertje De Werken, een verdwenen zijtak van de Alm – ligt ten zuiden van de splitsing van de Boven Merwede in de Beneden en Nieuwe Merwede.  In 1641 verwoestte een brand 81 huizen en in 1812 trokken de Kozakken door het dorp. De plaatselijke voetbalclub heeft die naam als geuzennaam overgenomen: Kozakken Boys, een geduchte naam in het zaterdagvoetbal. Werkendam ligt aan de rand van de Biesbosch, waar veel Werkendammers hun kost verdienden als griend- en rietwerkers en daarvoor de hele week in de Biesbosch bleven. Aan hen dankt het dorp de naam ‘de Vrouwenhemel’. Tijdens de oorlog speelden diverse Werkendammers een rol van betekenis als ‘crosser’: onderduikers,Engelse piloten, verzetsstrijders, voedsel en medicijnen werden na het najaar van ’44 van het bezette deel van ons land overgebracht door de door de Duitsers gevreesde Biesbosch naar het al bevrijde zuiden. Werkendam is nu een dorp van schippers en weg- en waterbouwers.

Enfin, ik parkeer mijn auto bij het grote busstation. Het is de bedoeling dat ik naar Woudrichem loop en vandaar de bus neem. In een halte zit een meisje met ‘oortjes’ in. Die ze vriendelijk verwijdert als ik haar informeer naar de bus die ik terug moet nemen. Het is de bus die zij moet hebben richting het oude zalmstadje tegenover slot Loevestein. En die komt er al snel aan. Als ik verneem dat die bus steeds slechts eenmaal per uur gaat, besluit ik om nu de bus te nemen en dan vanuit Woudrichem terug te lopen. De bus blijkt overigens een streekbus en blijft tot Woudrichem slechts het meisje en ik als passagiers te vervoeren. Meisje blijft zitten, ik loop honderd meter en ben dan bij de grote Middeleeuwse kerk, waar vandaan mijn tocht begint. Maar eerst koffie op het terras van een ijssalon. Het is verrukkelijk wandelweer. Woudrichem of Woerkum, zoals ze zelf zeggen heb ik al eens uitgebreid bezocht, met zijn gevangenistoren bij de Merwede, het visserijmuseum, met veel over de vroegere zalmvangst, de genoemde  - gotische Martinikerk. (In het stadje is Dokter Tinus van SBS6 opgenomen en diverse scènes voor de film Oorlogswinter).  Ik loop de Bagijnestraat uit , klim de wal op die rond het stadje ligt, loop een houten brug over de stadsgracht over en kom op een dijk voor fietsers en wandelaars. Daar waar de Merwededijk aansluiting krijgt met een autoweg uit het stadje duik ik De Aanwas in, een buitendijks natuurgebied van weiden en bosschages. De vogels fluiten, graspiepers vliegen op, er bloeit van alles in het weelderig groen en een man met hond komt me tegemoet. Na ruim 1 km kom ik door een draaihekje op het terrein van de jachthaven van Sleeuwijk. Een dorp van ruim 5000 inwoners, met veel nieuwbouw, behorend tot de gemeente Werkendam. Het ligt aan de Boven-Merwede met een prachtig zicht op Gorinchem. Na de jachthaven komt al snel het haventje van de veerpont voor fietsers en wandelaars naar Gorcum, waaraan Sleeuwijk eeuwenlang z’n betekenis aan heeft ontleend. Voor het eerst wordt die al in 1327 genoemd. In 1811 stak keizerin Marie Louise van Oostenrijk, de vrouw van Napoleon, met dit veer de Merwede over. Dat gaf het veer de haar bijnaam: Het veer van Keizerin Marie Louise. Het werd een tijdlang aangeprezen als ‘de kortste weg naar Parijs’. Het veer verloor belang na de bouw van de Merwedebrug in 1961.  Na het veerhaventje loop ik nog een stukje over de duik en daal dan de dijk af, langs een 19e eeuwse Rijks Peilschaal, ontdekt en vrijgekomen na vrij recente dijkwerkzaamheden. Deze peilschaal, waarmee de waterstanden konden worden afgelezen. ligt in de dijk zelf. Ik wandel achter een man twee honden uit door de zgn. Groes, een buitendijks natuurgebied, waar tegen het water hooglanders grazen en het pad me langs honderdtallen letterlijk bloeiende reuze balsemienen voert. Terugbuigend naar de dijk staan in het struweel met mos begroeide brugpijlers, overblijfsels van de planning van een eerdere brug over de Merwede. Een aantal kilometers loop ik langs een vaart achter de eerste huizen van Sleeuwijk langs, kom ik aan de weg naar het dorp, Transvaal, die ik over het fietspad volg tot aan de Rijkstraatweg, steek de A27 over en dan ligt daar weer het busstation, waar mijn auto geparkeerd staat. Zo’n tien kilometer ruim gelopen. Ik eet een boterhammetje en ga op weg naar het diep in de Biesbosch gelegen Biesboschmuseum. Op de terugweg koop ik bij een als kraam ingerichte container kersen, aardbeien en pruimen. Ik ben niet de enige, er staat een aardige rij , begerig naar vers geoogst fruit.

img_1118 Woudrichem, zicht op Merwede.

img_1123 Buitendijks tussen Woudrichem en Sleeuwijk

img_1126  Rijks Peilschaal bij Sleeuwijk

img_1129 Reuze balsemien

img_1130 kerkje Ned.Gereformeerden Sleeuwijk

 

Weerzien in Cluj 4

zondag 18 juni

Na een rustige zaterdag van stad snuiven, rusten, lezen, mijmeren op  een terras achter koffie of bier, korte gesprekjes en een heerlijk avondmaal, start ik de zondag met een buiten-ontbijtje en bezoek daarna de kerkdienst in de kerk van de Twee Torens, vlak bij het Instituut. De gemeente van deze kerk kent ook twee voorgangers. De ene, Székely József, studeerde ook in Nederland en vond daar zijn vrouw, afkomstig uit Frederiksoord. Hij is een belangrijke figuur in de huidige kerk, die hamert op kerkvernieuwing en op het belang en de verbetering van de prediking. De ander heet Adorjáni Lászlo, spreekt voortreffelijk Engels, tekent geestige cartoons en is een broer van Zoltán, die studeerde toen ik aan het Instituut verbleef en is al weer jaren hoogleraar NT. Hij gaat in deze dienst voor, vooraf gegaan door een doopdienst. Na afloop laat Székely me het door hem opgerichte museum zien in een van de grote torens. Het betreft de geschiedenis van de zgn. Hochstadt , de wijk die vanaf de kerk zich richting oosten uitstrekte en tot de zeventiger jaren van de vorige eeuw bestond uit kleine boerderijen, die de binnenstad voorzag van groenten en fruit. Vanaf de zeventiger jaren begon het Ceausescu-regime de honderden (Hongaarstalige) boertjes te verdrijven, hun huizen weg te bulldozeren, hun gronden te onteigenen, zonder enige vorm van inspraak om plaats te maken voor afschuwelijk lelijke en slecht gebouwde torenflats, waarin plattelanders van Roemeense origine gedropt werden die opeens van landbouwers industriearbeiders moesten worden. De sociale gevolgen voor zowel oorspronkelijke als nieuwe bevolking waren gigantisch: ontreddering, verpaupering, ziekte, sterven, zelfmoord op grote schaal. Indrukwekkende foto’s laten zien hoe de nieuwe stad oprukt en ontredderde, angstige en verdrietige boertjes bedreigt.  De middag gebruik voor ontspannen lezen en ‘s avonds ben ik op bezoek bij Jenei Tamás, die een voortreffelijk maal tevoorschijn tovert, begeleid door prima wijnen. We halen herinneringen op van veertig jaar geleden, hij vertelt over zijn loopbaan als predikant, die begon in de Bukowina, waar hij als vrijgezel zonder auto een parochie zo groot als Nederland had te bedienen. Door de hele provincie verspreid woonden Hongaars Hervormden, enkelingen of bijeen in kleine huisgemeenten. De Ceausescu-politiek was er op gericht om de Hongaarse minderheid te versplinteren. Afgestudeerden kregen alleen een baan in Roemeenstalige gebieden en Roemenen werden zoveel mogelijk naar Hongaarstalige gebieden gestuurd. Tamás liet zich niet uit het veld slaan en probeerde zo goed en zo kwaad als het ging zijn diasporagemeente te versterken en op te bouwen. dat bleef bij de overheid niet onopgemerkt en dus werd hij daarvoor gestraft en moest een aantal maanden uit zijn werk weg om bij een bouwbedrijf te gaan werken. Na een aantal jaren werd hij naar een betere plek overgeplaatst, ontmoette zijn vrouw uit Hongarije. Deze woont met hun drie dochters al weer een tijd in haar geboorteland, omdat de Roemeense overheid weigert hen het Roemeens staatsburgerschap toe te kennen. Dus heeft Tamás besloten over drie maanden, als hij met emeritaat gaat, naar Hongarije te verhuizen, waar met graagte de overheid hem het staatsburgerschap van dat land zal geven.

maandag 19, dinsdag 20 juni

Deze dagen geniet ik weer met volle teugen van het weer, van terrassen, van de sfeer in de stad, heb momenten dat ik lees, bezoek een boekwinkel en ga ook naar een pedicure/manicure. Verder een aantal mooie gesprekken. Met Sógor Arpád, de studentenpastor, die me vertelt dat hij een eigen pastoraal/therapeutische aanpak heeft ontwikkeld: de schaakmethode. Hij voert zijn gesprekken rond het schaakbord, waarin of met de studenten schaakt of hen dat leert. Schaken is keuzes maken en staat symbool daarin voor het leven, waarin het ook om het maken van goede keuzes gaat. De keus op het schaakbord leidt in zijn gesprekken tot de keuzen op het levensbord. Ik spreek met Csalogh Béla over de specifieke problematiek van de Hongaarse kerk: het toegenomen individualisme, gebrek aan samenwerking tussen predikanten, de moeite die studenten hebben om voor het ambt te kiezen in hun nog ouderwets gestructureerde kerk en over homoseksualiteit, een nog zeer heikel onderwerp. Met behulp en onder stimulans van de Juhász Stichting is aantal jaren geleden een pastoraal getint boek verschenen dat gratis onder studenten en predikanten verspreid wordt om zo een open gesprek er over te stimuleren. Wat in het boekje ontbreekt is een persoonlijk verhaal van iemand die uit het oude denken zich heeft bevrijd. Ik spreek met hem er over of ik op dit punt niet van dienste kan zijn. Dat leg ik ook voor aan Beke Boroká, de vrouwelijke voorzitter van de predikantenbond. Zij staat open voor een bijdrage van mijn kant, maar moet dat wel voorleggen aan haar leden. Met haar spreek ik ook over het belang van pastoraat aan de predikanten zelf, ook in ons land een ondergeschoven kind.

woensdag 21 juni

In de bibliotheek heb ik een ontmoeting met de bibliothecaris, die mijn werkstuk dat ik destijds schreef te voorschijn heeft getoverd en dat hij voor mij wil digitaliseren en zo toesturen. Het werkstuk gaat over Barths periode als predikant van Safenwil. Zelf bezit ik geen exemplaar, ook niet in de oorspronkelijk Nederlandse versie. Wellicht kan t.z.t. daar zelf voor zorgen: een een goede training voor m’n toch wat weggezakte Hongaars.     ‘s Middags voeg ik mij bij Jenei wederom om met hem in zijn handige bestelbusachtige auto naar Bonchida te rijden, zo’n 40 kilometer oostelijk van Cluj. In dat dorp bevinden zich de resten van het immense kasteelcomplex van een van de oudste en voornaamste Hongaarse adelijke geslachten, de Bánffi’s. Het werd het Versailles van Transsylvanië genoemd, het wordt bij stukken en beetjes gerestaureerd en op het immense terrein vinden nu grote cultuurfestivals plaats. Dit complex wordt ook beschreven in het prachtige boek van Jaap Scholten, Kameraad Baron. Het is ook in het Hongaars vertaald en vindt onder de Hongaren gretig aftrek. We voegen ons bij de predikant van Bonchida die tegenover het kasteel woont en ook in Nederland studeerde. Na het kasteel bekeken we zijn kerk, het van oorsprong oudste kerkje (11e eeuw) van Transsylvanië. Sporen van de grafelijke familie vinden we terug in de fraaie kansel en de avondmaalstafel. In Cluj trakteer ik Tamás op een maal op het terras van het voormalig onderkomen van de vrijmetselaars, nu een modern en prima restaurant.                                                                       De volgende ochtend spreek ik nog eenmaal met Csabá, drink nog een koffie in Big Ben en neem een taxi naar het vliegveld. Daar begint het wachten: voor de incheck, voor de bagagecontrole, voor de paspoortcontrole, voor de gate, in de bus, in het vliegtuig. Ik realiseer me dat vliegen dan wel efficiënt is, goedkoop en snel, maar dat in dat wachten en uiteindelijk snelle vertrek de sfeer van een verblijf wordt afgebroken en snel tot herinneringen worden. Een land geleidelijk naderen en binnenkomen en zo ook weer verlaten is eigenlijk veel beter. De volgende keer ga ik toch weer met de auto, want terugkom ik. Het thuisgevoel, wat ik kende, heeft dat lamlendige vliegveldverblijf en het vliegen zelf me uiteindelijk niet afgenomen.

Weerzien in Cluj 3

maandag 12 t/m donderdagmiddag 15 juni

Van maandag t/m woensdag werd er drie dagdelen gewerkt aan de verhalen van Gideon en Simson in het boek Richteren en aandacht besteed aan stukken Bijbelse Theologie van Karel Deurloo die met onderhavige verhalen te maken hebben. Klaas Spronk, O.T. icus aan de VU had de leiding, bijgestaan door zijn collega Balogh Csabá van het Instituut in Cluj. Deze nam ook een deel van het tolken voor zijn rekening, maar het leeuwendeel op dat gebeid werd geleverd door de onvermoeibare en immer goedgeluimde Sógor Géza. Teksten werden gelezen in Hongaars en Nederlands, met de Hebreeuwse grondtekst er naast. Er werd volop gediscussieerd over de betekenis. Woensdagavond werd een film bekeken over Mozes – even iets heel anders, maar toch ook gericht op interpretatie van de filmmaker van een bekende Bijbelse figuur. Donderdagochtend werd besteed aan diverse vormen van toepassing van met name het Simson-verhaal. De een kwam met preekschetsen, de ander met een voorbede, van mijn hand werden een aantal liederen gezongen, die ik destijds maakte bij de serie over Simson in ons Ossendrechts kerkje. 

donderdagmiddag 15 – vrijdag 16 juni

Na de weer voortreffelijke warme lunch – in R. wordt tweemaal warm gegeten – vertrokken acht Nederlanders in een busje van het Instituut naar de Bukowina. Ries Nieuwkoop achter het stuur. Via Dej en Bistrita reden we het prachtige landschap van de Karpaten in. De steeds hoger slingerende weg was aanmerkelijk beter dan veertig jaar geleden, dan tien jaar geleden zelfs. Nieuw asfalt en af en toe stukken om de traag voortkruipende vrachtwagens te kunnen passeren. Schilderachtige houten huizen en kerkjes, nieuwe orthodoxe kerken – na de omwenteling zijn er liefst 4000 gebouwd! – , de traditionele ovaal toelopende hooioppers, cirkelende roofvogels. We reden door het drukke stadje Viatra Dornei en doken daarna naar beneden om halt te houden in een lief dorp, waar ons pension stond voor de overnachting. We werden zeer hartelijk ontvangen; er kwam bier op tafel, we betrokken onze kamers en ‘s avonds wachtte een zeer uitgebreid rijk maal, met een huislikeur vooraf en heerlijke wijn bij de dampende spijzen. Nazit met een digestief. De volgende morgen een ontbijt van eieren, vleeswaren, kaas, tomaten, ui en vruchten. In totaal kostte de hele grap voor ons achten niet meer dan 300 euro. In dit dorp Moldovita staat het eerste klooster met zijn fraaie beschilderingen dat we die vrijdag bezochten. Een non van een mannelijk postuur en geheel in het zwart, waarbij alleen haar gezicht ontbloot was gaf in helder Duits minutieus en gedreven uitleg bij de schilderingen, wat eigenlijk één groot Grieks -orthodox bijbels theologisch verhaal bevat, wat een paar maal op de buitenmuren terugkeert. Dat geldt ook voor de hal en de binnenzijde van de kerk, in drieën gedeeld, naar de indeling van de Bijbelse tempel. We bezochten nog twee kloosters, zonder gids: in Voronets en in Humurului. Daarna ineen stadje in de buurt een prima pizza en vervolgens weer terug naar Georgheni. Daar nog een laatste avondeten en overnachting in het langgerekte op een heuvelkam gelegen dorp. Een geologische eigenaardigheid van dit dorp mag niet onvermeld blijven. In de bewerking van de grond en bij het bouwen van huizen treffen de bewoners in de leemachtige grond voortdurend geometrisch zuivere bollen in diverse grootten aan. Alsof ze door een machine rond geslepen zijn. In alle tuinen liggen wel van dat soort bollen, de meeste in de omvang van middeleeuwse stenen kogels die uit katapulten tegen stadsmuren geslingerd werden.   Enfin, Nederlandse en Hongaarse collega’s namen hartelijk afscheid. Ik zelf vertrok naar het Instituut, waar ik onderdak vond in een nieuwe eenvoudige doch aangename gastenkamer voor omgerekend 12 euro per nacht.

Weerzien in Cluj 2

Zaterdag 10 juni

Collega Nieuwkoop gebruikt deze dag om een vriend op te zoeken in de gevangenis van Bistrita, een stad zo’n 160 kilometer noordoostelijk van Cluj. Ik rijd met hem mee. Het is stralend zomers weer. We rijden door het dal van de Somes, langs  het oude stadje Gherla, waarvan de bevolking oorspronkelijk Armeens is en een Armeens-Orthodoxe kathedraal het centrum van het stadje domineert. We passeren Dej en buigen dan af richting de noordelijke Karpaten. In Bistrita zet Nieuwkoop mij af aan de rand van het centrum. Na een gezamenlijke uitstekende koffie gaat hij naar de gevangenis en wandel ik op mijn gemak door het rustige stadje, bezoek de eeuwenoude Luthers Kerk van de zgn Saksen die eeuwen geleden naar Transsylvanië trokken en zich vooral in het zuiden als het noorden van Transsylvanië zich vestigden. Ze bouwden burchtkerken, waarin de bevolking in tijden van vijandelijke invallen zich kon terugtrekken en bouwden een aantal dorpen tot steden, tot in totaal Sieben Burgen, waardoor Transsylvanië in het Duits nog altijd Siebenbürgen heet. Transsylvanië betekent ‘achter het woud’, de Nederlandse vertaling van het Roemeense Ardeal of Transylvania, wat feitelijk een vertaling is van het Hongaarse Erdély. De zeven steden overigens zijn Bistritz/Bistrita/Beszterce; Klausenburg/Cluj/Kolozsvár; Hermannstadt/Sibiu/Nagyszeben; Kronstadt/Brasov/Brassó; Mediasch/Medias/Medgyes; Mühlbach/Sebes/Szászsebes en Schässburg/Sigisoara/Segesvár.                                                            Achter de kerk in renovatie strekt zich een brede en lange winkelboulevard uit met een tiental aangename terrassen. Oude mannen kuieren op hun gemak. Gezinnetjes flaneren en likken ijsjes. Tweedehands kledingzaakjes, die je bij bosjes ziet in Roemenië, worden druk bezocht. Een enkeling schiet de moderne winkel van Vodafone (leidend in dit land) binnen. Parallel aan de boulevard loopt de nog drukker met winkels bezette smalle hoofdstraat, met steegjes naar afgetakelde buurten aan de rand van het centrum. Ik bezoek nog het Goldschmiedehaus, een middeleeuws pand, waar de Saksische goudsmeden hun beurs hadden. De ruimten zijn imposant, maar kaal, slechts een paar voorwerpen uit glorieuze gouden tijden zijn overgebleven. Op een kleine boerenmarkt naast de oude stadskerk koop ik een heerlijk stuk schapenkaas. Op het terras waar Ries Nieuwkoop en ik  elkaar weer ontmoeten heb ik nog net tijd voor een koele pils (het Roemeense bier is een stuk lekkerder dan het duurdere  en in zgn. betere kringen  onbegrijpelijk populaire Heineken). Aan het eind van de middag arriveren we in Georgheni/Györgyfalva, waar we eerst een bezoek brengen aan Antal József, die in 1975 in het dorp predikant werd, in Nederland studeerde als een van de laatste onder het Ceausescu-regime en wiens zoon nu de kansel in het dorp beklimt. Ries brengt verslag uit van zijn bezoek aan de gevangenis, want ook hij is een zoon van József. Samen met Wilken Veen, Adriaan Deurloo en Klaas Spronk – de eerste twee deelnemers en de laatste leider van de cursusweek – zal ik de komende nachten doorbrengen in het door hem zelf gebouwde maar vanwege zijn detentie wat verwaarloosde ruim bemeten huis van de gevangen zoon. Tegen de avond haalt Ries mijn huisgenoten  en Wout van der Spek op van het vliegveld en genieten we bij Antal jr een door zijn vrouw bereid maal aan de keukentafel van de pastorie. Wout en de overige Nederlandse en een aantal Hongaarse collega’s brengen de nachten door in Bethlen Háza, zoals het conferentieoord heet. 

zondag 11 juni

We nemen deel aan de kerkdienst van het Instituut, helaas wegens verbouwing niet gehouden in de fraaie aula, maar in een bovenzaal van het gebouw dat de eeuwenoude vleugels verbindt, ontstaan na de wending. Hoogleraren en studenten verschijnen allemaal diep in het zwart. De dienst wordt geleid door de NT’cus Visky Béla, een zeer vriendelijke vijftiger. Liturgisch verschilt de dienst niets van die van veertig jaar geleden. In de prediking kan uiteraard veel vrijer gesproken worden, ofschoon voor zover ik goed beoordelen kon deze preek nogal een hoog essayistisch gehalte had en weinig sociaal-maatschappelijk betrokken. Na afloop ontmoet ik een oude bekende van veertig jaar terug, de nog immer goedlachse Jenei Tamás. Hij was de laatste 18 jaar directeur van het Instituut voor de Catechese en woont nog een paar maanden in het huis, waar we destijds kind aan huis waren omdat daar genoemde Juhász en zijn gezin woonde en in een ander appartement het gezin van Dobri János, een strijdbare predikant, met hoofd en hart onverschrokken op de goede plek. Met Tamás spreek ik af volgende week bij hem het avondeten te gebruiken. Wij drinken koffie, eerst met de studenten en daarna in het appartement van Visky Béla, een van de hoogleraarswoningen van het Instituut. Tot slot krijgen we een rondleiding in de bibliotheek, met een groot aantal incunabelen en o.a. een van de oudste uitgaven van Calvijns Institutie. De huidige bibliothecaris heeft een kleine maar mooie expositie ingericht. De bibliotheek barst uit z’n voegen, mede door talrijke schenkingen uit het buitenland. Op de onderverdieping van het gebouw waar we de kerkdienst bijwoonden wordt hard gewerkt aan uitbreiding van de bibliotheek. In september zal die geopend worden door de Hongaarse premier Victor Orban, omdat de Hongaarse staat nog al wat geld in gebouw en bibliotheek gestoken heeft. We lunchen in Georgheni/Györgyfalva en luieren de middag door. Tegen de avond druppelen de overige deelnemers aan de cursusweek binnen. Onder hen van Hongaarse zijde Sógor Géza, zoon van een predikantenechtpaar, waar we wellicht het liefste kwamen, woonachtig zo’n 60 km ten zuiden van Cluj. Hij was openhartig, modern van denken, moedig, juist ook in zijn preken en zij was de spreekwoordelijke Hongaarse vrijheid in optima forma. Net als bij ons thuis hadden ze 5 kinderen en net als bij ons verdeeld in vier jongens en een meisje, met dit verschil dat bij ons zij de jongste was en bij hen de oudste. De oudste zoon, Csabá, is lid van het Europese parlement. Géza, de een na jongste is predikant en studeerde en woonde 5 jaar in Kampen en spreekt voortreffelijk Nederlands en zal gedurende de cursusweek als tolk fungeren. De jongste, Arpád, heb ik ook ontmoet, want hij woont op het Instituut als studentenpastor. Na het avondeten starten we de cursusweek met een uitgebreide kennismaking. Met steeds goed gevulde glazen praten we lang na in aangename avondkoelte. ‘s Nachts hoor ik de melancholieke roep van een bosuil.

 

 

Weerzien in Cluj 1

Alsof ik in tropisch Afrika was geland! Toen ik afgelopen donderdag uit het vliegtuig de eerste stappen zette op de trap naar het beton trad ik de hitte van een sauna binnen. Eindhoven, vier uur ‘s middags! Twee uur vliegen van Cluj, Roemenië, waar het ook heet was voor de tijd van het jaar, maar nog altijd vijf graden minder warm. Twee weken was ik weer eens in het land waar ik veertig jaar geleden twee jaar had gewoond. Het was in meerdere opzichten een warm weerzien. Na het verblijf van ’76 tot ’78 was ik vaker terug geweest, maar dit keer bleek het anders, intenser vooral. 

Donderdag 8 juni

De dag voor mijn vertrek had Hans den Daas mij flink geholpen met het schonen van mijn voor- en achtertuin en het verwijderen van versleten tuinmeubilair. Vlak voor mijn vertrek stond hij in lichte paniek voor mijn deur: hij was zijn portemonnaie kwijt. Ik was juist bezig de mijne te ontdoen van allerlei pasjes die ik in Cluj niet nodig zou hebben. Hans kon zijn beurs noch bij mij binnen noch in de tuin vinden en vlak na hem stapte ik in mijn auto voor de rit naar Eindhoven. De benzinemeter gaf aan dat ik onderweg bij moest tanken. Toen bleek dat ik bij de herordening van mijn portemonnaie geen bankpas meegestegen te hebben. Paniek bij mij. Ik had nog wel een creditkaart bij mij, die ik nauwelijks gebruik en waarvan ik de pincode niet wist. Ik had nog tien euro op zak en dat was voldoende om P8 van het vliegveld te bereiken, waar ik mijn auto voor de komende weken zou stallen. Op het vliegveld zou ik medereizigers naar Cluj ontmoeten die net als ik zondagavond in een dorp in de buurt van Cluj zouden samenkomen voor een cursusweek over Richteren, georganiseerd door de Juhász Stichting. De organisator van de cursus, collega Ries Nieuwkoop zou ik ook treffen. Er zat niets anders op dan hem om geld te leen vragen. In afwachting van hun komst probeerde ik telefonisch de ANWB te bellen voor een nieuwe pincode van mijn bij hen verkregen creditkaart. Ik kwam er niet doorheen en intussen zag ik mijn medereizigers verschijnen. Ik beëindigde mijn vergeefse wachten op verbinding en stak mijn mobiel in mijn borstzak en toen voelde ik iets zitten, wat mijn bankpas bleek te zijn. Blijkbaar achteloos daarin gestoken toen Hans den Daas in zijn paniek voor m’n deur stond. Ik voelde me kilo’s lichter, de steen in mijn maag vergruizelde. Na een kalme vlucht landden we onder een zwaar bewolkte lucht op een fris, vernieuwd en fleurig Cluj Airport. Veertig jaar geleden oogde het aftands, grauw en grimmig. Heel het land was een somber en droevig stemmende zwart-witfoto. De meegereisde Nederlandse collega’s werden opgehaald door Roemeens-Hongaarse collega’s, waar ze het weekend zouden doorbrengen, kennis zouden maken met het leven en werk in een dorpsparochie en zelfs een in het Hongaars vertaalde preek zouden voordragen. Ries werd opgehaald door een jongen uit Georgheni/Györgyfalva, waar het conferentiehuis stond waarin de studieweek gehouden zou worden. Ik mocht meerijden en werd afgezet bij het hotel, dat ik had geboekt voor geen geen 40 euro per nacht, inclusief ontbijt. ‘s Avonds liet ik me vervoeren per taxi naar het fraaie hoofdplein van de stad met z’n talrijke aangename terrassen. Ik voelde me direct thuis. Oude herinneringen mengden zich de relaxte bevrijde atmosfeer van nu. 

De Juhász Stichting.

Deze stichting is in 1995 opgericht met als doel  ’arme’ studenten van de Protestantse Theologische Universiteit in Cluj – afkomstig uit de Hongaarssprekende Református, Lutherse en Unitarische kerken in Transsylvanie – financieel te ondersteunen alsmede de bij- en nascholing van predikanten en het theologisch-wetenschappelijk onderzoek. In dat kader worden ook al jaren studieweken georganiseerd, samen met Nederlandse collega’s, die daarvoor slechts 250 euro, inclusief verblijf en maaltijden betalen, terwijl de Hongaarse collega’s een klein bedrag bijdragen. De stichting is genoemd naar professor István Juhász (1915-1984), een internationaal in hoog aanzien staand hoogleraar kerkgeschiedenis aan het toenmalige ‘Verenigd Protestants Theologisch Instituut met universitaire graad’ van Cluj/Kolozsvár en Sibiu/Hermannstadt. Ondanks de toenmalige immense onderdrukking van staatswege lukte het hem de ontwikkeling van de theologische hogeschool en van de studenten te bevorderen, mede door het onderhouden van internationale oecumenische contacten. Voor de Nederlandse studenten die vanaf 1968 gedurende twee jaar in Cluj aan het instituut verbleven was hij een onmisbare vraagbaak en vertrouwensfiguur. Bijdragen aan de stichting zijn van harte welkom op NL95 RABO 0302707700 t.n.v.de stichting te Zwolle. De stichting heeft een ANBI-erkenning. Zie verder: www.juhasz-stichting.nl

Vrijdag 9 juni

Ries Nieuwkoop, bestuurslid van de Juhász Stichting en motor achter de studieweken en nog veel meer, haalt me op bij het hotel voor een dagje besprekingen en ontmoetingen in de stad. Onder andere bij Exit, de uitgeverij van Hongaarstalige theologische en culturele boeken. Ook drukken zij werken voor andere uitgeverijen. Ze hebben onderdak gevonden in het 18e eeuwse pand dat veertig jaar geleden het onderkomen vormde van de deken en het dekenaat van Hongaars Hervormd Cluj, zeg maar de kerkelijke ‘baas’ van een regionaal onderdeel van het bisdom. De Hongaarse kerken kennen vanouds bisdommen en dus bisschoppen, weliswaar gekozen door een synode, maar met een behoorlijke bestuurlijke macht. Transsylvanië telt twee bisdommen, globaal een Noord- en een Zuidbisdom, met zetels in resp. Oradea en Cluj. Bij Exit worden ook Nederlandse werken uitgegeven, vertaald in het Hongaars door diverse predikanten die langere tijd in Nederland studeerden en onze taal machtig zijn geworden. na de omwenteling kwam er een behoorlijke stroom op gang van jonge predikanten die hetzij in Utrecht hetzij in Kampen terecht kwamen. De Juhász Stichting  stimuleert en financiert de bovengenoemde uitgaven, die dan vaak ook weer de basis vormen van de studieweken. Hongaarse predikanten kunnen de uitgaven voor een luttel bedragje aanschaffen. Zo zijn o.a. boeken van Karel Deurloo op de (Roemeens) Hongaarse markt verschenen.  In hetzelfde pand is ook een ontwerpbureau gevestigd. Zij hebben naast de ontwerpen voor de boeken van Exit ook een geheel eigen markt gecreëerd van posters, folders, boekillustraties etc. Drijvende kracht is een man die zelf als cartoonist steeds meer bekendheid geniet.

ZWINGLI EN EEN ORANJE OP DE HUNSRÜCK

Terwijl ik de eerste slok van de bestelde koffie neem, gaat in het huis tegenover het terras waar ik zit knarsend een raam open in de bovenste verdieping. Er verschijnt het gerimpelde hoofd van een dame die haar hoge leeftijd nog wil verbloemen door haar haar te zwarten en haar lippen zwaar rood te stiften. Spiedend kijkt ze rond. Als ze haar hals zou rekken naar rechts zou ze nog net de achterkant van de imposante slotkerk van het schilderachtige stadje waar ze woont kunnen zien. Misschien is ze er wel gedoopt, misschien komt ze er nog wekelijks.  Ik kom er net vandaan.  

Meisenheim, dat is het stadje , waarin de hoger gelegen slotkerk domineert. Meisenheim am Glan, waarvan het water , bruin van het meegevoerde zand van de heuvels, na de hevige regenval, hoog tegen de kaden klotst. Meisenheim in de Hunsrück, waar die schitterende serie van Edgar Reitz, Heimat, zich afspeelt en ook opgenomen is. Voor de regisseur refereert de titel niet alleen naar zijn eigen geboortegrond, maar staat het voor een andere wereld, waarin we ons als mensen ‘thuis’ voelen en weten, waarnaar we verlangen. Het staat voor ‘ deze wereld Anders’, naar wat de Bijbel het Koninkrijk Gods noemt.  En zijn kerken niet de plekken, waar dat zondag aan zondag verkondigd mag en moet worden?  En is dat ook niet eeuwen gebeurd, tot de dag van vandaag, in alle toonaarden, met alle misslagen, zoekend en tastend, gebrekkig en gebroken in die laatgotische slotkerk, waarvan de bouw begon in 1479 en in 1504 voleindigd werd?

Om het plateau waarop de kerk ligt loopt de Glan, die al in de 10e eeuw rond een voorganger van de kerk stroomde en rond het er naast gelegen kasteel van de Graven zu Veldenz, die er tot halverwege de 15e eeuw resideerden, waarna tot eind 18e eeuw de Hertogen van Pfalz-Zweibrücken er de scepter zwaaiden. Zij gebruikten het slot achtereenvolgens als residentie, nevenresidentie en als weduwenverblijf. Het slot ligt nog immer naast de kerk in de vorm , zoals de dochter van de Engelse koning Georg III, gehuwd met de landgraaf van Hessen-Homburg, dan eigenaar van Meisenheim, het in de 19e eeuw tot zomerresidentie liet ombouwen. Tegen het plateau van kerk en burcht is het stadje opgebouwd, met nog talrijke stokoude huizen, diversen van voornaam niveau, in soms prachtige kleuren en in het fameuze vakwerk, een adequate term, want dat is het ook als het de eeuwen trotseert.  Aan de oever van de Glan werd al gewoond in de keltische en romeinse tijd. Dat geldt voor de hele Hunsrück, een laaggebergte met weidse uitzichten, begrensd door de Rijn in het oosten, de Moezel in het noorden, de Nahe in het zuiden en de Saar in het westen. Een vulkanisch gebied, waar edelstenen werden gewonnen en tot 1950 vooral leisteen. Waar – vaak steil omhoog – ettelijke wijngaarden bloeien en o.a. de Spätburgunder leveren. Waardoorheen van Saarburg tot Koblenz de Hunsrückhöhenstrasse loopt en van Trier tot Bingen (Hildegard!) de zogeheten Via Ausonius, een Romeinse heerweg, liep.

De torenklokken slaan luid het elfde uur over het dromerige stadje, terwijl twee inwoonsters elkaar ontmoeten, de een op de fiets, de ander te voet. Ze voeren gesprek in gebarentaal.

 In 1523 wordt in de slotkerk de RK liturgie vervangen door de Lutherse.  Een vroege overgang. Dat heeft alles te maken met  het gebied waartoe Meisenheim politiek behoort, de Pfalz.  In die tijd was Heidelberg daarvan de hoofdstad, waar de keurvorst zetelt in een machtig en voor die tijd modern kasteel. In 1518 bezocht Luther de stad al om zijn 95 stellingen te verdedigen. Hij ontmoet er studenten die zelf bekende hervormers werden, zoals Martin Bucer. De toenmalige keurvorst Lodewijk V bleef zelf weliswaar katholiek, maar legde de reformatie geen strobreed in de weg, ook niet na de Rijksdag van Worms, waar Luther in de ban werd gedaan. Zodoende kon het lutheranisme zich gestaag verbreiden onder de bevolking.  Dat tolerante beleid wordt nog actiever voortgezet onder Lodewijks opvolger Frederik II die zelf zich in 1545 bekeert tot de nieuwe leer. Na zijn dood in 1556 wordt hij als keurvorst opgevolgd door zijn neef Otto Hendrik, die drie jaar later  al ook zijn laatste adem uitblaast  en in zijn plaats bestijgt de keurvorstelijke troon de man aan wie we de Heidelberger Cathechismus te danken hebben. In de discussie tussen lutheranen en calvinisten kiest hij partij voor laatstgenoemden.  Zijn tweede echtgenote is een Nederlandse, Amalia van Nieuwenaar-Alpen, eerder gehuwd met Hendrik van Brederode, een van de edelen die in 1566 het beroemde Smeekschrift aanbood aan Margaretha van Parma.

Terwijl ik deze kennis opduikel uit verworven materiaal, is mijn kop koffie leeg en heeft het kleurrijke oudje zich weer teruggetrokken in haar bovenwoning. Ik bestel nog een koffie en bekijk de foto’s die ik in de slotkerk heb gemaakt. Het is een hallenkerk met drie schepen en een machtige, rijk versierde toren, breed van onderen en in geledingen taps de hoogte in stuwend. Stervormige ribgewelven, een rococo-kansel en een Stumm-orgel uit de 18e eeuw. Ruim en intiem tegelijk voel je er direct thuis. In de kerk liggen diverse hertogelijke en grafelijke vorsten begraven. Uitgebreide stambomen zijn op een plaquette te lezen. Zorgvuldig lezend ontdek ik dat er een Oranje tussen zit! En wel een dochter van Willem van Oranje, uit zijn huwelijk met Charlotte de Bourbon. Ze staat als Amalia van Nassau vermeld,  maar googelend vis ik uit dat ze officieel Emilia heet, met als toevoeging Secunda (de Tweede) Antwerpiana, ter onderscheid van haar oudere halfzuster met dezelfde naam en omdat ze in Antwerpen geboren werd, 9 december 1581. Ze wordt opgevoed door de vierde echtgenote van Willem de Zwijger, Louise de Coligny en trekt met haar oudere zuster Luise Juliana mee naar Heidelberg , nadat deze gehuwd was met keurvorst Frederik IV. Daar ontmoet ze Friedrich Kasimir, paltsgraaf van Zweibrücken-Landsberg, die ze op 4 juli 1616 haar ja-woord geeft. Deze paltsgravenfamilie was een aftakking van de hertogen van Pfalz-Zweibrücken, op hun beurt weer een zijtak van het beroemde Beierse Huis Wittelsbach.  Of overigens Emilia Secunda in de kerk begraven ligt is me niet helemaal duidelijk.  Zij stierf op 28 september 1657 op al heel lang tot een ruïne vervallen slot Landsberg.

 

Bij het verlaten van de kerk valt me een grote langwerpige bronzen plaquette op met de beeltenis van Ulrich Zwingli. Eronder een tekst die door duisternis in het portaal moeilijk te lezen is. Gewend aan het schaarse licht verneem ik dat van 21 tot 23 september 1529 de Zwitserse kerkhervormer (1484-1531) op het slot verbleef. Vandaar reisde hij af naar Marburg voor een gesprek met Maarten Luther en nog acht andere hervormers.  Op 3 oktober 1529 ondertekenden de tien gespreksdeelnemers de Marburger Artikel “welche den Auspunkt für Beratungen bildeten die zur gemeinsamen evangelischen Bekenntnisgrundlage führten mit dem Ziel die Einheit der Christen zu verkündigen”.

Het staat er mooi en hoopvol geformuleerd, op deze plaquette, aangebracht tijdens het Reformatiefeest van 1979. Het was landgraaf Philip van Hessen die de twee kerkhervormers bij elkaar bracht om vooral hun diepgaand meningsverschil aangaande de betekenis van het Avondmaal bij te leggen. Luther komt met 15 artikelen, waarvan de laatste die over het gewraakte leerstuk. En dat formuleert nu juist dat ze het eens zijn dat ze het oneens zijn hierover. Alle veertien andere artikelen geven geen problemen. Ofschoon die ook  na het uiteengaan van de tien deelnemers verschillend worden geïnterpreteerd. Philips hoop op eenheid, ook als grondslag voor een politiek bondgenootschap, slaat de bodem in; de artikelen krijgen nooit officiële geldigheid. Het blijft hangen in hoop, tot de dag van vandaag.

Meer dan hoopvol is de inzet van de huidige ‘Evangelische’ kerkgemeenschap voor de vooral in Duitsland toegestroomde vluchtelingen. Merkels adagium – wir schaffen das – wordt serieus genomen. De hele week door organiseert de kerk bijeenkomsten voor vluchtelingen, voor mannen en vrouwen gezamenlijk en apart, voor kinderen en jongeren. Er zijn taal- en inburgeringscursussen, er is sociale hulp, er worden maaltijden georganiseerd en alles wordt gecommuniceerd in het Duits en het Arabisch.

Meisenheim, rijk aan verleden, maar ook rijk aan inzet en oog en oor voor noden in het heden.