Bijbel en dier – 18 – het lam

Toen sprak Izaäk tot zijn vader Abraham en zei: Mijn vader en deze zei: Hier ben ik, mijn zoon.          En hij zei: Hier is het vuur en het hout, maar waar is het lam ten brandoffer?                                             En Abraham zei: God zal Zichzelf voorzien van een lam ten brandoffer, mijn zoon.                                                 Zo gingen die beiden tezamen.

Genesis 22: 7-8

Meer dan 170 keer komt het dier dat zoveel vertedering oproept in de Bijbel voor. Een wei vol lammetjes is een lust voor oog en ziel. En geslacht en gebraden voor velen een lust voor mond en maag. Lammetjes zijn nog immer offerdieren. Voor ons voor het altaar  van hedonisme, in Leviticus voor het altaar in de tempel. Dat het daar het offerdier bij uitstek is klinkt door in de vraag van Izaäk aan zijn vader. Het jong weet niet dat hij het beoogde offerdier is. Abraham ontwijkt zijn vraag door naar Gods ‘voorzienigheid’ te verwijzen. Leugentje om bestwil of omdat hij er werkelijk op vertrouwt dat het anders zal uitpakken? Het is in elk geval een dramatisch verhaal, die huiver oproept. Met zo’n God wil je toch niets te maken hebben?

Nu kun je zo’n verhaal lezen vanuit het begin: de opdracht tot offeren van de zoon en dus gaan gruwen; je kunt het ook lezen vanuit de afloop – een ram i.p.v. de zoon – en het verhaal zien als een protest tegen het mensenoffer, specifieker kinderoffer in andere religies en culturen destijds gebruikelijk. En dan je af te vragen hoeverre wij op onze manier niet steeds kinderen ‘offeren’! Denk aan de kledingindustrie in Aziatische landen of de oorlogen die renkoste gaan van nog miljoenen kinderen etc, etc. De God van Abraham ( en Izaäk en Jakob) voorziet zelf in een alternatief. Het woord ‘zien’ en ‘voorzien’ is de etymologische kern van de berg Moria, de tempelberg in Jeruzalem. De traditie heeft die plek ook aangewezen als de plaats waar Abraham uiteindelijk het mes zet in een ram. De hoorn van deze bok is het instrument om het joodse nieuwjaar aan te kondigen. Jaarlijks wordt een bok als beladen met de misstappen van het volk de woestijn ingestuurd, de zondebok. Jezus’ kruisdood wordt gezien als een offer, waarin wellicht de traditie van deze zondebok en de cultus van het lam samen komen. Met ‘Zie het lam Gods, dat de zonden der wereld wegdraagt’ verwijst Johannes de Doper naar Jezus van Nazareth. Bij die andere Johannes, die van Patmos, zien we het beeld van een ‘Lam, staande als geslacht’ in zijn ‘offer’ staat het juist fier overeind als onoverwinnelijk.         In het visioen van het Koninkrijk liggen lam en leeuw vredelievend in een zelfde wei. Ook een vertederend beeld!  

Al die mooie beloften

De grazige weiden, de stille wateren,
ik heb ze gezocht en inderdaad
gevonden, ze waren nog mooier
dan mij was beloofd,
prachtig.

En in dit lieflijk landschap de zoon
van de maker, aan een boom genageld,
maar geen spoor van geweld
of verzet, alleen maar
vrede, rust

Zijn lege ogen kijken het landschap in,
om zijn mond spelen eeuwige vragen,
waarom dan, wie ben je,
waar was je, e.d.

Zonder verwijt, hij moet hebben geweten
wat er zou gaan gebeuren.
Ik heb geen antwoord.

Rutger Kopland (uit: Dit uitzicht 1982)