Bericht aan de reiziger

imagesimages-1

 

Het grote reizen is weer begonnen of komt op gang. Zelf vertrek ik ook volgende week. daarom het bekende gedicht van Jan van Nijlen, de op 10 november 1884 in Antwerpen geboren  en op 14 augustus in Vorst overleden Vlaamse dichter. Dit gedicht is sinds 18 maart 2011 te zien in het prachtige treinstation van Antwerpen Centraal. (initiatief van Johan Anthierens, gesteund door Brigitte Raskin)

Bericht aan de reizigers
Bestijg de trein nooit zonder uw valies met dromen,
dan vindt ge in elke stad behoorlijk onderkomen.
Zit rustig en geduldig naast het open raam:
gij zijt een reiziger en niemand kent uw naam.
Zoek in ‘t verleden weer uw frisse kinderogen,
kijk nonchalant en scherp, droomrig en opgetogen.
Al wat ge groeien ziet op ‘t zwarte voorjaarsland,
wees overtuigd: het werd alleen voor u geplant.
Laat handelsreizigers over de filmcensuur
hun woordje zeggen: God glimlacht en kiest zijn uur.
Groet minzaam de stationschefs achter hun groen hekken,
want zonder hun signaal zou nooit één trein vertrekken.
En als de trein niet voort wil, zeer ten detrimente
van uwe lust en hoop en zuurbetaalde centen,
Blijf kalm en open uw valies; put uit zijn voorraad
en ge ondervindt dat nooit een enkel uur te loor gaat.
En arriveert de trein in een vreemdsoortig oord,
waarvan ge in uw bestaan de naam nooit hebt gehoord,
Dan is het doel bereikt, dan leert gij eerst wat reizen
betekent voor de dolaards en de ware wijzen…
Wees vooral niet verbaasd dat, langs gewone bomen,
een doodgewone trein u voert naar ‘t hart van Rome.

Wat ik ook zo’n prachtig gedicht vind is De schepen. Slauerhoffiaans van toon en sfeer, de bitterheid van verlangen, het kind dat in ons blijft huizen. Van Nijlen is een Antwerpenaar, vandaar de regels : ‘geboren in een buurt der haven, bereikte ik nooit de oever van de zee’. Van de Antwerpse haven is het nog een lange ‘Westerschelde-weg’ naar de Noordzee.

De schepen
Ik hoor vanavond verre schepen fluiten
En, even hopend, schoon ik niets verwacht,
Druk ik mijn hoofd tegen de kille ruiten
En zie de haven in den blauwen nacht.
Vertrouwd geluid, ik hoorde u reeds als kind,
Soms midden in den nacht, maar meestal tegen
Den avond bij het opgaan van den wind,
Als moeder zei: wij krijgen zeker regen.
Toen dacht ik reeds aan dezen die vertrekken
Ver van het huis en het misprezen land,
De begenadigden, de zachte gekken
Die zullen zoeken naar een vaderland,
En in mijn droomen voer ik met hen mee,
Ofschoon geboren in een buurt der haven,
Bereikte ik nooit den oever van de zee,
Laat staan Tananarive of Tamatave.
Het kind dat aan zijn lot nooit gansch kon wennen
En door den droom nog voortleeft in den man,
Weet nu dat een klein stukje heide en dennen
Alles bevat wat de aarde geven kan.
Maar soms, al ben ik bitter en gehard
Door ‘t leven, overstroomt een niet te stuiten
Vloed van verlangens mijn onwillig hart
Als in den nacht de verre schepen fluiten.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

You may use these HTML tags and attributes: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <strike> <strong>