Category Archives: voetbal

In katzwijm voor Johan

Voor het blad Argus schreef ik het volgende stuk:

Het was een stralende, zonovergoten dag, zoals dat heet. Op het vliegveld van Wenen landde het een na het andere toestel uit Amsterdam. Het ware rood-wit kleurde het beton en de hal van Schwechat Airport en drong de bussen in naar de oude keizerstad. We schrijven 24 mei 1995. Voor de derde maal staan Ajax en AC Milan tegenover elkaar, nu in de wedstrijd waar het er echt op aan komt: de finale van het ‘financiële gedrocht’ (dixit Van Gaal) wat Champions League is gaan heten. Thans verheugt Ajax zich in de bruisende doorbraak van Justin Kluivert, toen was het zijn dan ook nog piepjonge vader die geschiedenis schrijft. Een puntertje op aangeven van zijn toenmalige mentor Frank Rijkaard brengt de ‘cup-met-de grote-oren’ (dixit Beenhakker) naar Amsterdam. Het is voor eeuwig geschreven in harten en hoofd van elke Ajax-fan en elke andere voetballiefhebber. Zeker bij diegenen die er getuige van waren in het Ernst Happel Stadion. Zoals ondergetekende, samen met de vier andere bestuursleden van de twee jaar eerder opgerichte Bobby Haarms Fanclub. En met good old Bert Haanstra, de fameuze cineast. Wij hadden voor twee dagen kamers geboekt en konden zo ook na afloop uitbundig de zege meevieren in het hotel waar de spelers de bloemen fors buiten zetten. De andere ochtend zaten we volkomen voldaan, maar nog onder de naweeën van adrenaline en alcoholische versnaperingen in de vertrekhal van Schwechat te wachten op een oproep ons naar onze gate te begeven.  Voor taxe free shoppen ontbrak elke puf en sommigen van ons dommelden weg. Ik was nog fris genoeg om op gegeven moment Johan Cruijff te zien lopen, ogenschijnlijk recht op ons af. Ik stootte Bert Haanstra, die naast me zat, aan. Zij kenden elkaar uit de tijd dat de jonge Johan met dat iele lijf tegenstanders en toeschouwers ondersteboven speelde en zich ontwikkelde tot beste speler ter wereld. Haanstra, fan gemaakt door zoon Rimko als schooljongen, draaide een film ( Polygoon-opdracht)over Ajax in hun tweestrijd tegen Real Madrid in 1967 (Retour Madrid) Johan was zeer geïnteresseerd in Haanstra’s werk en kwam bij hem thuis in zijn studio in Laren, gebouwd met het geld dat hij verdiend had met Alleman. Daarna ontmoetten ze elkaar nog wel eens. Op het moment dat Haanstra Cruijff ziet, ziet de laatste Haanstra en komt hij echt op ons af. De hele groep is uit de dommel herrezen. Nu zaten er rechts van ons ook een paar journalisten stukjes te tikken op hun laptop. Onder hen Willem Vissers, nu Volkskrant, toen ANP. Zij hebben inmiddels Cruijff ook ontdekt en voegen zich bij ons, waar Cruijff vooral in gesprek is met Haanstra. Zij dringen zich op, bestoken Johan met vragen. Maar hij negeert ze volkomen en blijft zich met ons, nu ja met Haanstra dus, onderhouden. Dan klinkt door de hal de oproep voor reizigers naar Barcelona. Cruijff neemt afscheid en loopt weg. Het groepje journalisten achtervolgt hem, met achterlating van hun laptops. Even flitst door mijn hoofd om achter één er van te kruipen en een stukje te tikken. Nu weer schiet me te binnen dat ik een beetje geschiedenis had kunnen schrijven door wat nepnieuws aan het scherm toe te voegen.

 

Doellijn

‘Na het zure komt het zoet’, zei Balkenende in een vorige verkiezingscampagne. Doelman Zoet dompelde in één armbeweging heel PSV in een bijtend zuur. Door doellijntechnologie. Het zal me niet verbazen als dit woord in de Dikke Van Dale een stevige plek zal veroveren. Kandidaat ook voor het woord van het jaar.

Al bijna zestig jaar ben ik hartstochtelijk toeschouwer van voetbalwedstrijden en zie reikhalzend uit naar het passeren van ballen  tot achter de doellijn van de tegenpartij. Hun zuur mijn zoet. In mijn kindertijd was mijn vader vrachtwagenchauffeur en nam voor mij Essoplaten mee, waarop de elftallen van o.a. eredivisieclubs waren afgedrukt. Ik viel direct voor die van Ajax, met mannen als Ger van Mourik, Wim Bleijenberg en Wim Anderiessen jr, die ik jaren later bij mijn club leerde kennen en niet zo lang geleden de doellijn van het leven passeerden. Vanaf 1958 geen mooier rood-wit dan dat van Ajax. Tegelijk was mij het groen-geel van de FC. Huizen dierbaar. En niet het rood-groen van de Zuidvogels, de andere club van het dorp. (In het zaterdagvoetbal speelt IJsselmeervogels in het rood-wit van Ajax, in mijn jeugd de concurrent van Huizen; in de eredivisie speelt ADO in het groen geel dat aan Huizen doet denken, maar ADO  is weliswaar geen echte concurrent van Ajax, maar wedstrijden in met name Den Haag zijn altijd beladen en doet me hun kleur overdreven gesproken pijn aan de ogen)  En dat groen-geel zag ik in mijn kindertijd- en jeugdtijd eens in de twee weken schitteren zaterdagmiddag op sportkamer De Wolfskamer, met langs één lange zijde de natuurlijke tribune van een oude Zuiderzee-duin. Maar als jochie stond of zat ik daar nooit. Mijn plek – met talrijke andere jongens – was achter het doel van de tegenpartij. We verdrongen ons er achter tot zelfs vóór de afrastering. En wij waren de ‘hawk-eye’ van onze club, wij waren de doellijn-watchers, de doellijntechneuten optima forma. Ons ontging niets. Wij wisten als eersten of een bal – zo’n zware leren nog, met veter – de doellijn had gepasseerd; wij waren de eerste met de armen juichend om hoog. Wij zagen ze opduiken: Jan Visser en Piet Veerman, spitsenhelden van mijn kindertijd, en verwoestend uithalen of doeltreffend raak koppen. En als een corner gegeven werd, riepen we enthousiast: ‘halve goal’! En als hij vanaf links genomen werd juichten we nog harder. Dan werd een halve goal vaak een hele. Corners van links werden genomen door Arie Bout, rechtsbuiten, ook van het Nederlands zaterdagelftal en hij trapte altijd inswingers, waarnaar de Zoeten van toen slechts konden grabbelen en met een zuur gezicht  de bal achter zich vonden , tegen de touwen. Inswingers:je ziet ze nooit meer. Andere opvattingen over corners, betere keepers? Soms stond je naast het doel. Gevaarlijke plek.  Ik voel nog die keren dat de leren knikker doel vond tegen mijn tere jongensballetjes. Doellijntechnologie: voor mij hoeft het niet. Zet er maar jongens (en meisjes) neer. Haviksogen hebben ze. Op hun gejuich kan een scheidsrechter met gerust hart naar de middenstip wijzen. Overigens smaakte na het zoet van een overwinning het gebruikelijke lekkerbekje bij de avondboterham des te lekkerder.

Ajax-voetballers 1- Klaas Bakker

Een jongen van Amsterdam-Noord, geboren op 22 april 1926, die in de jeugd begon bij De Volewijckers en midden in de oorlog (1943) in het eerste kwam. Hij werd aanvoerder en toen vertrok hij naar Ajax, waar hij als linksbinnen tussen 1951 en 1957 181 wedstrijden in het rood-wit speelde en zodoende lid werd van de ‘Club van 100′, de lijst van spelers die meer dan honderd wedstrijden speelden voor de club. Hij debuteerde in september 1951 met twee doelpunten tegen Sneek. Hij maakte de overgang mee van de amateurtijd naar de (semi)professionele periode. In een wedstrijd tegen DOS (13 november 1955) wist hij zes keer te scoren, later geëvenaard door Johan Cruijff. Als amateur maakte hij 20 doelpunten; als semiprof  26. Van beroep was hij procuratiehouder. Die kwaliteit bezorgde hem het penningmeesterschap van de club in 1987/88. Hij zat ook lange tijd in de ledenraad. Op 3 januari 2016 stierf hij op 89-jarige leeftijd.

Klaas_Bakker_(1954)694Klaas Bakker-gehurkt uiterst links.

1af91aa4-4427-453f-b919-93fbd4b2fa94_Klaas Bakker 2 Klaas Bakker scoort tegen Be Quick- 16 maart 1952

Het dienen van de Mammon in de sport

 

Een paar weken terug publiceerde ik een essay in Trouw over bovenstaand onderwerp. Bij deze hier ook op mijn site

‘Kijk maar, je ziet niet wat je ziet.’  Deze variant op Nijhoffs beroemde aforisme kwam vrijwel spontaan in me op toen ik begin dit jaar naar flitsen van de Australian Open zat te kijken. Zag ik eerlijke partijen of zat ik te kijken naar ‘neppartijen’, waardoor het verslag van Marcella Mesker een hoge graad van ridiculiteit bevatte?

Ook het tennis, de voor mij altijd deftig gebleven sport, lijkt gecorrumpeerd. Voor een  jongetje uit een arbeidersgezin was die sport onbereikbaar. Te duur en het werd derhalve alleen gespeeld door de bewoners van de kapitale  villa’s aan de randen van mijn geboortedorp.

Afgelopen week is FC Twente van de eredivisie naar de eerste diviside teruggezet als straf voor financieel gesjoemel. Barcelona heeft na het opheffen van het verbod op transfers liefst 77 jonge spelertjes uit diverse buitenlanden  ‘opgehaald’.

Het Internationale Olympisch Comité heeft afgelopen maand tientallen deelnemers van de Spelen in Peking (2008) en Sotsji (2013) alsnog betrapt op doping. Het aandeel Russen daarin –15 medaillewinnars alleen al in Sotsji – degradeert de hele affaire-Lance Armstrong tot een kleinigheid. We weten het eigenlijk allemaal al heel lang: in de topsport draait het uiteindelijk alleen maar om geld, geld en nog eens geld. Het is één dans om het gouden kalf. De kerken lopen leeg, de secularisatie heeft z’n miljoenen verslagen, maar is daarmee de religie verdwenen?

De oude god Mammon is triomferend uit zijn as herrezen, als die ooit verdwenen is – de hardnekkigste god aller tijden. Jezus stelt zijn hoorders voor de ultieme keuze: God of de Mammon. ‘Mammon’ heeft taalkundig het woord betrouwbaarheid in zich, maar schijn bedriegt.  Alleen de God van Israël is te vertrouwen.

Is dat wellicht kenmerkend  voor de moderne tijd – en meer verborgen onder het vernis van kerkelijk geloof van alle tijden – dat we ja en amen zeggen tegen de Mammon? Een geloof dat  in alle openheid, vrijmoedigheid en zonder schaamte beleden wordt in het neoliberalisme, dat de wereldwijde religie is geworden. Is het niet veelzeggend dat ‘Atlas Shrugged’ van Ayn Rand, de bijbel van het neoliberalisme, nog steeds na de Bijbel het meest verkochte boek is in de VS? Dit denken werd grondslag en horizon van niet alleen de bankenwereld en de politiek, maar zeker ook van de topsport.

 

De topsport is één grote offercultus aan de Mammon, van wie iedereen hoopt dat hij  steeds meer geeft, maar die nog meer blijkt te nemen. Ze zaait verwoesting en ongelijkheid, zaait en oogst naast aanbidding en verwondering ook verwarring en wanhoop.

In de voetbalwereld zijn de prijzen bij voorbaat al verdeeld tussen de geldgrootmachten – met Leicester als uitzondering die de regel bevestigt. De anderen zijn overgeleverd aan de luimen van al dan niet Chinese, Russische, Arabische en Thaise suikerooms.

 

Het hele dopingprobleem is terug te voeren tot de hoogmis voor Mammon, die begon met de invoering van de ‘professionalisering’. Dat is vooral bij het wielrennen goed te zien. De eerste dopingdode viel al eind 19de eeuw. En het verkopen van wedstrijden is al decennia schering en inslag.

Ooit sprak ik als medewerker van Langs de Lijn uitgebreid met Wim van Est, op een mooie zomerdag in de tuin van zijn fraaie villa in St. Willibrord. Zonder gène sprak hij over het regelen van uitslagen, vooral in de criteriums, en het dwarszitten en dus broodroof van hen die aan het systeem van wheelen en dealen niet mee wilden doen. Om zijn pols zag ik een oude Pontiac. “ Is dat het horloge dat nog liep na uw spectaculaire val?”, vroeg ik. In zijn sappig West-Brabants antwoordde hij grijnslachend: “Natuurlijk niet, die was ook kapot; deze heb ik toen daarna gekregen voor de bekende reclamestunt”.

De oppergod van de topsport is dus bekend. Daaronder en daarbinnen kent elke vorm van sport weer zijn eigen goden, rites en erediensten. Met hun eigen koningen, profeten, priesters, volgelingen, zo u wilt kerkgangers. En daar weer binnen weer diverse ‘kerkgenootschappen’ met de trekken van sektarisme: waarheidsabsolutisme, fanatisme, eigen ‘theologie’ en missionaire gedrevenheid.

Neem nu het voetbal, waar ik het meest mee heb en van wie ik zelf  ook een ‘belijdend lid’ ben, specifiek van de Ajax-gemeente, het nog altijd grootste en succesvolste sportieve ‘geloofsgenootschap’ van ons land.

Van de ronde god van het voetbal zeggen de profeten dat je die vooral het werk moet laten doen. De kleedkamer is het heilige der heiligen, alleen toegankelijk voor de priester-spelers en de coach als hogepriester. Het heilige is de grasmat. Die mag een leek nauwelijks betreden.

Ik weet nog goed dat ik voor het eerst op de uitstekende grasmat van De Meer mocht komen, onder leiding van Ajax’ beste en trouwste assistent-trainer ooit, Bobby Haarms. Hij zei: “Nu mag jij heilige grond betreden, besef dat wel?” En in een documentaire die ik met Rimko Haanstra maakte over hem zei hij over hetzelfde stadion: “Als je hier binnenkomt is het net alsof de Heilige Geest over je komt.”

Ik heb zelf de gang naar De Meer vergeleken met de kerkgang in mijn geboortedorp Huizen: de Amsterdamse Middenweg als de Kerkstraat waarop allen samenkomen op weg naar het heiligdom. Nog immer geeft een gang naar het stadion, nu al weer jaren de Arena, een apart gevoel, een tinteling van verwachting en hoop, van geloof of twijfel over de afloop, al naar gelang de grootte van de tegenstander. En de tribunes stromen vol als de voorhof van de Jeruzalemse tempel, als de banken en galerijen in de Huizense Oude Kerk. En daar klinken de liederen en daar komen de spelers uit de catacomben als de kerkenraad uit de consistoriekamer. En daar zitten wij, de aanhangers. In geloof in het team, in de hoop op overwinning, in liefde voor jouw ‘priesters’ om het wonder van het kale niets van een 0-0 te transsubstantiëren tot een klinkende zege.

Al weer heel lang gaat het over de houdbaarheid en waarde van de ‘Hollandse School’ en bij Ajax draait het om het Plan Cruijff. Belijdenisgeschriften! Met de daarmee samenhangende interpretatie: de theologie van het voetbal. Een debat, gevoerd door binnen- en buitenstaanders. Tot geschillen en verscheurende schisma’s aan toe!

Zelf heb ik als lid van de ledenraad van zeer nabij meegemaakt, hoe de revolutie van Cruijff slachtoffers maakte. Bekwame mensen, ook met een Ajax-hart, werden achteloos en genadeloos weggewerkt, terwijl anderen juist in blinde aanbidding het voormalig wonderkind uit Betondorp staafden in de goddelijke status waarin hij zelf al eerder was gaan geloven. Ik heb getracht me te verzetten tegen de revolutie die meer terreur bevatte dan fluweel. Vroegere vrienden verklaarden mij hun vijandschap. In die periode is mijn jeugdheld in mij al gestorven en kon ik niet voluit en van harte meedoen met de in memoriams die het karakter kenden van een heiligenverering, sterker nog : alsof Nietzsche’s uitroep ‘God is dood’ nu pas werkelijkheid was geworden.

En wat voor het voetbal – misschien in extremis – opgaat, geldt voor alle andere sporten. Maar zijn het geen schijndiscussies, waar de oppergod om glimlachen moet? We dansen allemaal rond het gouden kalf van de Mammon die regeert, en wel met vaste hand. En iedereen draagt eraan bij. Ik ook, door te blijven komen en deel te nemen aan de eigenlijke eredienst. Of niet te kunnen komen, omdat het hele competitieprogramma bepaald is door wat eraan verdiend kan worden, door de clubs, door daarachter de grote jongens van de media en sponsors, door de Fifa, Uefa en hun bobo’s.

Die gevangenschap in een systeem, zoals ook in de bankwereld door Joris Luijendijk duidelijk aangetoond, zag ik terug in de discussie die ontstond door de apengeluiden vanaf de ADO-tribune richting Riechedly Bazoer. Iedereen verwees naar een ander of andere instantie om iets te ondernemen. Vooral journalisten wisten precies wat de club of de scheidsrechter of de KNVB of de overheid moest doen, maar niemand die op het idee kwam zelf een daad te stellen.

Wat als de media zouden besluiten geen aandacht aan wedstrijden van ADO te besteden? Zoals de ARD deed na de onthulling van dopingschandalen op grote schaal in het wielrennen en besloot geen verslag te doen van de Tour de France. Natuurlijk doen de media dat niet, want dat kost hun geld en maakt ze dief van eigen portemonnee.

Mart Smeets is hevig aangevallen op zijn ogenschijnlijke rol als vriend van Armstrong in plaats van die van hardnekkig doorgravende journalist. Misschien terecht, maar wie wijst naar een ander, wijst ook naar zich zelf. Echter die ene wijzende vinger wordt priemend gezien, maar die paar naar je zelf worden gemakshalve vergeten. Ik was geen verslaggevend journalist; ik makkte persoonlijke items, rommelde maar wat aan in de marge, in het randgebeuren. In gesproken columns voor Radio 2 heb ik vanuit Atlanta (Olympische Spelen) wel de duivelse kanten van de topsport gehekeld, maar het waren niet meer dan speldeprikjes. Het probleem is dat de meeste sportjournalisten ook liefhebber zijn en ook helden kennen en dat zo een coterie ontstaat van bewondering en vriendschap en kritisch doorvragen een innerlijke blokkade kent. Het zijn ook ‘kerkgangers’ en het is een heerlijke wereld om in te werken. Hulde dus voor mensen als David Walsh, die er gelukkig ook in ons land zijn.

De Uefa worstelt al heel lang met een Financial Fair Play, maar komt het van de grond? In Qatar – op zich al een corrupte keuze – vallen nog steeds slachtoffers bij de bouw van de stadions voor het WK van 2022. Zal het tot een boycot komen? De vraag stellen is hem beantwoorden.

Ik moet regelmatig denken aan diegenen die bij de beslissing om over te gaan op (semi)professioneel voetbal in ons land in 1954, die waarschuwden voor het bederf van de sport vanwege de rol die geld zou krijgen. Hun stem werd honend weggewuifd. Maar waren het geen profetische stemmen?

Toen de Champions League werd ingevoerd sprak Louis van Gaal van een door geld verworden sportief gedrocht. Hij heeft volkomen gelijk gekregen. Zelfs bij het conflict binnen Ajax rond Cruijff had ik sterk het vermoeden dat niet clubliefde, maar geldliefde in het geding is.

Vaak stel ik mezelf de vraag: moet ik nog  meedoen aan deze dans, aan het ‘kijk maar, je ziet niet wat je ziet’?

Mijn vader, die niet zo kerks was, vroeg het me wel eens: kun je de liefde voor Ajax wel rijmen met je keuze voor het predikantschap?

Een ongemakkelijke vraag, nog steeds. Maar wel een terechte. Ik ben gek van voetbal (en van meer sporten), hartstochtelijk fan van Ajax, een virus juist opgelopen door mijn vader van wie ik Essoplaten kreeg in 1958. Op de plaatjes vond ik het Ajaxshirt het mooiste – en we woonden in de buurt van de fascinerende stad Amsterdam, met dat geweldige Artis. Regelmatig zat ik bij pa op de vrachtwagen en reden we naar Amsterdam, waar hij me wees op De Meer: “Kijk ,jongen, het Ajaxstadion.”

Dat virus krijg ik er niet uit(-gebeden) en toch prangt ook steeds de vraag van Jezus: je kunt niet God dienen en de Mammon. Ga er maar aan staan, zeker met een geweldige sportzomer voor de deur. En ik zal kijken en veel kijken, maar ook zien, wat ik niet zie?

Goed voetballen is ook goed kijken

Ajax had de wedstrijd op Cyprus moeten winnen, ook met die arbitrale blunder. Er werd opzichtig pijnlijk gemist door Sigthorsson en Serero. waarom gingen hun schoten naast? Gebrek aan techniek? Voor Sigthorsson gaat dat wellicht wel op, maar voor Serero minder. Ik heb zelf eens goed gekeken en ben tot de conclusie gekomen dat ze zelf voor het afdrukken niet goed kijken. Voor het voetbal zijn niet alleen de voeten van belang, doe je niet alleen met je hoofd en je hart, maar ook met je ogen. Ik heb al eerder geschreven dat Sightorsson een naar de grond kijkende voetballer is en daarbij meer naar de bal kijkt dan naar het doel. Daarom scoort hij zo weinig. In de tweede minuut was dat ook zo duidelijk : hij kijkt niet goed, niet waar de bal echt heen moet; hij kijkt als het ware hem er al naast. Als hij wel goed kijkt is het bij hem wel raak.Zie de wedstrijd tegen NAC. Tegen het eind van de tweede helft kijkt hij weer niet goed. Hij kijkt weer naar de bal en produceert een halve trap zonder gevaar. Rechts naast hem stond Schöne helemaal vrij. In de studio zei Van Marwijk dat hij overtuigd was dat de IJslander de Deen gezien had. Maar hoe? In een ooghoekje wellicht, maar hij keek niet, niet op tijd, niet vóór zijn actie. Serero idem dito. In blessuretijd had hij de winnende gemaakt als hij eerst goed gekeken had. Hij keek nu te veel al naast het doel, alsof hij een pass wilde geven. Bij goede voorzetten zie je dat degene die hem geeft eerst goed kijkt. Veel voetballers kijken niet goed, gebruiken hun ogen niet. Trainers hebben het vaak over focus. Focus is een term uit de fotografie, hoort bij kijken. Wie niet goed kijkt, kan ook geen focus hebben. 

Misschien wel de beste coach ter wereld

Ik zal het maar bekennen: ik ben een pessimist. Tenminste waar het om voetbal gaat. Of ik nu bij Ajax op de tribune zit of naar wedstrijden van het Nederlands elftal kijk: ik verwacht er bijna altijd niet veel van. Zeker als het om wedstrijden gaat die er toe doen. Zo gaf ik van te voren geen cent om de resultaten van Oranje in Brazilië. Nu was ik hierin bepaald niet alleen. Het merendeel van deskundigen en leken-deskundigen was duidelijk: de poule-fase zouden we niet overleven en indien wel dan zouden we als tweede in de poule de match tegen de verachte nummer 1 van de andere poule, Brazilië,niet winnen. Elke pessimist noemde zich zelf eerder realist. En ziedaar: de werkelijkheid is totaal anders. Het moet maar eens gezegd: het is voor een groot deel de verdienste van Van Gaal ( en zijn staf, die voornamelijk bestaat uit mensen die door Cruijff c.s. niet meer welkom waren om voor Ajax te werken). Van Gaal blijkt een coach die durft af te wijken, ook van eigen principes. Die al vroeg de tering naar de nering durfde te zetten. Omdat hij zijn ‘spelersmateriaal’ op juiste waarde schatte.  Hij wist de groep tot een ijzeren eenheid te smeden. Hij heeft vanaf het begin op fitheid getraind. Hij weet ook ontspanning in te bouwen. Het is een coach die anticiperend durft te wisselen. En die wissels pakken tot nu toe steeds goed uit. Dat was al opvallend in zijn Ajax-tijd. Hij was het die in Wenen bij een 0-0-stand in de tweede helft eerst Seedorf wisselde voor Kanu, die in de spits komt te spelen en Ronald de Boer rechts op het middenveld en 20 minuten voor tijd Litmanen naar de kant haalt voor Kluivert die in de 86e minuut de beker binnenschiet. Mooi, dat deze Kluivert nu Van Gaal flankeert op de bank. En daarnaast ook Danny Blind, die de beslissende penalty binnenschoot, waardoor de wereldbeker ook een prooi voor Ajax werd. Van Gaal was toen Capello voor, die pas een paar minuten voor tijd, na de 1-0, twee wissels toepaste, tevergeefs dus. In de zinderende wedstrijd tegen Mexico wisselde Van Gaal zelfs twee maal van tactiek. Eerst schakelde hij over naar het vertrouwde 4-3-3, waardoor we al beter in ons spel kwamen en de drinkpauze nam hij te baat om weer te veranderen door met de inbreng van Huntelaar met twee spitsen te gaan spelen. Welke coach durft dat? Op dit toernooi bewijst hij wederom een topcoach te zijn. Misschien wel de beste ter wereld.

Oranje boven

Niet dat ik nu de polonaise ga lopen of alsnog een Donderspak ga kopen, maar wat zat ik er naast wat ons team betreft. Zeker waar het de wedstrijd tegen Spanje betreft. Ik gaf geen cent voor ons team. Ik was bepaald niet de enige, maar toch. Met het hele reisgezelschap dat ik mocht leiden Bach en Luther achterna zagen we de wedstrijd op een groot scherm in een hotel in de buurt van Leipzig. De eerste helft zag het er naar uit dat mijn scepsis niet ongegrond was, maar toen die prachtige pass van Blind en de fabuleuze afronding tot doelpunt van Van Persie. In de tweede helft vielen we van de ene verbazing in de andere. Spanje was op, te oud wellicht, te verzadigd. Tegen Chili konden ze het ook niet bolwerken: een tijdperk ten einde. Er was nog die schitterende pass van Iniesta, maar dat was het dan. (uitstekende redding van Cilisssen overigens) De wedstrijd tegen Australië was andere koek. We hoorden het verslag er van eerst via mijn Iphone en dichter bij Nederland via radio 1. Over die wedstrijd zat ik ondanks de eclatante zege op Spanje wel in en die verwachting kwam in die zin uit, dat de Aussies moeilijk te bestrijden waren, zeer energiek en wilskrachtig voetbalden. Toen overgeschakeld werd naar het traditionele Hollandse systeem liep het enigszins beter, maar individuele klasse gaf met wat geluk de doorslag. Bij Ajax zeggen we op de tribune altijd : slechte wedstrijden toch winnen plaveit de weg naar het kampioenschap. De volgende ronde is behaald, alle scepsis vooraf ten spijt. Ons voordeel is dat we voorin een paar wereldtoppers hebben, die in het nieuwe systeem tegen op papier sterkere ploegen toch rendement kunnen halen. Die sterkere ploegen komen nu. Maar wereldkampioen worden, nee, daar geloof ik nog steeds niet in. Zag vanavond Duitsland. Ondanks een gelijkspel maakte de ploeg indruk. Veel goede spelers, uitstekend team, tempo, mentaliteit die we van Duitsers gewend zijn. Ik zag ook Frankrijk excelleren: fris, jong, technisch, een gevaarlijke outsider. maar ook een paar Zuid Amerikaanse teams gooien hoge ogen: Brazilië uiteraard, Argentinië, Colombia, Chili. En wat te denken van Uruguay met een ontketende Suarez. Wat heb ik van hem genoten. Wat een grootheid. Ik verheug me er nu al op dat hij terugkeert naar Ajax, wat hij zegt te willen. 

God is rond

Het digitale theologisch-cultureel tijdschrift Godschrift vroeg me voor een artikel over het mogelijk verband tussen voetbal en religie. Hieronder het resultaat.

Hij heeft het zelf niet gezegd, maar het wordt wel aan Rinus Michels toegeschreven: ‘voetbal is oorlog’. In het huis van de helaas te jong overleden balkunstenaar Gerrie Mühren hing een bordje: ‘voetbal is plezier’. Allebei uitspraken zijn, denk ik, waar. Maar zou je  ook niet kunnen  zeggen dat voetbal religie is?  Misschien wel als overkoepelend begrip.  Nu is religie nog al een wijd begrip. Ik ben geen godsdienstwetenschapper, ik heb een beetje verstand van de christelijke variant er van. Laat ik proberen het daarmee te vergelijken.

De vraag is wie is dan G/god?  Misschien is dat het voetbal zelf wel en in geconcentreerde vorm de bal . God is dan rond, een mooie vorm voor de Hoge, zo niet Allerhoogste. Hij laat dan wel met zich doen, met zich spelen. God is letterlijk een speelbal. Ik krijg de indruk dat Hij dat ook in menig  theologisch debat is. En Hij laat het toe, misschien heeft Hij er wel plezier in! De ware voetbaldeskundigen zeggen altijd dat je de bal het werk moet laten doen. Geldt dat ook niet van de God die de kerk zegt te dienen?!

Maar God – Voetbal manifesteert zich op menigerlei wijze: in clubs en in nationale teams. Dat kennen we ook maar al te goed, zeker op vaderlandse bodem. Zoveel geloven, kerken, zoveel Goden als interpretatie van die Ene.

Welnu voor elke verschijningsvorm gelden geloof, hoop en liefde.  Het absolute geloof in je club of team. De vuurvaste hoop op succes en de onvoorwaardelijke liefde in goede en kwade dagen, door dik en dun. Kerkmensen kunnen nog wel wat leren van supporters. Die willen nog weleens aan twijfel onderhevig zijn, de hoop verloren hebben en de liefde schraal en spaarzamelijk tonen. Maar net als onder kerkgelovigen en gelovigen van andere religies heb je onder supporters preciezen en rekkelijken en alles wat er tussen zit. De fanatieke aanhang verschilt in hun hardnekkigheid niet veel van het geloof op de zgn. Biblebelt.

Niet voor niets worden voetbalstadions ook wel tempels genoemd. Waar je naar opgaat. De stroom toeschouwers die bij het naderen van de tempel steeds dikker wordt, laat zich aardig vergelijken met de ‘stammen’ die opgaan in de starten van pak weg Katwijk, Ede, Huizen. In de rechterflank van de kerk spelen ze wat toeschouwersaantallen betreft in de eredivisie, de rest van de kerk loopt steeds meer af op dit punt naar Jupilerleague.

Voor de wedstrijd begint is er net als in de kerken onderling geklets tot een lied wordt ingezet. Communitysinging is een vast onderdeel van de viering. ‘You never walk alone’, is als een psalm en ‘Geen woorden maar daden’ een variant van ‘God roept ons broeders tot de daad’. Het clublied fungeert als inkomstlied. In elk geval bij Ajax, Heerenveen en Sparta. Zij die de viering vormgeven komen op. Sommigen slaan een kruis. Veel voetballers zijn gelovig en bijgelovig. Voor Brazilianen lopen kerkgeloof en voetbalgeloof in elkaar over.  De viering duurt anderhalf uur, in veel kerken toch een aardig gemiddelde duur. De spelers worden vereerd en aanbeden als goden, godenzonen (Ajax) en heiligen.

De regels van het spel : zijn die te vergelijken  met de kerkorde? Of eerder met de regels van de liturgie?  En de voetbalvisie, het systeem waarin gespeeld wordt, is dat niet vergelijkbaar met de dogmatiek ? De omschakeling van Oranje nu naar een 5-3-2- systeem is dat niet verandering van een dogma? Of van een belijdenis zelfs?!

In het voetbal gaat het om nederlaag of overwinning, een strijd op leven en dood. De uitslag staat niet vast.  En hier houdt de vergelijking op, want in de kerkelijke vieringen staat de overwinning vast, alleen dat moet wel steeds gevierd worden om zo de overtuiging weer te geven. De Geest moet waaien opdat levens aangeblazen worden door die overwinning. Al hoewel: in de meest orthodoxe kringen is die overwinning voor je zelf nog geen vaststaand gegeven. Oranje mag dan wel gewonnen hebben, feitelijk, maar de supporter gelooft het niet, kan er nog niet bij.

Een groot verschil is ook dat in de kerkelijke viering niet het recht van de sterkste geldt, maar dat juist wie onderaan de ladder staat, wie aan het kortste eind trekt meer dan overwinnaar is. Juist de reservebank krijgt de kampioensschaal. In het voetbal wint overigens ook niet altijd die het sterkst geacht wordt. Soms is het ‘the dark horse’ die wint of de underdog: zie Denemarken op het EK van 1992 en Griekenland op dat van 2004.

Het grootste verschil is natuurlijk dat we in de voetbalvieringen kunnen zien en vaststellen waarin we geloven, wat we hopen en wie we liefhebben. In de kerkelijke vieringen gaat om  een overwinning  waar het echt bij geloof, hoop en liefde alleen blijft. We zien het niet dan ‘soms even’. Ofschoon de gemeente wel geroepen is met plezier ‘God zijn werk te laten doen’ en de strijd met overtuiging mag aan gaan met wat ‘God alles en in allen’ in de weg staat, een wereld vol winnaars. Want dat is ook een groot verschil : ‘in the end’ en in principe zijn er geen verliezers, maar deelt heel de wereld in de finale eindoverwinning. Vanwege Zijn geloof, hoop en liefde!

Kortom: voetbal heeft religieuze ja zelfs kerkelijke trekken en connotaties, maar in essentie is het appels met peren vergelijken.

Lieve man

Ik hield van hem. Vanaf het moment dat hij bij Ajax in de spits verscheen. Doelpuntenmaker, goeie kopper, mooie jongen. Echte Amsterdammer, nog steeds te horen als hij praat. Wim Kieft, goeie naam ook voor een Hollandse spits. Maar ja, uit Utrecht had zich een jongen in onze club genesteld die nog beter was en die hem verdrong en deed uitwijken naar Italië, die hem ook verdrong uit Oranje: Marco van Basten. M’n liefde voor Wim Kieft bleef, ofschoon ik het niet echt goed kon hebben dat hij bij concurrent PSV z’n waarde bewees. Het was in een tijd dat de gloeilampenclub meer oud-Ajacieden naar zich toetrok. PSV had z’n toenmalige successen eigenlijk aan mijn club te danken, zo troostte ik me zelf. Op het EK van 1988 speelde z’n achtergrond geen rol meer. En werd hij wederom een held. Zijn goal tegen Ierland was buitenspel, maar je moest er kniesoor voor zijn om dat serieus te nemen. Wij , Nederland, Oranje, waren door en dankzij  de man die hem overtrof – en Ruud Gullit – werden de hordes naar de beker genomen. Na zijn carrière vernam ik van de blonde Adonis -dat bleef hij – niet veel meer. Ik zag hem wel eens bij Ajax langs de lijn, omdat zijn zoon er speelde. Die haalde de A2, was donker en bonkig in zijn techniek. De jongen haalde het eerste niet, verdween naar FC.Groningen, maar ook daar brak hij niet door. Verder zag ik Kieft wel eens in de stad (Amsterdam), altijd op een terras, aan de witte wijn. Je kon vond ik wel zien dat hij er niet in spuugde, zo gezegd. Maar een kniesoor die daar wat op aan te merken had. Ik spuugde er ook niet in. Hij ging er wel slechter uitzien, er werd gefluisterd over coke-gebruik. Maar door dat verweerde gezicht heen straalde toch de jongen die hij ooit was, het bleef een aantrekkelijke gozer, voor mij dan. Wim Kieft deed nog eens een trainerscursus, liep stage bij Ajax, tegelijk met Blind, maar waar Blind z’n ambities en mogelijkheden liet zien, bleef hij ‘hangen’. Toenmalig trainer Hans Westerhof had dat al gezien en zei eens tegen me: Blind komt er wel, maar Kieft?  Weer later zagen we hem op de buis als commentator en ik vond hem goed. Nuchter, relativerend, ter zake kundig. M’n hart veerde altijd op als ik hem zag. Lieve, mooie man , dacht ik steeds. Bij Voetbal International zag en zie ik hem tien keer liever dan die zich zelf overschreeuwende Hans Kraay jr, die zich verliest in bewijsdrift. Mijn hemel, wat wil die jongen zich graag laten gelden, niet alleen in dat programma, maar ook tijdens interviews. Kieft is altijd rustig en toch ‘to the point’, kritisch op het wereldje en ook waar het de zgn. Cruijffrevolutie betreft. Nu is er een boek uit, waarin hij openhartig verhaalt van twintig jaar coke- en drankgebruik. Jaren van eenzaamheid en ontreddering, van zelfgevangenschap en depressie. Gescheiden was hij al. Of hij z’n zoon nog ziet, weet ik niet. Geld voor elk optreden werd weggestoven en weggespoeld met witte wijn. Nu in de schuldsanering. Huiveringwekkend. Maar ook dat verhaal deed hij vandaag bij De Wereld Draait Door nuchter, relativerend en zeer exact formulerend. Eigenlijk heeft hij zich met zijn talent nooit thuis gevoeld in het voetbalwereldje. Kwetsbare man, maar moedig. Lieve man. Ik houd van die man, die ook altijd jongen is gebleven. Ik houd nog meer van hem dan voorheen. Dat boek ga ik kopen.

Louis van Gaal

Hugo Borst schreef een boek over zijn jarenlange ambivalente en moeizame verhouding met betrekking tot Louis van Gaal: O, Louis. Als puber zag hij Louis schitteren bij zijn hartsclub Sparta, als jonge journalist botste hij met hem in het eerste het beste interview met Louis, toen assistent-trainer bij AZ;  raakte later met hem bevriend tijdens het EK in Portugal, waarna het daarna toch weer helemaal misging, omdat Van Gaal Borst in zijn ogen belazerde. Van Gaal is de meest besproken trainer van Nederland. Vanwege zijn gedrag nog meer dan vanwege zijn successen. Gisteravond had ik een gesprek met Hugo in ons kerkje, dat bijkans helemaal vol zat met belangstellenden uit onze gemeente, maar nog meer van buiten onze gemeenschap. Jong en oud, vrouwen, mannen en wielergrootheden als Jo de Roo en Gerard Koel. Hugo was op dreef, de zaal was enthousiast en er werd onder genot van menig glas nog lang nagepraat door velen. Hugo interviewde voor zijn boek een vijftien tal zgn. buitenstaanders. Mensen die wel van voetbal houden, maar geen voetballers in de professionele zin. Onder andere Anna Enquist, Freek de Jonge, Theo Maassen, Henk Spaan en Bram Bakker laten hun licht schijnen over het fenomeen Van Gaal. Ook mij heeft Hugo geïnterviewd. Ik ken Van Gaal uit de o.a. dankzij hem glorierijke periode van mijn club in de jaren negentig van de vorige eeuw. David Endt had mij betrokken bij het programmablaadje dat uitkwam bij elke thuiswedstrijd en bij het maandelijkse Ajax Magazine. Eens schreef ik een lovend stuk over Dan Petersen. Dat heb ik geweten. In het bijzijn van anderen kafferde Van Gaal me uit. Petersen was juist uit de gratie van de trainer gevallen en Van Gaal ervoer het stuk als een belediging voor zijn beleid. Ik was zo beduusd, dat ik stamelde dat het maar een mening was van iemand die verder geen invloed heeft. Op een later moment werd ik juist door Louis om een stuk uitbundig geprezen, ook weer in een volle persruimte. Ik weet niet wat ik gênanter vond. Van Gaal had altijd twee gezichten en liet zich vooral zo uitdrukkelijk gelden als hij een slok op had, zo werd me al snel duidelijk.  In bijzijn van anderen kon hij ook uitvallen tegen spelers. Zo was ik eens getuige van een woede uitbarsting tegen Ronald de Boer, die het bestaan had om naar de wedstrijd te komen in een andere auto dan in de door een clubsponsor geschonken wagen. Van Gaal is ook de man die alles van de gezinssituatie van zijn spelers wist, de verjaardagen van spelers, hun vrouwen en kinderen nooit vergat. Bovenal was hij een geweldige trainer, die vooral jonge spelers kon stimuleren tot grote hoogte. Met oudere, doorgewinterde spelers had hij meer moeite. Zo was hij aanvankelijk niet gecharmeerd van de terugkeer van Frank Rijkaard. Dit vertelde mij de beste assistent-trainer van Ajax ooit, Bobby Haarms. Die heeft als Brugman op Van Gaal ingepraat, geholpen door bestuur en collega assistent Gerard van de Lem om Rijkaard  dankbaar in de selectie op te nemen. Het eerste jaar stelde hij Rijkaard nog op op een voor hem onjuiste positie. Van Gaal had Van de Brom gekocht en die moest en zou in het centrum van de verdediging spelen. Dat ging mis, wat vooral duidelijk werd in de verloren duels tegen Parma. Daarna bekeerde Van Gaal zich: Rijkaard achterin, met Blind naast zich en Seedorf op het middenveld. Het werd één grote triomftocht. Toen Van Gaal terugkeerde als technisch directeur was ik daar blij mee, ondanks dat maffe gedicht waarmee hij zijn terugkeer zelf ritualiseerde. Op een ledenvergadering van de club hield hij een lezing, waarin hij zijn visie op het te voeren beleid uiteenzette. Iedereen was onder de indruk. Helaas botste hij met de al eerder aangestelde trainer Ronald Koeman. Van Gaal verdween al snel en Koeman niet lang er na. Ajax raakte in een stroomversnelling van verkeerde keuzes op gebied van trainers en directeuren. Tijdens de Cruijff-revolutie duikt Van Gaal weer op  om leidend te zijn bij de club. Zeer tegen het zere been van J.C., die zichzelf als een god onaantastbaar acht. Geholpen door de Telegraaf (Jaap de Groot) en Voetbal International (Johan Derksen) moeten zowel Van Gaal als de Raad van Commissarissen het veld ruimen. Bijltjesdag, al eerder begonnen, zet zich door. Iedereen die maar verdacht wordt tot het Van Gaal-kamp te behoren, verdwijnt. De ironie is dat degenen die door Cruijff op belangrijke posten zijn gezet bij Ajax feitelijk onder Van Gaal tot roem en wasdom zijn gekomen: Bergkamp, Jonk, Van de Sar, Overmars, De Boer. Dankzij laatst genoemde – benoemd onder de door Cruijff verfoeide Rik van de Boog en het ‘weg gestuurde’ bestuur van Uri Coronel! – zal een vierde keer op rij de kampioensschaal in de prijzenkast een plek krijgen. Een kampioenschap zonder grote glans, maar toch. Intussen moet de Cruijff-doctrine zich nog bewijzen en zal de toekomst uitwijzen of een type Van Gaal of een Van Gaal-aanpak niet vruchtbaarder zal zijn. Van Gaal zelf zal dat waarschijnlijk niet gaan belichamen in hoogst eigen persoon.