Vorstenhuizen 3

Het boek van Alexander von Schönburg is te leuk om niet met u te delen. Zijn eerste echte hoofdstuk gaat over de aanspreektitel van koningen. Boven het hoofdstuk staat het opschrift op het lievelingskussen van de Engelse prinses Margaret: ‘It’s not easy being a Princess’. Geestige stimulans tot verder lezen. Hij beschrijft een diner in Parijs op alpine hoogte van de high society. Mevrouw Chric (haar man is dan president), de zuster van Jacky Onassis, een handje vol Rothschilds, de hertog van Marlborough en een broer van de Saoedische koning. Eregast: koningin Rania van Jordanië. Een jeugdige Rothschild krijgt de instructie tegenover de koningin geen diepe buiging te maken, een handkus volstaat. Hij vraagt hoe hij haar moet aanspreken. Ten antwoord krijgt hij dat hij moet wachten tot hij aangesproken wordt. Om elke faux pas te vermijden is het eigenlijk het beste om helemaal niets te zeggen. Toch komt er een moment dat je wel een aanspreektitel moet gebruiken. Van Schönburg vertelt dat eens koningin Silvia van Zweden meedeed aan de Duitse versie van ‘Wedden dat..?’ (sic!) De presentator Thomas Gottschalk sprak haar consequent aan met ‘Hoheit’. En dat was helemaal verkeerd. Hooghied is de aanspreektitel voor leden in de periferie van een koninklijke familie. De enige juiste aanspreektitel is ‘Herr’, Heer of ‘Herrin’ oftewel Madam en dan elk in eigen taal. Madam is afgeleid van het Latijnse  mea domina oftewel mijn heerin. In Spaans nog terug te vinden als Senor en Senora. In Rusland werd de tsaar door de boeren vroeger zelfs getutoyeerd. Hun privilege was het hem aan te spreken als Tsaar en als ‘jij’. Liefkozend noemden ze hem ook ‘vadertje tsaar’. In de synagoge is het de gewoonte om waar JHWH staat Adonai te zeggen. De Naam is in al zijn nabijheid toch een mysterie waarover we niet kunnen beschikken niet in ons spreken en dus ook niet in ons doen. maar de vervangbaar is niet ‘Majesteit’ of Hoogheid, Opperwezen, maar gewoner ‘Heer’. De aanspreektitel voor een predikant is ‘dominee’, afgeleid van ‘dominus’, heer. Hij is in dienst van de Heer, van zijn spreken.VDM. (Verbi Divini Minister, dienaar van het goddelijk woord) Laat God de Koning ook maar spreken en wij zwijgen. Augustinus zei: ‘wij spreken om niet helemaal te hoeven zwijgen’. Toch werd en wordt er wat op kerkelijk erf af gekakeld, gedelibereerd, met woorden van modder gegooid, gebabbeld, geroddeld, tegen God aan gekletst, gebetweterd wie en wat Hij is en ga zo maar door. En in zijn naam en zgn. dienst kletsen dominees ook soms maar raak; ik zal me er ook aan schuldig gemaakt hebben. Zwijgen is dus goud. En toch staat de Bijbel ook vol met woorden aan God gericht. Maar dat zijn of lofzangen of roepen om ontferming, zelfs in de vorm van verwensingen, zoals bij Job. Werkelijke woorden uit het hart gegrepen, uit het barse leven geroepen mogen aan de Here God als koning zonder schroom gericht worden.

Wat geef je een koning als geschenk? Het antwoord is zonneklaar: of iets heel duurs of een schetsartikel, een onnozel kleinigheidje. Maar nooit iets daar tussen in. De grondslag voor deze cultuur is gelegd door kalief Harun Al-Rashid, wiens rijk in de 9e eeuw zich uitstrekte van de Indus tot het Atlasgebergte. Hij gaf een gezant van Karel de Grote voor zijn vorst een witte olifant cadeau. De olifant bereikte ongeschonden Aken en de keizer was zo verrukt van het geschenk dat hij de olifant op zijn tochten meenam. Dat duurde helaas maar enige jaren: de olifant stierf aan een opgelopen longontsteking. In 1540 bracht Zigismond II van Polen voor Ferdinand I van Oostenrijk een bijna twee-en een half meter lange hoorn van een eenhoorn mee. In die tijd geloofde men nog in het bestaan van het fabeldier. Feitelijk handelde het om de slagtand van een narwal, zoals de Deense natuurkundige Ole Worm in de 17e eeuw bewees. Ferdinand I liet de hoorn overigens naar Innsbruck sturen om het door de toenmalige topbeeldhouwer van het land, Silvester Lechner, te laten omwerken tot een rijk versierd pronkstuk, nog immer te bezichtigen in de Weense Hofburcht. Het is met schenken van iets waardevols wel uitkijken geblazen, want hoe duur ook, zo’n geschenk kan toch lelijk zijn en bij een tegenbezoek is het wel de bedoeling dat je zo’n geschenk laat zien. Van Schönburg noemt als voorbeeld de spuuglelijke miniversie van het Indonesische presidentieel paleis in witgoud dat koningin Elisabeth uit Jakarta meebracht. Dieren kun gebeter ook niet geven. De Engelse koningin heeft er heel wat gekregen, zeg gerust opgedrongen gekregen, die allemaal in de Londense dierentuin terecht kwamen. Het gaat hier om een witte stier (van de Zoeloe-koning), de olifant Jumbo (van de president van Kameroen), ettelijke schildpadden, drie luiaards, twee grizzlyberen, een krokodil een dwergnijlpaard. De ambtenaren proberen van te voren al met verwijzing naar de Britse quarantainevoorschriften dierengeschenken te voorkomen, maar niet altijd succesvol. De koningin neemt zelf altijd iets kleins mee, iets ‘persoonlijks’, zoals een wollen sjaal met schotse ruiten of een houten sierkastje uit het atelier van haar neef David Linley. Op grote geschenken wordt gereageerd door zelf dan juist iets kleins te geven. Zo kreeg prins Charles van de toenmalige Saoudische kroonprins Abdullah een Aston Martin van 130.000 euro cadeau. Zijn tegengeschenk: een aquarel van eigen hand. Van Imelda Marcos kreeg hij een speedboot, die hij vervolgens verkocht met de opbrengst voor een liefdadigheidsorganisatie. Met kerst geeft de Engelse koninklijke familie elkaar principieel alleen maar schetsartikelen. Zo kwam prinses Margaret aan het kussen, waarmee dit hoofdstuk opent: een kerstgeschenk van haar zuster de queen. Harry kreeg eens een G-string badpak, waarmee Sacha Baron Cohen als Borat beroemd werd. De koningin zelf de zingende vis ‘Big Mouth Billy Bass’, waarvan ze zo begeesterd raakte dat ze er 24 stuks van kocht als kerstcadeau voor uitgezochte oude vrienden. Buckingham Palace ontvangt ieder jaar trouwens acht- tot twaalfduizend geschenken van onderdanen. Die allemaal op springstof onderzocht moeten worden, gecatalogiseerd en opgeslagen worden. En bedankbrieven geschreven worden, een dagtaak voor één secretaris.  Onmiddellijk moeten we nu denken aan die geweldige conference van Wim Sonneveld als ceremoniemeester tijdens het defilé op 30 april tijdens de regeerperiode van Juliana. (krentenmikken, achter de rododendrons etc.)  Over de offercultuur in de Bijbel valt op dit punt ook nog heel wat te schrijven. Eén citaat: ‘Het offer van de goddeloze ( en dat is iemand die Tora niet doet) is een gruwel’ (Spreuken 15: 28).                  Met een fraaie anekdote sluit het hoofdstuk en ook mijn stuk af. De  Engelse koningin bezocht het naar genoemde ziekenhuis van King’s Lynn in Norfolk. Van een patiënt, Betty Hyde kreeg ze een banaan cadeau. Dat vroeg om uitleg. Welnu Betty revancheerde zich daarmee voor een banaan, die zij als vijfjarig meisje van de toen jonge prinses Elisabeth kreeg, toen deze met haar moeder in de oorlog eveneens een ziekenhuis bezocht.