Bezoek in winter 2001 met Michaelskoor Oosterland, Wieringen.
Aquincum was een Romeinse stad aan de Donau. De nederzetting werd in het jaar 89 gesticht en is een voorganger van de Hongaarse hoofdstad Boedapest. De resten ervan zijn te vinden in Óbuda, in het noorden van het op de rechter Donauoever gelegen stadsdeel Boeda.
Aquincum was in eerste instantie een verdedigingswerk tegen de Kelten die aan de andere kant van de Donau woonden. Vanwege de gunstige ligging groeide Aquincum uit tot het industriële en economische hart van de Romeinse provincie Pannonia, waarvan het grondgebied een groot deel van het tegenwoordige Hongarije besloeg. De bloeitijd van Aquincum lag rond het jaar 200.
Vanaf 1880 is de stad weer langzaam opgegraven. Tegenwoordig is Aquincum een openluchtmuseum. Het honderd meter noordelijker gelegen amfitheater is vrij toegankelijk.
Legio X Gemina Pia Fidelis (Het tiende tweelinglegioen, trouw en toegewijd) is een van de legioenen die door Julius Caesar werd gebruikt voor de invasie van Gallië en heeft tot in de 5e eeuw zijn sporen nagelaten. In Nederland is het legioen voornamelijk bekend vanwege het verblijf in Ulpia Noviomagus Batavorum. Het is waarschijnlijk hetzelfde legioen als Legio X Equestris (“Bereden”).
Het tiende legioen werd waarschijnlijk in 61 v.Chr. in Hispania opgericht door Julius Caesar en wordt voor het eerst vermeld toen het in 58 v.Chr. het enige legioen was waarop Caesar een beroep kon doen toen Gallia Narbonensis door de Helvetiërs werd bedreigd. Toen Caesar en Ariovistus een onderhoud planden eiste Ariovistus dat beiden slechts vergezeld zouden worden door ruiters. Omdat Caesar niet wist of hij de Gallische ruiters voldoende kon vertrouwen, verving hij deze door legionairs van het tiende legioen, waarin hij het meeste vertrouwen had, door hen in het zadel te zetten. Eén van de legionairs merkte op dat Caesar meer gaf dan hij beloofde: hij was als voetsoldaat aangenomen en was nu ridder geworden. Het legioen kreeg daardoor de bijnaam Equestris. [1]
Het leger speelde vervolgens een grote rol in de Gallische Oorlogen en nam onder andere deel aan de strijd tegen de Nerviërs, de invasie van Britannia, de belegering van Gergovia en de strijd met Ariovistus. Het bleef trouw aan Julius Caesar in de burgeroorlog tegen Pompeius en vocht in de veldslagen bij Pharsalus en Munda. In 45 werd het legioen ontbonden (Honesta Missio) en kregen de veteranen land bij Narbonne.
In 42 v.Chr. werd het legioen weer opgericht en vocht het onder Augustus (destijds nog Octavianus), Lepidus en Marcus Antonius in de Slag bij Philippi. Later volgde het Marcus Antonius in de campagne tegen de Parthen en werd het met hem verslagen in de slag bij Actium. Augustus huisvestte het legioen naderhand in Patras, waar het in opstand kwam en de naam Equestris als straf aan het legioen werd ontnomen. Het legioen werd versterkt met onderdelen van andere legioenen, kreeg de bijnaam Gemina en werd in Hispania Tarraconensis gestationeerd, waar Augustus een campagne tegen de Cantabriërs plande.
In 69 trok het legioen uit Hispania naar Germania Inferior om na de Opstand van de Bataven de Bataven in de gaten te houden en oproerige sentimenten in die kiem te smoren. Het verbleef van 71 tot 103 bij Ulpia Noviomagus Batavorum in de vesting die Legio II Adiutrix had gebouwd. Het bestaande (houten) fort werd door een stenen exemplaar vervangen. De sporen van de aanwezigheid van het Tiende zijn tot in de wijde omgeving van Nijmegen teruggevonden en maken dit legioen het bekendste van Nederland. Bij Holdeurn werd aardewerk geproduceerd dat de opdruk Legio X Gemina kreeg. Het legioen zou ook het Romeins aquaduct naar de castra op de Hunerberg aangelegd hebben.
Tijdens de opstand van Lucius Antonius Saturninus, legatus Augusti pro praetore van Germania Superior, vocht het Tiende aan de zijde van de princeps Domitianus. Hiervoor kreeg het, samen met I Minervia, VI Victrix, and XXII Primigenia de eretitel Pia Fidelis Domitiana, “het trouwe en toegewijde van Domitianus”, hoewel men, na de damnatio memoriae, de naam van de gehate despoot schielijk liet vallen. Sindsdien heette het legioen Legio X Gemina Pia Fidelis.
In 103 werd het legioen overgeplaatst naar Pannonia Superior, eerst in Aquincum, later in Vindobono, het latere Wenen. Vexillatio’s van Legio X Gemina werden ingezet in de oorlog tegen Sjimon bar Kochba (132–135), andere detachementen namen deel aan de campagne tegen de Parthen van Lucius Verus in 162 en later die van Marcus Aurelius tegen de Quaden. Het Tiende ondersteunde de ambities van zijn legatus Augusti pro praetore Septimius Severus in diens streven naar het Principaat en menig miles gregarius trok naar Rome om lid te worden van de pretoriaanse garde.
Gedurende de derde eeuw, het tijdperk van de soldatenkeizers, vocht het legioen met verschillende keizers mee en verzamelde eretitel na eretitel, waarschijnlijk allemaal vergezeld van een stevige financiële beloning of kans op een (goedbetaalde) aanstelling bij de pretoriaanse garde. Onder de verleende eretitels vindt men: Pia Fidelis Antoniniana, Pia Fidelis Gordiana, Deciana, Floriana en Cariniana, die het in de regel echter niet lang overleefden (vgl. Pia Fidelis Domitiana). Voor de steun voor Gallienus tegen Postumus kreeg het de titel Pia VI Fidelis VI, zesmaal trouw, zesmaal toegewijd.
In de tijd dat de Notitia Dignitatum verschijnt (begin vierde eeuw), stond het eerste detachement van Decima Gemina onder bevel van de magister militum per orientem, dus het Oost-Romeinse Rijk, terwijl het andere nog in Vindobona (Wenen) gestationeerd was onder commando van de Dux Pannoniae primae et Norici ripensis, de bevelhebber van het gebied dat het tegenwoordige Kroatië, Slovenië en Hongarije omvat, tot de oevers van de Donau.
Pannonië (Latijn: Pannonia) was een Romeinse provincie. Het gebied werd aan de westkant door de Alpen en langs de noord- en oostkant door de Donau begrensd. Het komt ongeveer overeen met het huidige West-Hongarije (Transdanubië), plus Burgenland in Oostenrijk en de streek tussen de Drava en de Sava (Slavonië in Kroatië, Vojvodina in Servië, plus aangrenzende gebieden in Slovenië). Later, na de Romeinse tijd, is de aanduiding Pannonië ook gebruikt voor een veel groter gebied, zoals in Pannonische vlakte.
Het gebied is genoemd naar de Pannoniërs (Pannonii), een Illyrisch volk, dat in meer of mindere mate Keltische invloeden heeft ondergaan. Er woonden namelijk sinds de 4e eeuw v.Chr. ook Keltische stammen in het gebied. Het zuidwesten was sinds de 2e eeuw onderdeel van de Romeinse invloedssfeer, later provincie, Illyricum. Octavianus trok in 35 v.Chr. op tegen de Pannoniërs en veroverde het al in 19 v.Chr. bezette Sisak (Siscia), waar hij een garnizoen achterliet. Van 16 tot 14 v.Chr. was er strijd door de Pannonische invasie van Istria. Door Marcus Vipsanius Agrippa en Marcus Vinicius in 13 v.Chr. en na Agrippa’s dood (12 v.Chr.) door Tiberius, die een opstand van de Breuci neerslaat, werd het Romeins gezag uitgebreid tot aan de Donau (Danuvius). Het deel ten noorden van de Drava lijkt het Romeinse gezag zonder echte strijd te hebben aanvaard. Waarschijnlijk uit angst voor de Daciërs (Dacii), die wat verder in het oosten waren gevestigd
Pannonia bleek een waardevolle provincie te zijn: het lag midden op de belangrijke handelsroute die langs de Donau liep en zo de Zwarte Zee met Gallië verbond. Tussen het jaar 102 en 107 (tussen de eerste en de tweede Dacische Oorlog) splitste Trajanus de provincie opnieuw in twee delen. Pannonia superior (westelijk deel) en Pannonia inferior (het oostelijk gedeelte). De hoofdsteden waren Carnuntum resp. Aquincum.
Volgens Ptolemeus werd de deling heel strikt gedaan: er werd een lijn tussen Arrabona (het huidige Győr) en Servitium (Gradiška) getrokken. Later verplaatste men die lijn verder naar het oosten, waarmee Pannonia superior groter werd. De Romeinen bleven het gebied echter vaak als geheel zien en noemden het soms dan ook Pannonia’s of Pannoniae (in het Latijn is de uitgang -ae het meervoud van de uitgang -a).
Eind 3e eeuw verdeelde Diocletianus elk van beide provincies nog eens in tweeën: het originele Pannonia viel dus uiteen in vier delen:
- Pannonia Prima in het noordwesten, met als hoofdstad Savaria (Szombathely),
- Pannonia Valeria in het noordoosten, met als hoofdstad Sopianae (Pécs),
- Pannonia Savia in het zuidwesten, met als hoofdstad Siscia (Sisak),
- Pannonia Secunda in het zuidoosten, met als hoofdstad Sirmium (Sremska Mitrovica).
Bovendien werden delen van het huidige Slovenië bij Noricum gevoegd.
Vanaf de 4de eeuw kreeg de regio te maken met invallen van Germaanse volken. In 340 kregen de Vandaalse Asdingen toestemming om zich binnen het Romeinse Rijk te vestigen. Zij kregen als foederati van de Romeinen land toegewezen in Pannonië en verbleven daar totdat zij omstreeks 400 in opstand kwamen. De Romeinse Generaal Stilicho voerde campagne tegen de Vandalen en verdreef hen uit Pannonië.
Bij de invallen door Hunnen in het begin van de 5de eeuw werd Pannonië door keizer Theodosius II afgestaan (433). Na de dood van hun leider, Attila in 453, namen de Ostrogoten (onder leiding van Theodorik) het gebied over, samen met de Gepiden en de Longobarden.
Maar daarbij eindigde de reeks van invallen niet. De Avaren, een van oorsprong gemengd, vooral Turks–Mongools nomadenvolk, bezette vanaf 568 Pannonië en de Hongaarse laagvlakte ten oosten van de Donau, en stichtten er het Avaarse Rijk. Vanaf 895 werd dit gebied overgenomen door de Hongaren.
reconstructie vanwaterorgel