Beethoven – Symfonie no.3 in E mineur

Deze symfonie kennen we als de Eroica. Beethoven componeerde hem in 1803 en gaf hem toen de titel ‘Bonaparte’, uit bewondering voor Napoleon. Maar als deze een jaar later zich tot keizer kroont, verandert hij de titel in Eroica en draagt hem op aan zijn beschermheer, prins Franz Joseph von Lobkowitz. In augustus 1804 wordt hij voor het eerst voor een select gezelschap in diens paleis opgevoerd. Ferdinand Ries, leerling van Beethoven en een vroege biograaf brengt hem het nieuws van Napoleons kroning tot keizer. Hij vertelt dat Beethoven in woede ontsteekt en uitroept: “Is ook hij dan niet meer dan een ordinaire sterveling? Welnu, ook hij zal de mensenrechten vertrappen en zich alleen druk maken over zijn eigen ambitie”.  De publieke premiere vindt plaats op 7 april 1805 in het Theater an der Wien.

Christopher H.Gibbs schreef een verhelderend en informatief stuk over deze symfonie. Het volgende ontleen ik aan dat artikel.

Hij noemt het een keerpunt in Beethovens loopbaan, maar ook in de muziekgeschiedenis, te vergelijken met Mozarts Bruiloft van Figaro, Wagners Tristan en Isolde en Strawinsky’s Sacre du printemps. Het publiek dat zijn werk voor het eerst hoort, is onaangenaam geschokt of apprecieert het meer als bizar of op z’n best als subliem dan dat het mooi gevonden wordt. Vanwege de ongebruikelijke lengte, technische veranderingen en compromisloze esthetiek. 

Beethoven componeert het werk in Heiligenstadt, waar op advies van zijn huisarts naar toe is verhuisd. Hij kampt met toenemende doofheid, waar hij slechts intieme vrienden deelgenoot van had gemaakt. Begin 1802 schrijft hij er zijn ‘Heiligenstadt Testament’, gericht tot zijn broers. ” Jullie denken dat ik vijandig, chagrijnig ben of een misantroop. Jullie hebben het mis. Jullie weten niet waarom ik zo overkom. Van kindsbeen aan was mijn hart vervuld van tedere gevoelens en goede wil. Sinds een jaar of zes verkeer ik in een ongeneeslijke conditie, verergerd door incompetente artsen. Ik kan de oneer niet dragen om mensen te vragen luider te spreken, te schreeuwen, omdat ik doof ben.” Beethoven heeft het gevoel zich uit de maatschappij terug te trekken. Hij overwoog zelfmoord: ” Allen de kunst hield me tegen. Het scheen me toe dat het onmogelijk is de wereld te verlaten zonder dat ik had geproduceerd alles wat ik in mij voel”. Een paar maanden na zijn dood in 1827 raakt dit testament bekend en verspreid zich razend snel als een sleutel om de Eroica te verstaan  als de expressie van Beethovens gevecht.

In elk geval is de Eroica het begin van Beethovens tweede en middelste periode, zijn ‘heroïsche’ fase, die loopt tot 1812. Tegen pianist Carl Czerny zei Beethoven, dat hij afstand nam van zijn vroeger werk en een nieuwe weg wilde inslaan. Het worden jaren van enorme productiviteit. ” Ik leef alleen in mijn noten en is het ene werk nauwelijks klaar, dan begin ik al aan de volgende; ik schrijf ook aan drie vier dingen tegelijk”.

1e deel – Allegro con brio

Met twee geslagen, donderende akkoorden op de grondtoon beginnen de vernieuwingen in Beethovens aanpak, uitlopend in een zoete cello melodie, die spoedig uit de rails loopt vanwege een onverwacht scherpe C-toon, die niet past bij de grondtoon. Verrassingen van harmonische en metrische aard en qua motief blijven continue in dit extraordinair lange stuk, voor zijn tijd zonder precedent. Een nieuw thema, gerelateerd aan het openingsthema zorgt al twee eeuwen voor discussie, aldus Gibbs. Met name de premature komst van de Franse hoorn houdt de gemoederen bezig. Leerling Ries denkt al dat zijn leermeester een blunder begaat en vindt het verschrikkelijk vals klinken.

2e deel – Adagio assai

Het betreft hier een begrafenismars, een van de meest invloedrijke muziekstukken van Beethoven. Schubert refereert er aan in twee late werken: het lied ‘Auf dem Strom” en in het 2e deel van zijn Pianotrio in E klein. Het is om een hommage aan de juist gestorven Beethoven; 20 maanden later sterft hij zelf. Berlioz, Mendelssohn, Mahler en vele anderen laten zich inspireren en schrijven ook dodenmarsen. In C klein presenteren de violen het sombere thema, boven een roffelende bas. De hobo pikt het thema op. De toon verbreedt zich op momenten in de beweging, opmerkelijk genoeg in secties in majeur sleutels. Maar in frugale passages van buitengewone intensiteit wordt het strenger, ernstiger.

3e deel – Scherzo- Allegro vivace

De toon is energiek en intens. Beethoven speelt met metrische dubbelzinnigheid – maatslag in twee of drie – en hij laat de Franse hoorn stralen in trio sectie in het midden. Voor het eerst spelen er in een prominente symfonie drie ipv twee hoorns.

4e deel – Finale – Allegro molto

Het duurt even voor het thema tot wasdom komt, met aanvankelijk haar harmonisch geraamte alleen in de bas. Voor het thema grijpt hij terug op een melodie die hij drie keer eerder gebruikte: in een van zijn 12 Contredansen, in zijn balletmuziek voor ‘De Scheppingen van Prometheus’ en als het thema voor de Piano-Variaties in E klein, Opus 35. Beethoven zelf noemde deze de ‘Prometheus - Variaties’. Gibbs is het met Lewis Lockwood eens dat Beethoven de finale als eerste schreef als ‘springplank’ voor het hele werk. Beethoven vereenzelvigde zich met Prometheus, de rebellerende Griekse Titaan, die de woede van de goden van de Olympus opwekt door het heilige vuur te stelen. Prometheus houdt stand, neemt risico’s en lijdt met het oog op de strijd voor menselijkheid.