Vorstenhuizen 8

‘Waarom mag een koning niet al te intelligent zijn?’ is de titel van het vierde hoofdstuk uit het boek van Alexander von Schönburg. Bij mij riep die titel direct de persconferentie uit het geheugen, waarop Maxima Willem Alexander als ‘een beetje dom’ kwalificeerde. Alexander begint zijn hoofdstuk met de aanbeveling van zijn inmiddels gestorven zwager, vorst Johannes von Thurn und Taxi, met de Zweedse koning Carl Gustaf uitsluitend te praten over auto’s. De schrijver dacht dat zijn zwager overdreef, tot hij de koning zelf ontmoette in het huis van een Duitse neef van de koning aan het Starnberger Meer. Voor de deur stond een nagelnieuwe Maserati. De koning was nogal zwijgzaam. Wat hij zei was slechts dit: “Morgen rijden we over de Tauern-autobaan richting Italië, brrrrm,brrrm!”. Iedereen knikte vriendelijk en ging vervolgens verder met hun gesprek. Enkele minuten later hoorden ze de koning opnieuw opgewekt mededelen: “En overmorgen rijden we via Milaan naar Florence, brrrmm,brrmm, brrmmmmm!”.                           Volgende anekdote: Het Deense kroonprinsenpaar Frederik en Mary brachten een bezoek aan de EU-commissie in Brussel. Na afloop stelt de Deense pers wat banale vragen. Maar, schrijft Von Schönburg, prins Frederik verstaat de kunst die banaliteit in zijn antwoorden te overtreffen. ‘Wat heeft het bezoek u gebracht’? ‘Wij hadden heel veel….eh .. aan het bezoek; we hebben in ieder geval een …eh …een idee gekregen, ook op lichamelijke aard en wijze. Wij hebben ook de , hoe heten ze ook al weer, oh ja, de commissarissen ontmoet. Heel aardig. Spannend! Ik bedoel  om ze te horen als we bijeenwaren bij spijs en drank, zoals men zegt’. Von Schönburg voegt er fijntjes aan toe dat de onnozelheid van de Deense kroonprins – als men bedenkt hoe intelligent en ontwikkeld zijn moeder is – enigermate verrassend is, zeker ook omdat zijn vader helemaal niet uit zo’n oude familie afkomstig is, dat hij het recht heeft gedegenereerd te zijn. 

Ontwikkeling – Bildung met een goed Duits woord – genoot volgens de schrijver alleen aan het Franse hof enige achting. Aan de andere hoven werd daar met minachting op neer gekeken als ordinair. Typisch voor de meeste Europese hoven was veeleer figuren zoals de laatste koning van Saksen, Friedrich August III, die, die toen hij bij zijn bezoek aan de tentoonstelling van de ‘Blaue Reiter’ in Dresden aan Franz Marc werd voorgesteld aan deze vroeg: ” Waarom heeft U de paarden blauw geschilderd?”. Toen de kunstenaar antwoordde : ” Zo zie ik dat, majesteit”, zei de vorst:  ” Och, arme man, heeft u dat al lang?”  Ander voorbeeld: Keizer Ferdinand I van Oostenrijk – de ‘Goedmoedige’ genoemd – schoot tijdens een jachtpartij een arend uit de lucht. Toen men hem het dier presenteerde, was hij bitter teleurgesteld dat de vogel maar één kop had, op zijn familiewapen had hij er toch twee! Van deze goedmoedige Ferdinand is in de literatuur slechts één samenhangende zin te vinden: “Ich bin der Kaiser, und ich will Knödel!”

Ter verontschuldiging moet wel aangevoerd worden dat vanwege de dynastieke huwelijkspolitiek , die eeuwen lang min of meer op een systematische incest uitliep, nauwelijks grote geesten voortgebracht konden worden. de in 1914 in Sarajevo vermoorde kroonprins Franz Ferdinand heeft zich daar eens over uitgelaten: “Wanneer iemand van ons een huwelijkskandidaat op het og had, werd er in haar of zijn stamboom altijd wel een kleinigheidje gevonden, die een huwelijk verbood en zo komt het dat bij ons man en vrouw zeker twintig keer aan elkaar verwant zijn. “Das Resultat ist, das von den Kindern die Hälfte Trottel ( sukkels) und Epileptiker sind”. De kroonprins zelf doorbrak die politiek door onder zijn stand te huwen met een eenvoudige gravin, de oergroottante van Von Schönburg.