Category Archives: Kerken en Kerkhoven

Zuiderhof, begraafplaats Hilversum

Begraafplaatsen blijven trekken. De rust, wie liggen er, vreemde grafteksten. Op koningsdag, dit jaar i.v.m. corona woningsdag geheten een afspraak met Henk Abma bij deze dodenakker. Om of over de hei te wandelen of over het kerkhof. Het werd bijpraten, kouten al wandelend tussen en langs de graven. Henk woont in Hilversum en kwam op de fiets. Op de hei miegelde het van de mensen met honden en/of kinderen. Op de begraafplaats geen hond te zien, ook niet in mensengedaante. Een verademing. Een aantal jaren geleden is een crematorium er bij gebouwd. De aula, met galerij met doorkijkjes naar het enorme voorplein is een ontwerp van de beroemde Dudok. Het grote voorplein doet sterk denken aan een appèlplaats van een kazerne.

hilversum2003-01    begraafplaats_zuiderhof

Op de begraafplaats gaat Henk me onmiddellijk voor naar het graf van Alje Klamer en diens vrouw.  Klamer is bekend geworden als radiopastor bij de IKON. Hij was in de kerk één van de eersten die het opnam voor homofielen en hij had een pastoraal oor voor de noden van pedofielen en kinderen van vroegere NSB’ers. Klamer werd geboren op 25 april 1923 in Groningen als zoon van een kruidenier. Omdat hij de ariër-verklaring niet wilde tekenen moest hij onderduiken. Maar toen zijn ouders bedreigd werden kwam hij weer tevoorschijn. Hij werd te werk gesteld in Berlijn en kwam terug met TBC.  Daar studeerde hij ook theologie. Zijn eerste standplaats als predikant was Westernieland-Saaxumhuizen (1949). In 1953 vertrok hij naar Maastricht om in 1959 in Hilversum neer te strijken. Hij overleed op 1 juli 1986 , op slechts 63 jarige leeftijd. Ik herinner me nog goed zijn uitspraak : ‘zij die zich tegen homo’s keren, strijden eigenlijk tegen zich zelf, een agressieve verhulling van eigen aard en wezen’. Een bruikbare richtlijn zo bleek mij vaak. Van zijn vier kinderen zijn Arjo bekend geworden als econoom en SP -politicus in Hilversum en Ronald als zakelijk en artistiek leider van Het Toneel Speelt.

img_7432       unknown

In dezelfde rij van Klamer vinden we het graf van Marinus Voorberg. Hij werd op 7 mei 1920 in Hoek van Holland geboren. In 1940 behaalde hij aan het Haagse conservatorium zijn diploma piano en orgel. Hij trok rond door Europa als concertpianist  om 1950 tot 1952 koordirectie in Italië te studeren. Vervolgens werd hij  dirigent van het NCRV Vocaal Ensemble tot het opheffen van dat koor in 1978.  Met dit ensemble beperkte hij zich niet alleen tot het traditionele a capella-repertoire, maar wijdde ook veel aandacht aan avant-garde composities. Voorberg was vanaf 1961  de leider van het Amsterdams Kamerorkest en van 1975 tot 1981  van het Stuttgarts Radiokoor. In 1970 ontving hij een Edison voor een uitvoering van madrigalen en responsoria van Monteverdi. Voorberg overlijdt op 29 maart 1985.

img_7431      unknown

Al wandelend stuiten we op het graf van Koos Koster.Koos ( 9 januari 1936) groeide op in Sint Annaparochie als zoon van een gereformeerd predikant. Hij volgt het voetspoor van zijn vader en studeert van 1957 tot 1963 in Kampen. Daarna wordt hij benoemd tot vicaris van de Nederlandse Oecumenische Gemeente in Berlijn en werkt daar samen met ds. Bé Ruys. Hij werkt er tot 1969 en is met name actie in de DDR, dat hij typeert als het stiefkind van Europa. Hij stapt over naar de journalistiek om de bekendheid van de DDR te vergroten. Steeds meer raakt hij teleurgesteld in het rigide dogmatisme van staat en kerk. Na een tv-interview met de Duits- Joodse schrijver Stefan Heym, mag hij de DDR niet meer in. Intussen richt hij zijn blik op Latijns Amerika en raakt onder de indruk van de Braziliaanse bisschop Hélder Câmara, de ‘rode bisschop’ en van de Colombiaanse bevrijdingstheoloog  Camillo Torres. Hij vestigt zich in Chili en huwt de Mexicaanse Ana Maria Rumayor. Hij werkt dan als journalist voor de IKON, Hervormd Nederland en De Nieuwe Linie. Na de Chileense staatsgreep van 11 september 1973 wordt hij reporter er van opgepakt en met velen opgesloten in het voetbalstadion van Santiago. Hij woont achtereenvolgens in Peru en Mexico en wordt gesterkt in zijn opvatting dat journalistiek niet neutraal kan zijn, maar geëngageerd dient te zijn, door een gesprek in 1980 in El Salvador met aartsbisschop Oscar Romero. Deze wordt kort daarna doodgeschoten. Zijn reportages over de doodseskaders in El Salvador krijgen kritiek van het land en van de VS. In maart 1982 is hij weer in El Salvador, met zijn collega’s Hans ter Laag, Jan Kuiper en Joop Willemsen. Ze interviewden gevangengenomen guerrilla-strijders. De politie vindt op het lichaam van een gedode strijder een briefje met de naam en het adres van Koster. Het team, voor de IKON op pad, werd eerst door een agent in burger ondervraagd en vervolgens in de pers beschuldigd van steun aan de guerrilla. Het team verliet het land niet. Op 17 maart reisden ze naar Chalatenango, waar ze met leden van de FMLN, het bevrijdingsfront, het land in trokken, uiteindelijk te voet. Nauwelijks op pad werden ze door militairen van het leger neergeknald. Naar later bleek kwamen ze in een bewust gelegde hinderlaag. 

img_7437      unknown

260px-soort_ereplaats_in_adam_waar_5_kruisen_zijn_geplaatst_4_voor_de_omgekomen_nl_journalisten_en_1_voor_de_40-000_vermoorde_mensen

Niet ver van dit graf de laatste rustplaats van Hennie Budie. Een zoon van Jo Budie, die z’n hele werkzame leven als musicus en orkestleider in dienst was van de KRO, met op het laatst , vanaf oktober 1967 als dirigent van het KRO-huisorkest in het programma Van twaalf tot twee, met als blikvanger het spel Raden maar! van Kees Schilperoort. Jo kreeg twee zoons, Henny en Jos, die beiden tv-regisseur werden. Henny werd in 1944 geboren en overleed in 1993.

img_7438      00005

Er liggen ook nog wat meer predikanten. Zoals G.J.Koolhaas. Hij werd op 5 februari 1884 in Waardenburg geboren, studeerde in Utrecht en werd in 1913 door zijn broer B.C.Koolhaas uit Utrecht bevestigd tot  predikant van de Hervormde Gemeente van Kamperveen. Daarna diende hij achtereenvolgens in Barneveld, Oldebroek, Oud-Beijerland, Rotterdam-Charlois, Huizen en tenslotte in Lopikerkapel, waar hij in 1948 door zijn zoon dr.A.A.Koolhaas bevestigd werd. In 1953 gaat hij met emeritaat om later als hulpprediker in Hilversum te gaan wonen. Koolhaas was lid van het hoofdbestuur van het Ned. Bijbelgenootschap. Tijdens de bezetting zette hij zich in voor joden en andere onderduikers. In het Reformatorisch Dagblad van 30 aug 2013 vind ik een artikel over een dienst in de Oude Kerk in Huizen, waarin ds. Koolhaas voorging. Het is 31 augustus 1941, de verjaardag van koningin Wilhelmina. Na het uitspreken van de zegen zet de organist spontaan het Wilhelmus in. De Duitse bezetter krijgt het te horen en ds. Koolhaas moet zich melden bij de Sicherheitsdienst in Amsterdam. Na verhoor krijgt de gemeente een boete van 59.450 gulden opgelegd. In een week werd 34.000 gulden opgehaald. Daar neemt de bezetter aanvankelijk geen genoegen mee. Ds. Koolhaas en zijn collega ds. Vermaas zien kanseen Duitse collega, legerpredikant in Den Haag te bemiddelen. Er werd niets meer vernomen. Er kwam nog 1000 gulden binnen. Het idee was om daar een gebrandschilderd raam voor te maken. Is niets van terecht gekomen. Organist Jan Baas moest ook bij de SD op het matje komen en werd voor drie weken opgesloten in het huis van bewaring. Koolhaas overleed op 10 nov. 1965. 

img_7440-2       unknown

Volgende graf: dr. Frederik Hendrik von Meijenfeldt. Hij werd op 23 oktober 1919 geboren in Surabaya en overleed op 28 november 2000 in Delfzijl. Hij was gereformeerd predikant in Harmelen, Noordwijk-Binnen, Amersfoort, Leiden, Hilversum, Niewolda en Woldendorp. Ging in 1984 met emeritaat. Hij promoveerde in 1950 bij prof. Aalders aan de VU op ‘Het hart (leb, lebab) in het O.T.’ Hij schreef en preekte veel, doceerde in het Frans Hebreeuws en O.T. in Congo, was in Hilversum leraar godsdienst aanzet Comenius College, later predikant in die plaats. Hij vertaalde niet onverdienstelijk sonnetten van Shakespeare en gedichten van Baudelaire. Een zoon , Carl, heeft een website aan zijn vader gewijd: www.meyenfeldt.nl. 

img_7441

En dan stuiten we op mijn oud-collega Han Reiziger. Als Henri Gerardus geboren op 4 april 1934 in Haarlem. Zijn vader was producer van klassieke muziek bij platenmaatschappijen, o.a. een magistrale uitvoering van Bachs Mattheus Passion van de Ned. Bachvereniging o.l.v. Anton van der Horst. Han speelde piano, studeerde na het Coornhert Lyceum sociale geografie. Maar deze studie brak hij af om begeleider te worden van cabaret Lurelei. Als componist werkte hij voor Liesbeth List en Jasperine de Jong. In 1963 kwam hij in dienst van de VPRO, voor de klassieke en lichte muziek. Later wordt hij Hoofd van de Muziekafdeling en als de VPRO de A-status krijgt is hij ‘baas’ klassieke muziek en ook de jazz, wat zijn grootste liefde was. Hij maakte prachtige radioprogramma’s, zoals ‘Met Mozart op reis’ (1976), samen met radiotechnicus Jan Tittel, een groot Mozart-kenner. Han ontving verschillende prijzen, waaronder een Prix Italia en postuum de Paul Acket Award vanwege zijn verdiensten voor North Sea Jazz. Beroemd werd hij met het tv programma ‘Reiziger in Muziek’, op zondagochtenden uitgezonden van 1989 tot 2001. In 1997 ging hij met pensioen, maar het programma liep dus nog door, voor RTV Rijnmond maakte het ‘Reiziger in Rotterdam’; hij speelde piano in de band Spinvis. In 2005 wordt er kanker bij hem geconstateerd, waaraan hij op 6 mei 2006 overlijdt. Minder bekend is dat hij ook een voortreffelijk poppenspeler was. Ik heb weinig direct met Han gewerkt, maar hem immer een opgeruimde en innemende collega gevonden. En hij leek op Lenin, in mijn ogen.

img_7443    han_reiziger

Een andere omroepman die hier ligt is Aart Alewijn van Bergeijk, radiopresentator bij de NCRV, vooral bekend geworden door Volgspot, een programma over theater en kleinkunst. Aart, van streng orthodox-hervormde huize (Hoogblokland, 5 okt.1946) en homoseksueel, maakte op 18 april 1991 een eind aan zijn leven na een drama met zijn partner. Heb begrepen dat zijn ouders niets van zijn geaardheid en leefwijze wisten.

img_7450

Al wandelend komen we ook wat merkwaardige graven tegen. Zoals van een graf met de tekst: ‘Maar wij verwachten de komst van de Here Jezus. U ook?’ . En een graf met een stenen pop, duidelijk koningin Juliana voorstellend.

img_7446

 

Niet gezien, maar hij ligt er wel : Johan Bodegraven, geboren op 3 juli 1914 in Tiel en op 8 maart 1993 in Hilversum overleden. Elke oudere radioluisteraar hoeft niet verteld te worden wie hij was. Mastklimmen, met de ‘hamvraag’!

 

 

 

 

Beter staande te sterven dan geknield leven

img_1388

 

Deze zeg maar gerust ‘belijdenis’  trekt direct alle aandacht en vraagt om verdieping in de man onder wiens naam dit stevig aforisme gebeiteld en geschilderd is. Dr. Benno Stokvis, op 3 januari 1977 overleden en begraven op de Algemene Begraafplaats naast het St. Janskerkhof, buiten Laren aan de weg naar Hilversum. Op dat kerkhof liggen een aantal bekende Nederlanders, zoals Carry van Bruggen en Bert Haanstra.

Maar wie was deze Stokvis. Niet zo lang geleden verscheen een biografie over deze advocaat, want dat was hij. Daarnaast was hij letterkundige en kenner van en schrijver over paarden. Na de oorlog zat hij van 1946 tot 1952 in de Tweede Kamer voor de CPN. Hij breekt met die partij en vindt via de PVDA uiteindelijk politiek onderdak bij DS’70.

Stokvis heeft Joodse voorouders, de familie van zijn moeder was afkomstig uit Wit-Rusland.

Behalve voor zich zelf weet Stokvis tijdens de Bezetting het voor elkaar te krijgen dat van circa tweehonderd personen hun joodse afstamming uit hun papieren verwijderd werd. Ze werden derhalve ‘geariseerd’ en redden daarbij hun levens. 

In 1952 laakte Stokvis als kamerlid bij de behandeling van de Advocatenwet  het gedrag van de balie. Raden van toezicht en dekens bleven volledig passief toen aan joodse advocaten het recht werd ontzegd om niet-joodse cliënten te mogen bijstaan en zeker ook toen deze werden weggevoerd. “Hebben zij, wier taak het niet slechts was de leden van de orde te leiden, maar ook hen te beschermen een vinger uitgestoken, toen van deze leden de gerechtigheid vertrapt werd? Neen. In het ure van gevaar hebben zij hun eerste plichten verzaakt”. 

Tussen 1967 en 1975 verzorgt Stokvis op de radio de rubriek ‘Recht en slecht’, een juridische vraagbaak. De rubriek sluit hij steevast af met de woorden: “En zo staan wij thans aan de vooravond van de totale ondergang van Nederland. Ik wens u smakelijk eten en een prettig weekend”.

De vrouw op de steen was zijn laatste geliefde, een apothekersassistente uit Laren.

Uit mijn kaartenbak – Callantsoog

img_5264

 

Een vriendin schonk mij een deel van haar collectie kerkkaarten. Zo ook deze. De kaart is aan de achterkant beschreven en zo weten we dat het een kaart uit de jaren vijftig betreft. De afzender heeft zijn schrijven gedateerd : 15 mei 1959. Ik zou elf dagen later tien jaar worden. Er loopt een man naar de toegang onder de kerktoren. Nee, hij kijkt op het mededelingen- cq. informatiebord naast de toegang. Het lijkt wel of hij iets onder z’n linkerarm houdt. Ik veronderstel dat hij met de Volkswagen Kever, half geparkeerd op het ruige plantsoentje, gekomen is. De torenklok wijst ‘tien over half twee’. Het aardige van deze ansichtkaart is dat de fotograaf niet heeft gewacht tot hij een volledig ‘vrije’ kerk voor zijn lens had.De kaart kent leven. Rechts onderin lijkt een ton te staan.

Tik op Google Callantsoog in en je vindt bij Wikipedia: “Het dorp is bekend als badplaats”.              Een ‘oog’ is een ander woord voor ‘eiland’. Zie Schiermonnikoog: eiland van de schiere monniken. Callant is waarschijnlijk afgeleid van de Friese mansnaam ‘Kalle’ oftewel ‘Karl/Karel’.  Sinds 980 heette het dorp ‘Kallinge’, gelegen op een strandwal. In de 12e eeuw werd die strandwal door stormvloeden doorbroken en ontstond een eiland. Aan de noordkant kreeg de stroomgeul de naam Heersdiep, aan de zuidzijde Zijpe. Kallinge werd ‘Callingen in de Ogen’. Door afslag werd het eiland steeds kleiner tot het dorp zelfs geheel verdween. Een andere nederzetting op het eiland kreeg de volle laag tijdens de Allerheiligenvloed van 1570. Een deel van de bevolking sloot zich aan bij de Watergeuzen; circa 150 personen vluchtten naar de buurtschap Sevenhuysen in een duinvallei. Dat leidde tot de nederzetting Callensoog. In 1580 werd een kerk gebouwd met stenen uit de oude nederzetting, met een klok uit 1491. Achter de duinen liggend land werd bedijkt en in 1597 werden de bovengenoemde stroomgeulen afgesloten en om het gebied nog beter te beveiligen werd in 1610 de Johan van Oldebarneveltsdijk aangelegd.

In 1795 legde Jan van Kinsbergen, graaf van Doggersbank, zeeofficier en filantroop op de duinen van Callantsoog seinposten aan, met het oog op een mogelijke invasie. Vier jaar later kwam die invasie ook: 15.000 Russische en Britse soldaten landden ten noorden van Callantsoog en leverden hevige gevechten met Franse en Bataafse troepen, waarbij de kerk van het dorp gebruikt werd als paardenstal. In deze Slag bij Callantsoog wist het Britse leger onder generaal Ralph Abercromby de Bataafse troepen onder generaal Herman Willem Daendels tot terugtrekken te dwingen.

In 1825 kreeg Callantsoog de beschikking over een reddingstation. In 1894 werd vanaf Petten via Callantsoog een smalspoorlijn doorgetrokken tot Grote Keten om materiaal aan te voeren tot versterking van de kust. In 1914-15 werden tussen de badplaats en Sint Maartenszee twaalf strandhoofden aangelegd om de golven te breken en zo de aanslag op de kust te verminderen.                                                                                                                       Tijdens  W.O.II was de boerderij van de familie de Jong vertrekpunt van zeker vijf Engelandvaarders.

Vanouds is de streek rond Callantsoog agrarisch gebied, in de vorige eeuw heeft  als nieuwe en voorname bron van inkomsten het toerisme zich ontwikkeld, Callantsoog werd badplaats. Op 27 april 1973 werd hier het eerste naaktstrand wettelijk toegestaan.          Vanaf Callantsoog vertrekt de Lange afstandsfietsroute LF10 langs de Waddenkust die eindigt in Bad Nieuweschans.                                                                                                                           Probleem voor het dorp is dat de duinenrij slechts één duin breed is, wat met de steeds manifester wordende klimaatverandering  over een jaar of vijftig te smal zal zijn. Het dilemma en dus discussie er over is of dat opgelost moet worden met versterking van de kust zeewaarts, wat veel onderhoud vergt of landinwaarts, waarbij huizen moeten worden afgebroken.

Hoe oud de dorpskerk van de ansichtkaart is, is onduidelijk. Boven de torendeur staat 1671, op een steen boven de ingang: 12 maart 1696. Overigens beide niet te zien op de kaart uit de vijftiger jaren, wel op de huidige kerk, dus later aangebracht, even als een extra informatiebord rechts van de toegang, een lamp boven de toegang en een monument voor de linker zijbeuk; het plantsoentje en het terrein er om heen is bestrating geworden. Van de site van de huidige PKN-gemeente neem ik over:

Callinge wordt in een giftbrief uit 920 van Graaf Dirk I en zijn vrouw Geva genoemd, die dan een deel van hun bezit in Callinge aan het klooster van Egmond schenken.
Omstreeks 1450 worden parochie en pastoor onderhouden met de tienden van de visvangst en de opbrengst van een graanmolen. Aan het eind van de vijftiende eeuw staat in Callinge een stenen kerk, drie kilometer ten noordwesten van de huidige, met een bronzen klok.

Door het stuiven van het strand en het wandelen van de duinen van ’t Oogh viel de positie van het dorp niet te handhaven.Kerk en gebouwen werden in 1520 verplaatst naar de noordpunt van het eiland, waar al een kapel stond. Dit ‘tweede’ dorp werd verzwolgen door de Allerheiligenvloed van 1 november 1570. De zee spoelde over de noordpunt van het eiland de drooggelegde Zijpe in. De schade was zo groot dat pas in 1610, gelijk met de bouw van de zanddijk naar Huisduinen, gefinancierd door de Staten van Holland en Zeeland, de kustlijn van het eiland weer gesloten kon worden. Wat restte aan gebouwen werd overgebracht naar het oude landinwaarts gelegen oude kustduin, waar het gehucht Sevenhuysen lag. De kerk werd in 1580 uiterst oostelijk van het dorp weer opgebouwd. En U kunt zelf constateren waar de kerk nú staat. De (dure) stenen en de klok zijn steeds meegesleept. In 1671 werd de noordelijke beuk aan de kerk gebouwd, die te klein was geworden. In 1925, opgestart door ds. France, vond een grondige restauratie plaats. De muren werden afgebikt, maar het ratjetoe van stenen was geen gezicht. Dus werd de kerkmuur wit geschilderd.

De torenklok uit 1491, vervaardigd door Gherardus de Wou, werd in WO II uit de toren gehaald, maar het schip waarmee de klok werd vervoerd, werd op het IJsselmeer tot zinken gebracht en de klok keerde na de oorlog terug. De preekstoel komt uit het Gelderse Niekerk, werd na de inval van de Engelse en Russische troepen aan Dirkshorn geschonken. Die hadden het niet nodig, terwijl Callantsoog zijn preekstoel kwijt was omdat die door het invasieleger met al het andere hout van de kerk was opgestookt in de natte nazomer van 1799. Dirkshorn was bereid de preekstoel aan Callantsoog te verkopen. Verdere informatie , overgenomen van de site:

Het gedenkbord boven de ingang. Geschonken door Mr. Jacob Coren van der Mieden en sijn huysvrouw Susanna Doubleth, Heer en Vrouwe van Callantsooge, anno 1741.
Van der Mieden was sedert zijn in januari 1726 gesloten huwelijk voor ¼ heer van Callantsoog. De heren en vrouwen van Callantsoog hebben van oudsher bijgedragen aan de kerk van ‘t Oogh en hadden tot het eind van de negentiende eeuw een stem in het kapittel bij het benoemen van een nieuwe predikant. Van der Mieden is in de geschiedenis van Callantsoog vooral blijven voortleven door zijn conflict met de schout ter plaatse, die hij in een hol opsloot. Maar tenslotte werd er recht gesproken en verloor Van der Miede zijn vermogen aan schadeloosstelling. Had hij maar beter gelet op laatste zinnen van zijn gedenkbord:
Dies werkt uw Zaligheyt met vreesen en met Beeven
Voor Gods Alsiendend OOGH. Zoo Zult Gy eeuwigh Leeven

De twee wandborden aan weerskanten van het orgel zijn afkomstig uit het gemeentehuis van Callantsoog. Een herinnering aan de vroegere zelfstandigheid van deze gemeente.

De adelaar-lezenaar (afkomstig uit een Engelse kerk) is een geschenk van de heer Kloosterboer, aangeschaft op verzoek van ds. Terlaak Poot, die de lezenaar tegenkwam bij een oude Hilversumse mevrouw.

De dooptuin is na de oorlog verdwenen en heeft plaats gemaakt voor de avondmaalstafel, een gift van de vrouwen van de bazaar-krans. Deze dooptuinen (hekken) vindt u nog wel in de kerken van Oudesluis, St. Maartensbrug en Burgerbrug.

Het Standaart orgel is eveneens aangeschaft door bemiddeling van ds. Terlaak Poot, eind jaren vijftig, met steun van heel het dorp en komt uit Rijswijk in Noord Brabant.

Grafstenen. De overblijfselen van de begravenen in de kerk zijn nooit geruimd. Na 1830 mocht bij de wet niet langer in de kerken begraven worden. Bij de restauratie van 1980 is de houten vlonder in de Noordbeuk vervangen door oude grafstenen uit Huisduinen, die omgekeerd neergelegd zijn.
Op het kerkhof staat de mansbuste van “Mr. Dirk / Burger / van Schoorl / 1717”. Hij was chirurgijn aan de Oudesluis in de Zijpe. Hij schreef o.a. een aantal kronieken.
In de kerk vindt u grafstenen met o.a. de volgende inscripties:

DIRCK PIETERSZ ABBESTE / SECRETARIS IN CALLANS / OOGE IS GERUST NA DAT / HIJ HET SELVE AMT ALHIER / 39 JAREN HEEFT BEDIENT / OP DEN 8 JUNI ANº 1688 / SIJN 2E HUYSVROUW RIC / KELTJE CORNELIS ONTSLAP / DEN 15 OCTOBER 1683. 
Hij was een gezworen landmeter en rentmeester van Callantsoog. Van hem is een aantal fraai getekende kaarten van delen van het Noorder- kwartier bewaard. Den 6 Feb. 1678 huwde hij te Schagen Rijckeltje Cornelisdr. aldaar.

Hier leyt begrauen / Aryaen Cornelisoon / Vos Ovt Schipper Vant / Toogch Is Inden Heere / Gerust. Den 2 Ianewarius / Anno 1650 Ovt Zynde / Omtrent 66 Iaren. Medaillon, waarin een merk (Rom. Cijfer XIII).

Lager gelegen leest men:
Laet lopen Die Loopen Lust.
Ick Heb Geloopen Nv
Legh Ick In Rvst. / _ (51)

Zijn vrouw rust, met hetzelfde bijschrift, onder de ouderlingen-bank.

Sinds haar herbouw in 1580 is deze kerk een Protestantse kerk. Zij wordt nu door Protestanten en Katholieken gebruikt. De toren, 15 meter hoog, functioneerde tot de duinverhoging in 1977 als baken voor de zeevaart.

Tot tweemaal toe wordt in bovenstaande informatie de naam genoemd van ds. Terlaak Poot en dat is de afzender van de kaart in mijn bezit. Hij heeft zijn naam gestempeld met rode inkt als dr.L.D.TERLAAK POOT, wonende aan de Zeeweg 51, met het telefoonnummer 324 (K2248). Hij richt zijn schrijven aan de ‘Weled.Heer A.L.van Dijk’, werkzaam op het bureau van de Centrale Hervormde Kerkenraad in Amsterdam. De afzender bedankt  hem voor zijn goede zorgen, dat hij alle ‘stukken’ in goede orde heeft ontvangen en dat hij het bedrag van f 3,86 zal overmaken naar de ‘postrekening’ van de kerkvoogdij. ‘U en de uwen van harte goede en gezegende Pinksterdagen toegewenst! Met beste groeten, van huis tot huis, hoogachtend, uw L.D.T.P.’

Wie was deze Terlaak Poot? Hij blijkt Callantsoog  sinds 1956 gediend te hebben nadat hij met emeritaat was gegaan. Hij werd geboren in 1890, studeerde in Leiden en Amsterdam en promoveerde op het oudchristelijke avondmaal. Hij was predikant in onder andere Haarlem, Amsterdam en Den Haag, deed dienst als veldprediker en als hoofd scheepvaartpredikant voor de binnenvaart. Hij publiceerde o.a. ‘Pastoraal boeketje’, ‘Spiegel van de eindtijd’, over de Openbaring van Johannes en samen met K.Norel           ’De tirannie verdrijven’, over de oorlog.                                                                                             Op 23 december 1974 overleed hij in ziekenhuis De Lichtenberg in Amersfoort. 

Achterblijvende vraag: is de man op de ansichtkaart de afzender er van, dus Terlaak Poot zelf?

De vriendin uit wier verzameling ik de kaart heb gekregen, een echte Amsterdamse, die haar hele inmiddels lange leven kerkelijk betrokken reageert op mijn stuk als volgt:

Oorspronkelijk heette hij Poot maar na het overlijden van zijn tante heeft  hij behalve de erfenis, ook haar naam aangenomen en Terlaak er voor gezet, dat zal hem wel wat geld gekost hebben, maar zijn naam werd er wel door verrijkt en zijn afstamming niet te vergeten.  Ik heb hem wel horen preken in de Prinsessekerk, maar daar herinner ik mij niets van.
Verder : A.L.van Dijk  was de amanuensis van de Hervormde Gemeente Amsterdam en later koster van de Prinsessekerk. Maar ook de vader van zijn zonen, waarvan  jij beslist wel gehoord hebt, zo niet kent. Louis en Rob. beiden het hoofd vol met muziek noten. Zij hadden les van Eltjo Bos die hen in het begin op de piano les gaf en later op het orgel. Ik weet wel zeker dat ze later les kregen van Piet van Egmond op het orgel  van de Prinsesseker.

 

callantsoog_panorama    callantsoog_kerk

220px-gulls_on_a_polish_baltic_coast_-_25    gedenkbord-protestantse-kerk-te-callantsoog

 

Anloo

Voor de rubriek ‘Uit mijn kaartenbak’ had ik als eerste kaart een ansicht van de kerk van Anloo getrokken. Ik was er zelf nooit geweest, maar nam mij voor daar eertijds heen te gaan. Ik had niet gedacht dat dat al zo snel zou zijn. Mijn goede vriend Arjan trakteerde mij op een exquise  lunch in de Loohoeve in het Drentse Schoonloo. Een restaurant met een Michelinster gezegend. Zijn cadeau voor mijn zeventigste verjaardag. Anloo bleek in de buurt te liggen en na de hemelse lunch kwamen we er op een extra toertochtje. En zowaar de kerk bleek open. 

img_5305

De kerk is gewijd aan Sint Magnus, een 3e eeuwse bisschop van het Zuid-Italiaanse Trani. Het is een van de oudste kerken van Drenthe, waarschijnlijk daterend uit de tweede helft van de 11e eeuw. Vanaf de 4e/5e eeuw was het gebruikelijk om bij de wijding van de kerk het gebouw onder de bescherming te brengen van een heilige, die dan ook de naam aan de kerk gaf. Meestentijds betrof het een heilige van wie men een reliek bezat.

Wat Anloo betreft komt nu Rome in beeld. Uit gekerstende streken trokken pelgrims ter bedevaart naar het centrum van de katholieke wereld. Voor hun onderdak werden zogenaamde scolae  gesticht, een complex met herberg, ruimte voor zieken, een kerkje en een begraafplaats. voor de Friezen werd dat een scola, gewijd aan de aartsengel Michaël. Nu de Kerk der Friezen genoemd, vlakbij het Vaticaan en nog volop in gebruik. In de 9e eeuw maakten drie Friezen deel uit van het leger van keizer Lodewijk de Vrome, de zoon van Karel de Grote. Zij stuitten op het graf van Magnus en wilden zijn lichaam meenemen naar het noorden. Maar ze kregen geen toestemming van paus Leo IV en dus werden zijn stoffelijke resten in de friese kerk begraven en vandaar dat deze kerk al meer dan 1000 jaar de naam draagt van de SS.Michele e Magno. De paus gaf wel toestemming om een deel van een arm van Magnus mee te nemen. Naast Anloo zijn er in het groot-Friese gebied nog drie kerken aan Magnus gewijd: Hoornsterzwaag, Hollum en Harlingen. Die zouden dus elk een deel van het deel van de arm ontvangen hebben. Mooi verhaal om te koesteren als waar.

Opgravingen heeft uitgewezen dat de kerk houten voorgangers heeft gekend. De toren is overigens 12e eeuws en het koor 14e eeuws, nu in gebruik als gesprek- en koffieruimte.

img_5303

 

De doden werden in de kerk begraven, pas later was dat een voorrecht voor hen die dat konden bepalen, voor de rijke stinkerds dus. (Stinkerds vanwege het rottingsproces, waarvan de lucht de kerk binnendrong, als de vloer open lag voor een nieuwe begrafenis) In de kerk liggen nog een aantal van zerken van zulke notabelen met gevulde beurs.                    Er bevindt zich nog een grafkelder van Ritmeester Alberda. Het betreft hier jonker Unico Evert Alberda (1714-1794) die zich met zijn vrouw Theodora Elisabeth, freule de Sigers ter Borch, vestigde op het huis Vennebroek in Anloo. Unico was ritmeester en telg uit een adellijk Groninger geslacht, wiens grootvader zetelde op de Menkemaborg. Na een jaar overleed zijn echtgenote reeds en hij kocht voor 300 gulden grafruimte in de kerk van Anloo en liet  op die plek vooraan in het koor een familiegrafkelder metselen. Ook de imposante herenbank is zeer waarschijnlijk door hem geplaatst. Af te lezen aan de adellijke rangkroon met drie fleurons en twee parels, kenmerkend voor de Alberda’s.

wapenalberdaklein    alberda-in-anloo-2-2

De ridder hertrouwt freule Johanna Agnes van Dongen en kreeg met haar twee dochters. In 1753 ligt zij voor de derde keer in het kraambed, wat falikant slecht afloopt: ze sterft. Vijf dagen later gevolgd door het pasgeboren zoontje. Jonkheer Alberda herbouwt uit nog eens, blijft nog dertig jaar in Anloo en verkoopt dan huis Vennebroek voor ruim 12.000 gulden. Van de verkoop was de grafkelder uitgesloten. Historisch onderzoek heeft uitgewezen dat nog twee dochters en twee kleinzoons van Unico Evert in de kelder zijn bijgezet. Unico zelf die in 1794 overlijdt wordt in Groningen begraven. De grafkelder raakt in de vergetelheid. Bij restauratiewerkzaamheden gedurende de oorlog werd de grafkelder weer ontdekt, inclusief de unieke toegangstrap van veldkeien. Na de restauratie echter verdween alles weer onder de koorvloer. Bij een restauratie drie jaar geleden lukte het de stichting Vrienden van de Magnuskerk de grafkelder open te houden.

Over restauraties gesproken: behalve de grafkelder leverde dat ook restanten op van middeleeuwse muurschilderingen. Op de noordmuur een deel van het geboorteverhaal van Jezus, waarschijnlijk 13e/14e eeuw. Maria ligt op een bed met groene deken, in haar armen haar kind. Os en ezel kijken toe. Daaronder een drieluik, waarvan de aankondiging verloren is gegaan, vervolgens vermoedelijk Jozef en daarnaast rechts de ontmoeting van Maria met Elisabeth.

img_5299

In een nis aansluitend op de triomfboog is de vlucht naar Egypte geschilderd. Maria is vervaagd, Jozef loopt voor de ezel, met een knapzak op z’n rug.                                                          We worden verrast door nog een muurschildering: Maria met het Christuskind op een troon. De enige schildering die ook na de reformatie open en bloot te zien was.

img_5301    img_5302

Op de triomfboog is rechts de Latijnse tekst te lezen: ‘NON CLAMOR SED AMOR SONAT IN AVRE (AURE) DEI’. Vertaald: ‘Niet geschreeuw, maar liefde klinkt in het oor van God. Het is na de reformatie aangebracht. Net zoals  links op de boog de tekst uit Spreuken 3 in oud-nederlands: ‘Mijn kindt vorgett mijn gesette nit; Un dijn harte beware mijne Gebode. Wente se werd dij eyn lank levent Un go(-) ede jaren un Frede bringen’.                                          oftewel: Mijn kind, vergeet mijn wet niet, maar uw hart beware mijn geboden. Want lengte van leven zal je deel zijn en goede jaren in vrede’.

img_5297

 

Het kerkje kent drie orgels. het grote orgel , gebouwd door meesterknechten Radeker en Garrels van de beroemde Arp Schnitger en in 1717/18 geschonken door Anna geertruida Sichterman, als rijke notabel uiteraard ook in de kerk begraven. Midden in het schip staat bij de preekstoel een kabinetorgel van Freytag uit 1804.  In het koor het door van Vulpen gebouwde huisorgel van wijlen Jelle Zijlstra., een enthousiast amateur-organist.           Mevrouw Zijlstra schonk het in 2003 aan ‘Muziek in Anloo’, organisator van menig (orgel)concert in het kerkje.

img_5300     anloo03

Van fort naar kapel

Toen ik het Grebbeliniepad liep kwam ik er langs, maar gunde me toen geen bezoek, omdat ik net lekker de gang er in had. Afgelopen week heb ik het goed gemaakt en dus toog ik naar Fort aan de Buursteeg bij Renswoude. Een belangrijke plek in de Grebbelinie, gerestaureerd en met een bezoekerscentrum. Na het kopen van een kaartje van 5 euro volg je een brede rode lijn, die al spoedig een trap opvoert en je in een zaaltje brengt waar korte informatieve film over de streek en de Grebbelinie te genieten valt. Vervolgens kom je op een omloop rond dat zaaltje, waar met foto’s en goede teksten de vaderlandse militaire geschiedenis uit de doeken wordt gedaan uitlopend in het hoofdbestanddeel: de strijd aan en om de Grebbelinie. Het is generaal Winkelman geweest die niet de Hollandse Waterlinie als ultieme verdediging van het westen van ons land aanwees, maar de Grebbelinie.De Gelderse vallei was ook geschikt om te inunderen, maar op sommige punten was het wel zo smal dat voorposten en zelfs forten gebouwd moesten worden. Zoals hier aan de Buursteeg bij Renswoude. Ook de Grebbeberg moest aan de voet versterkt worden.

img_5091

In augustus 1939 liepen de spanningen in Europa dermate op, dat onze regering besloot over te gaan tot eerst een voor-mobilisatie en later de mobilisatie zelf. Zeker 200.000 in vijftien lichtingen dienstplichtige soldaten ( van 1924 tot 1938)  werden opgeroepen hun woonplaatsen te verlaten en zich te melden bij voorlopige inkwartieringsplekken.  Als Duitsland Polen binnenvalt vertrekken ze naar hun definitief onderkomen. Er worden 500 extra treinen ingezet; 60 goederentreinen vervoeren 14.000 gevorderde paarden. Officieren en onderofficieren worden in huizen ondergebracht, terwijl de gewone infanteriesoldaten in fabriekshallen en scholen de nacht moeten doorbrengen. De cavalerie vindt met de paarden onderdak op boerderijen, waarbij de soldaten boven hun viervoeters op de hooizolder slapen. Ter plekke volgt een medische keuring, worden nieuwe uniformen uitgereikt, indien de oude niet meer voldoet of past, er wordt een wapen verstrekt. Keukenwagens worden klaargemaakt, er worden legersteden van stro vervaardigt, commandogroepen geformeerd en wachtposten uitgezet en dan is het wachten op eventuele actie of een opgelucht ademhalen dat ons land wederom neutraal blijft. Het wachten duurt echter veel langer dan men gedacht had en intussen krijgen de jongens gezelschap op hun legersteden van luizen, vlooien, muizen en ratten: het Nederlandse leger waakt letterlijk!

img_5093     img_5088

In de Valleidorpen is de bevolking overwegend streng protestant en dat geeft soms spanningen met soldaten uit een totaal ander milieu. Toch vindt er ook verbroedering plaats en kunnen de jongens van rats, kuch en bonen ook genieten van extra aandacht, gezellige avondjes en hartelijke ontmoetingen, die wellicht ook wel verder gaan en uiteindelijk tot een ja-woord op het gemeentehuis leiden.

img_5096           img_5095  huisvlijt: doosje van verloofde voor haar dappere held.

De foto’s geven een aardig beeld van die tijd en vondsten in de buurt brengen niet alleen de mobilisatieperiode, maar ook de gevechten in de mei-dagen van ’40 dichterbij.

In het centrum kunnen boeken, ansichten e.d. gekocht worden en er aan verbonden is een ruim restaurant en een groot terras, waar ik een uitstekende uitsmijter nuttig.

Over schilderachtige wegen en door fraai coulisselandschap rijd ik vervolgens naar de langssteeg bij Leusden, waar een door de Duitsers in ’44-’45 gebouwde  bunker te bezichtigen valt.

Ik vervolg mijn weg naar en door Amersfoort, neem de weg richting Bunschoten , maar sla al weer snel links af het polderland van Hoogland in. Een slingerende weg tussen bomen en soms stokoude boerderijen, een cafeetje en plots verschijnt links een kerkhof met witte kapel. Het blijkt om de Kapel van Coelhorst te gaan, sinds 1972 een Rijksmonument. De kapel is in 1363 gebouwd op een kunstmatige heuvel in oost-westrichting en gewijd aan de heilige Nicolaas terwille van parochianen die tot Leusden behoorden, maar aan de andere kant van de Eem woonden. Pas in 1659 kwam het in protestantse handen. Stormen teisteren het kerkje, het wordt weer opgebouwd en in 1843 wordt het verkocht aan de eigenaren van landgoed Coelhorst, de familie van Tuijl van Serooskerken, nadat het Hoge Land oftewel Hoogland een eigen Hervormde gemeente kreeg en een eigen kerk. De kapel is thans eigendom van de familie Beelaerts van Blokland en fungeert als onderkomen van de graftombes van beide families. Het kerkhof er om heen is in gebruik gebleven van de Hervormde Gemeente van Hoogland.

img_5108    coelhorst_4

Op het kerkhof liggen drie predikanten begraven en tegen de kapel staat nog een oude zerk van een overleden priester.De predikanten zijn: Hendrik Jan Bodisco Massink, W.C.Posthumus Meijes en Otto Samuël Jellema.

img_5103  Jellema      img_5104 Bodisco M.

Laatstgenoemde is de vader van de dichter C.O. Jellema. Hij werd geboren op 29 augustus 1889 in Wonseradeel, was in de jaren twintig predikant voor de Nederlanders die in Davos verbleven (Thomas Mann -De toverberg), werd predikant in Amersfoort en na zijn emeritaat geestelijk verzorger in Haagse Bronovo-ziekenhuis. Hij overleed op 10 februari 1961. Van Bodisco Massink zijn geen nadere gegevens bekend. Posthumus Meyes is een bekend geslacht van predikanten en architecten. De oorspronkelijk Friese familie heeft een eigen website, een fonds en organiseert familiereünies. Op hun site staat de menukaart van het huwelijksdiner van de hier begraven Willem Christiaan met Maria Elisabeth de Hoop Scheffer op 5 mei 1909.

img_5105       menu1                    Posthumus Meyjes                                                       menukaart

Langs de Eem red ik naar Baarn en draai de A1 op en spoedig weer in mijn eigen woonst in Naarden.

 

Opmerkelijke graven – Benno Stokvis

Ik kwam niet zo lang geleden weer eens op de Algemene Begraafplaats naast het St.Janskerkhof, tussen Laren en Hilversum. Er liggen bekende figuren begraven zoals Carry van Bruggen en Bert Haanstra. Daar stuitte ik ook op het graf van dr. Benno Stokvis. De tekst op de steen onder zijn naam trok de aandacht: “Beter staande sterven dan geknield leven”.

img_1388img_1388-2

 Deze op 3 januari 1977 overleden Stokvis is gemakkelijk te googelen. Benno Jules , zoals hij volledig heet, is geboren op 23 januari 1901 in Amsterdam. Hij ontwikkelt zich tot letterkundige en advocaat en zit van 1946 tot 1952 namens de CPN in de Tweede Kamer. Als kamerlid is hij justitie-woordvoerder en fractiesecretaris en hij neemt zitting in de parlementaire enquêtecommissie regeringsbeleid 1940-1945. Voor de oorlog is hij verbonden aan diverse letterkundige tijdschriften, hij schrijft een aantal boeken en als advocaat verdedigt hij Henk Sneevliet na de muiterij op  De Zeven Provinciën (1933).  Sneevliet had opgeroepen tot solidariteit met de muitende matrozen en werd op grond daarvan beschuldigd van opruiing. Wat mij vooral (aangenaam) verrast is, dat hij zich al in de jaren 30 ontpopt als voorvechter van de rechten van homo’s. Hij publiceert een boek met 35 levensgeschiedenissen van homoseksuelen. In 1952 breekt hij met de CPN en treedt toe eerst tot de PVDA (1955-1971) en vanaf ’71 tot DS’70. Tussen 1967 en 1975 verzorgt hij de radiorubriek ‘Recht en slecht’. Uit de lijst van zijn publicaties blijkt  hij ook een kenner en liefhebber van paarden te zijn. Uit Wikipedia neem ik die lijst over:

  • Lodewijk van Deyssel. Een samenvattende studie. Amsterdam, [1921].
  • Bibliographie betreffende K. J. L. Alberdingk Thijm. Rotterdam, [1922].
  • Wrange vruchten. Amsterdam, [1924].
  • Nasporingen omtrent Vincent van Gogh in Brabant. Amsterdam, 1926.
  • De moord in de Spuistraat. Baarn, 1926.
  • Rond het misdrijf van frauduleusen invoer. Amsterdam, 1928 (proefschrift).
  • De Rooie. Roman uit het misdadigersleven. Amsterdam, 1928.
  • Homo-sexualiteit en strafrecht. Amsterdam, 1934.
  • Van Deijssel en Kloos doctor honoris causa. Amsterdam, 1935.
  • Contracten, modellen en formulieren voor de praktijk. 7 delen. Lochem, 1936-1951.
  • Een afscheid van dit leven. Lochem, 1936.
  • Een liefde op het midden van den levensweg. Den Haag, 1938.
  • De homosexueelen. 35 autobiographieën. Lichem, [1939].
  • Echtscheiden. 35 huwelijkstragedies. Lochem, [1941].
  • Het paard in de literatuur. Lochem, [1948].
  • Meine Mutter. Amsterdam, [1948].
  • Man en paard. Lochem, 1950.
  • Advocaat in bezettingstijd. Amsterdam, 1968.
  • Lijden zonder klagen : het tragische levenslot van Hubertina van Gogh. Baarn, 1969.
  • Recht en slecht. Radiobeschouwingen. Den Haag, [1971].

Zelf kende Stokvis Joodse voorouders. De familie van zijn moeder kwam uit Wit-Rusland. Tijdens de Bezetting wist hij het voor elkaar te krijgen dat van circa tweehonderd personen hun joodse afstamming uit hun papieren verwijderd werd. Beter gezegd dat hun papieren ‘geariseerd’ werden. Verzoekschriften daartoe met behulp van advocaten bij het bureau van dr. Hans Georg Callmeyer hadden een grotere kans van slagen. Voor zich zelf wist Stokvis dat ook te realiseren. In 1952 werd de Advocatenwet in de Tweede Kamer behandeld. Bij die gelegenheid stelde Stokvis de rol van de balie tijdens de Bezetting aan de kaak. Vooral de raden van toezicht en de dekens nam hij op de korrel vanwege hun passieve houding toen joodse advocaten in 1941 eerst niet-joodse cliënten niet meer mochten bijstaan en later werden weggevoerd. “Hebben zij, wier taak het niet slechts was de leden van de orde te leiden, maar ook hen te beschermen een vinger uitgestoken, toen van deze leden de gerechtigheid vertrapt werd? Neen. In het ure van gevaar hebben zij hun eerste plichten verzaakt”.  Zijn genoemde radiorubriek sloot Stokvis steevast af met de woorden: “En zo staan wij thans aan de vooravond van de totale ondergang van Nederland. Ik wens u smakelijk eten en een prettig weekend”.

Op de steen staat nog de naam van Alida Anna Schilderman. Ik heb niet kunnen achter halen, wie achter deze naam schuil gaat. Zijn echtgenote? Ja en nee. Op 4 maart 2020 krijg ik een mail van Paul Schilderman uit Amstelveen. Hij heeft bovenstaand stuk gelezen en reageert: “Benno Stokvis is een paar keer gehuwd geweest en gescheiden (kinderloos). Na deze huwelijken heeft hij een relatie gekregen met een oudtante van mij: Alida (Lili) Anna Schilderman”. Uit de mail blijkt verder dat Lili apothekersassistente was te Laren en dochter van een oud-kolonel van de vestingartillerie.

 

 

benno_stokvis_1934

Naast Stokvis vinden we het graf van Toon de Jong, die bijna 100 werd en op zijn graf als graficus wordt vermeld, met het motto: ‘zijn leven was werken’, waarbij ik immer denk: was er echt niet meer in zo’n leven?  Ook over hem valt informatie te vinden. Behalve graficus was hij eveneens schilder en tekenaar, met werk in een naturalistisch-impressionistische stijl. Hij vervaardigde meest landschappen en portretten, woonde en werkte in Laren en was daarnaast actief in Zeeland.  Hieronder een ets van een boerderij in Eemnes.

tmp-109f0c2da349951c53e87ea69020b791-toon-de-jong_i300

 

De aard van Gooiland 2

We waren gebleven op de Oostdijk. Deze wordt onderbroken door de A1. Via een tunneltje kunnen we aan de andere kant de dijk weer bestijgen. Links met sloten doorsneden polderland en daarachter het Gooimeer en rechts het terrein van de vroegere Chemisch Fabriek die zijn geuren in de omtrek verspreidde. De fabriek werd in 1905 opgericht op het terrein van een voormalige beetwortelsuikerfabriek. Men begon met de distillatie van ruwe glycerine tot hoofdzakelijk nitrietglycerine, een bestanddeel van dynamiet. Het werd voornamelijk geëxporteerd naar Zuid-Afrika. Vanwege financiële problemen ging men daarnaast  al spoedig over tot de destillatie van karwijzaad en andere materialen ten behoeve van essences. Daarmee werd de grondslag gelegd waarmee het bedrijf wereldfaam zou verwerven. Geur- en smaakstoffen, sacharine, anti-oxydanten, vitamine C: het kwam allemaal uit Naarden en bedrijven die opgekocht werden. O.a ook in Amerika. In 1972 ging het bedrijf Naarden International heten. In 1987 werd het bedrijf verkocht aan Unilever, met toen wereldwijd zo’n 2500 werknemers. Met andere soortgelijke bedrijven ging het Quest International heten en dat werd weer in 2007 verkocht aan het Zwitserse Givaudan. Givaudan-Nederland kent naast Naarden nog een vestiging in Barneveld. Er werken in totaal nog ruim 600 medewerkers. Uit mijn jeugd herinner ik me een man uit ons dorp die er werkte vanwege zijn neus. Hij had een heel sterk verfijnd reukvermogen en was zo zijn salaris meer dan dubbel en dwars waard. Deze man was afnemer van aardappels die mijn vader kocht bij een Zeeuwse oom en later bij een boer in de Noord-Oostpolder. Ik mocht mee op die zaterdagse tocht in de zomer, waarop heel vroeg in de morgen vertrokken met een vrachtwagen en een bestellijst. Mijn vader verdiende net zo veel, dat we zelf de rest van het jaar gratis aardappelen uit de kelder (poeder tegen spruiten er over) konden eten. Het terrein van de vroegere fabriek was veel groter dan nu door Givaudan gebruikt wordt.  Bij een kwekerij rechts, na genoemd terrein splitst de Oostdijk zich in een naar beneden lopend zandpad en het Oostdijkpad tussen bosschages door. Beiden komen uit op de Meentweg. We nemen het pad. De Meentweg loopt daar vanuit het zuiden via een stenen brug over een feeëriek watertje, waar ik eens in de bomen langs dat water een tweetal appelvinken spotte. Het weiland dat je daar ziet is ontstaan ten gevolge van zandafgraving, begonnen in de 18e eeuw door de Amsterdamse ondernemer Joannes Petrus van Rossum (1778-1856). Hij kocht diverse landgoederen en buitenplaatsen, zoals Oud Valkeveen, Oud-Bussum, Drafna,Flevorama, De Limiten en ook Zandbergen, waar hij zelf uiteindelijk woonde en ook overleed. Het zand werd gebruikt voor de huizen- en wegenbouw in Amsterdam. De vaak grillig gevormde bredere sloten waren de vaarten, waarmee het zand werd afgevoerd. Onder het zand lag een veenlaag, geschikt voor veeteelt. Het geeft het huidige landschap een schilderachtig uiterlijk. We bevinden ons op de uitlopers van de Utrechtse Heuvelrug. Links van de brug kunnen we de zgn. Venuslaan nemen, een zandpad tussen stoere oude beuken door. Heet het zo, omdat het  een laan was waar geliefden ongestoord van elkaar konden genieten, al wandelend?                  De Venuslaan, waar het miegelt van vinken, diverse mezen, roodborstjes en merels komt uit op de Valkeveenselaan. Daar ligt  Leeuwenberg, één van de vele heuvels in het Gooi, zoals de Woensberg, Tafelberg, Trapjesberg, Sijsjesberg, Eukenberg en Aalberg, allen in de omgeving van Huizen. De Leeuwenberg zou een van oorsprong tafelberg kunnen zijn, een opgeworpen heuvel in de vorm van een afgeplatte kegel, bestemd voor religieuze feesten. Dit fenomeen werd voor het eerst in de 10e eeuw vermeld. Sinds de 19e eeuw worden ze bij ons offerbergen genoemd. Judith Schuijff heeft daarover geschreven in haar lezenswaardig boek: Heidens Nederland .In de 17e eeuw was de heuvel eigendom van de Amsterdamse burgemeester Andries de Graeff (1611-1678) en maakte het deel uit van zijn landgoed Graeffenveld. Hij verfraaide de heuvel met een 20 meter hoge zuil, met daar bovenop een leeuw.Het is nog steeds in particulier bezit en rijk begroeid, o.a. ook met hoog bamboegras.  De 19e eeuwse wandelaar ds. J.C.Kraandijk beschrijft het in 1888 aldus:

Aan het einde van de ‘Venuslaan’ vinden wij wederom een zeer schoone water- en boschpartij, ten bewijze hoe de eigenaar van Nieuw-Valkeveen, de heer Mijnssen, zijn bezitting weet te ontginnen en te verfraaijen. Uit de lommerrijke beukenlaan, die naar den straatweg leidt, overzien wij de sierlijk aangelegde zanderij, die zich om den voet van den Leeuwenberg windt en aan de overzijde door glooijende, met sparren begroeide heuvelen omzoomd is, terwijl aan het einde een scherp verlicht frisch doorkijkje zich opent en een zandscheepje met zijn in rood baai gedoste bemanning het tafereel verlevendigt. Uit het tentje zien wij het uiterste punt der zanderij. Daar wordt nog druk gegraven en gekruid, daar liggen de zandbokken met hun schamele bewoners.

Het werk der ontginning, in ‘t begin dezer eeuw op Oud-Bussem begonnen, wordt blijkbaar nog met ijver voortgezet en allengs meer zal dit hoekje van Gooiland den naam mogen dragen van een der liefelijkste gedeelten van ons vaderland.

Bella Vista heet het tentje. En zoo mag het heeten. Het uitzigt op het rijke landschap is er inderdaad schoon en de blinkende spiegel der zee, wier strenge lijn door de donkere bosschen van Oud-Valkeveen en Oud-Naarden wordt afgebroken, draagt er ruimschoots het zijne toe bij. Wij hadden bij vorige omzwervingen tusschen Oud-Bussem en Blaricum herhaaldelijk die in het Gooi zoo eigenaardige vereeniging van land- en zeegezigten – telkens weêr anders op verschillende punten – gezien. Ook hier is ‘t, bij overeenkomst in de hoofdtrekken, toch weêr een geheel, in bijzonderheden zoozeer verschillend van wat wij elders aanschouwden, dat bekendheid met de andere vermaarde panorama’s in den omtrek een bezoek aan Bella Vista geenszins overbodig mag doen rekenen.

We wandelen richting de al oude uitspanning Oud Valkeveen, passeren landgoed Nieuw Valkeveen, ook eens eigendom van Van Rossum en zijn nazaten en het gelijknamige kerkhof, in 1937 ontworpen door bekende tuinarchitect Dirk Tersteeg en in 1944 geopend. In het kader van de werkverschaffing was dit terrein al ontdaan van bomen. op deze begraafplaats liggen o.a. Frits Mehrtens, bekend kerkliederencomponist en cantor-organist en Toni Boltini begraven. 

Frederik August (Frits) Mehrtens (Hoorn11 mei 1922 – Amsterdam , 29 augustus 1975) was een Nederlandsmusicus en componist van kerkmuziek. De oorspronkelijke familienaam luidde Merhtens en werd op 11 november 1948 gewijzigd in Mehrtens.

 Al tijdens zijn middelbareschooltijd had Frits Mehrtens aanstellingen als organist, eerst in de doopsgezinde kerk van Twisk en Abbekerk en vervolgens bij de Hervormde Gemeente te Enkhuizen. In 1940 begon hij een studie geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam. Vanaf 1943 zat Mehrtens thuis in Hoorn ondergedoken om aan de Arbeitseinsatz te ontkomen. In 1948 zakte hij op een onderdeel voor zijn doctoraal examen. Frits Mehrtens deed geen herexamen maar begon een muziekstudie met hoofdvak orgel aan het Amsterdams Conservatorium. Zijn belangrijkste leraren waren hier Jacob Bijster en Anthon van der Horst. In 1953 voltooide hij deze opleiding.

Van 1953 tot aan zijn dood was Frits Mehrtens muziekleraar aan een middelbare school in Amsterdam en docent voor hymnologie en liturgiek aan het Conservatorium van de vereniging Muzieklyceum in Amsterdam. Daarnaast was hij al vanaf 1951 op freelancebasis werkzaam voor de NCRV. Hier was hij adjunct-hoofd van de afdeling muziek en hoofd van de onderafdeling religieuze muziek. Vanaf 1955 werkte hij als muzikaal adviseur en presentator voor de IKOR. Verder was hij van 1952 tot 1955 organist van de hervormde Maranatha Kerk in Hilversum en vanaf 1955 van de Maranatha Kerk in Amsterdam-Zuid.

In 1975 overleed Frits Mehrtens aan de gevolgen van een auto-ongeluk en werd in zijn woonplaats Naarden begraven.

 In een groot aantal radioprogramma’s heeft Mehrtens zich ingezet voor een vernieuwing van de kerkmuziek in Nederland. Hij leidde talloze ‘Zondagavondzang’-bijeenkomsten, waarmee de NCRV door het gehele land trok. Van 1957 tot 1961 organiseert hij samen met de theoloog-dichter Willem Barnard en de wijkpredikant W.G. Overbosch dinsdagavonddiensten, die een centrale rol speelden in de opbloei van het Nederlandse kerklied. Mehrtens werd hierbij onder andere geïnspireerd door de rijke Lutherse traditie en onderhield contacten met vooraanstaande Duitse (Lutherse) kerkmusici als Helmut Bornefeld en Siegfried Reda.

Mehrtens componeerde de melodieën bij een groot aantal liederen. Deze liederen zijn in verschillende bundels (o.a. Liedboek voor de KerkenZingt JubilateGezangen voor Liturgie en het Duitse Evangelisches Gesangbuch) opgenomen en behoren tegenwoordig tot de populairste liederen in veel kerken.

Toni Boltini (Woensel22 februari 1920 – Blaricum24 december 2003) was een Nederlandse circusdirecteur.

Boltini werd in 1920 te Woensel (bij Eindhoven) geboren als Wilhelm Marinus Antonius Akkerman. Zijn vader had een reizend variété-theater. Toen tijdens de Tweede Wereldoorlog theaters werden verboden, vormde senior het theater om tot een circus-variété, omdat circussen niet waren toegestaan, maar circus-variétés wel. Boltini’s vader was een fanatieke aanhanger van de nazi’s.

Aanvankelijk zat Boltini bij de SS. In 1942 werd hij echter antinazi.[bron?] Voor straf kreeg hij toen zes maanden werkkamp. Na zijn vrijlating sloot Boltini zich aan bij het verzet en redde hij de Sintifamilie van Tata Mirando, die met zijn familie het circus-variété-orkest vormde. Na de Tweede Wereldoorlog trad Boltini in het huwelijk met De Gilde. Hij bouwde het circus-variété van zijn vader uit tot circus Boltini, een van de grootste circussen van Europa.

In 1967 was Boltini als co-producent betrokken bij de zwart-wit speelfilm Adieu Filippi van de Belgische regisseur Rik Kuypers, over een verliefde clown. De film werd grotendeels in zijn circus opgenomen, maar is wegens financiële problemen nimmer voltooid.

Boltini was tweemaal gehuwd. Uit zijn eerste huwelijk met Dicky Boltini (1932-2015) had hij twee dochters die ook in het circus terechtkwamen; uit het tweede een zoon genaamd Angelo. Met zijn dochters uit zijn eerste huwelijk heeft hij juridisch veel problemen gehad.

Hij verkocht Circus Boltini in 1980, en vestigde zich in Naarden als eigenaar/exploitant van speelpark Oud Valkeveen, maar het circus bleef trekken en in 1995 ging hij toch nog een keer met een Italiaans circus op tournee.

Na een lang ziekbed overleed op 24 december 2003 de 83-jarige Boltini in een ziekenhuis in Blaricum. Op 30 december werd hij in een witte kist begraven te Nieuw-Valkeveen. De violist Nello Mirando speelde op het door velen bezochte afscheid in Hilversum, dat plaatsvond in de tent van het Staatscircus van Moskouvan Boltini’s neef Hans Martens.

unknown-4 Chemische Fabriek tot 1987

nieuwvalkeveen01k     merhtens   Frits Mehrtens   220px-toni_boltini_bestanddeelnr_924-4067 Toni B.graf frits mehrtens graf toni boltini

 

 

 

 

Weerzien in Cluj 4

zondag 18 juni

Na een rustige zaterdag van stad snuiven, rusten, lezen, mijmeren op  een terras achter koffie of bier, korte gesprekjes en een heerlijk avondmaal, start ik de zondag met een buiten-ontbijtje en bezoek daarna de kerkdienst in de kerk van de Twee Torens, vlak bij het Instituut. De gemeente van deze kerk kent ook twee voorgangers. De ene, Székely József, studeerde ook in Nederland en vond daar zijn vrouw, afkomstig uit Frederiksoord. Hij is een belangrijke figuur in de huidige kerk, die hamert op kerkvernieuwing en op het belang en de verbetering van de prediking. De ander heet Adorjáni Lászlo, spreekt voortreffelijk Engels, tekent geestige cartoons en is een broer van Zoltán, die studeerde toen ik aan het Instituut verbleef en is al weer jaren hoogleraar NT. Hij gaat in deze dienst voor, vooraf gegaan door een doopdienst. Na afloop laat Székely me het door hem opgerichte museum zien in een van de grote torens. Het betreft de geschiedenis van de zgn. Hochstadt , de wijk die vanaf de kerk zich richting oosten uitstrekte en tot de zeventiger jaren van de vorige eeuw bestond uit kleine boerderijen, die de binnenstad voorzag van groenten en fruit. Vanaf de zeventiger jaren begon het Ceausescu-regime de honderden (Hongaarstalige) boertjes te verdrijven, hun huizen weg te bulldozeren, hun gronden te onteigenen, zonder enige vorm van inspraak om plaats te maken voor afschuwelijk lelijke en slecht gebouwde torenflats, waarin plattelanders van Roemeense origine gedropt werden die opeens van landbouwers industriearbeiders moesten worden. De sociale gevolgen voor zowel oorspronkelijke als nieuwe bevolking waren gigantisch: ontreddering, verpaupering, ziekte, sterven, zelfmoord op grote schaal. Indrukwekkende foto’s laten zien hoe de nieuwe stad oprukt en ontredderde, angstige en verdrietige boertjes bedreigt.  De middag gebruik voor ontspannen lezen en ‘s avonds ben ik op bezoek bij Jenei Tamás, die een voortreffelijk maal tevoorschijn tovert, begeleid door prima wijnen. We halen herinneringen op van veertig jaar geleden, hij vertelt over zijn loopbaan als predikant, die begon in de Bukowina, waar hij als vrijgezel zonder auto een parochie zo groot als Nederland had te bedienen. Door de hele provincie verspreid woonden Hongaars Hervormden, enkelingen of bijeen in kleine huisgemeenten. De Ceausescu-politiek was er op gericht om de Hongaarse minderheid te versplinteren. Afgestudeerden kregen alleen een baan in Roemeenstalige gebieden en Roemenen werden zoveel mogelijk naar Hongaarstalige gebieden gestuurd. Tamás liet zich niet uit het veld slaan en probeerde zo goed en zo kwaad als het ging zijn diasporagemeente te versterken en op te bouwen. dat bleef bij de overheid niet onopgemerkt en dus werd hij daarvoor gestraft en moest een aantal maanden uit zijn werk weg om bij een bouwbedrijf te gaan werken. Na een aantal jaren werd hij naar een betere plek overgeplaatst, ontmoette zijn vrouw uit Hongarije. Deze woont met hun drie dochters al weer een tijd in haar geboorteland, omdat de Roemeense overheid weigert hen het Roemeens staatsburgerschap toe te kennen. Dus heeft Tamás besloten over drie maanden, als hij met emeritaat gaat, naar Hongarije te verhuizen, waar met graagte de overheid hem het staatsburgerschap van dat land zal geven.

maandag 19, dinsdag 20 juni

Deze dagen geniet ik weer met volle teugen van het weer, van terrassen, van de sfeer in de stad, heb momenten dat ik lees, bezoek een boekwinkel en ga ook naar een pedicure/manicure. Verder een aantal mooie gesprekken. Met Sógor Arpád, de studentenpastor, die me vertelt dat hij een eigen pastoraal/therapeutische aanpak heeft ontwikkeld: de schaakmethode. Hij voert zijn gesprekken rond het schaakbord, waarin of met de studenten schaakt of hen dat leert. Schaken is keuzes maken en staat symbool daarin voor het leven, waarin het ook om het maken van goede keuzes gaat. De keus op het schaakbord leidt in zijn gesprekken tot de keuzen op het levensbord. Ik spreek met Csalogh Béla over de specifieke problematiek van de Hongaarse kerk: het toegenomen individualisme, gebrek aan samenwerking tussen predikanten, de moeite die studenten hebben om voor het ambt te kiezen in hun nog ouderwets gestructureerde kerk en over homoseksualiteit, een nog zeer heikel onderwerp. Met behulp en onder stimulans van de Juhász Stichting is aantal jaren geleden een pastoraal getint boek verschenen dat gratis onder studenten en predikanten verspreid wordt om zo een open gesprek er over te stimuleren. Wat in het boekje ontbreekt is een persoonlijk verhaal van iemand die uit het oude denken zich heeft bevrijd. Ik spreek met hem er over of ik op dit punt niet van dienste kan zijn. Dat leg ik ook voor aan Beke Boroká, de vrouwelijke voorzitter van de predikantenbond. Zij staat open voor een bijdrage van mijn kant, maar moet dat wel voorleggen aan haar leden. Met haar spreek ik ook over het belang van pastoraat aan de predikanten zelf, ook in ons land een ondergeschoven kind.

woensdag 21 juni

In de bibliotheek heb ik een ontmoeting met de bibliothecaris, die mijn werkstuk dat ik destijds schreef te voorschijn heeft getoverd en dat hij voor mij wil digitaliseren en zo toesturen. Het werkstuk gaat over Barths periode als predikant van Safenwil. Zelf bezit ik geen exemplaar, ook niet in de oorspronkelijk Nederlandse versie. Wellicht kan t.z.t. daar zelf voor zorgen: een een goede training voor m’n toch wat weggezakte Hongaars.     ‘s Middags voeg ik mij bij Jenei wederom om met hem in zijn handige bestelbusachtige auto naar Bonchida te rijden, zo’n 40 kilometer oostelijk van Cluj. In dat dorp bevinden zich de resten van het immense kasteelcomplex van een van de oudste en voornaamste Hongaarse adelijke geslachten, de Bánffi’s. Het werd het Versailles van Transsylvanië genoemd, het wordt bij stukken en beetjes gerestaureerd en op het immense terrein vinden nu grote cultuurfestivals plaats. Dit complex wordt ook beschreven in het prachtige boek van Jaap Scholten, Kameraad Baron. Het is ook in het Hongaars vertaald en vindt onder de Hongaren gretig aftrek. We voegen ons bij de predikant van Bonchida die tegenover het kasteel woont en ook in Nederland studeerde. Na het kasteel bekeken we zijn kerk, het van oorsprong oudste kerkje (11e eeuw) van Transsylvanië. Sporen van de grafelijke familie vinden we terug in de fraaie kansel en de avondmaalstafel. In Cluj trakteer ik Tamás op een maal op het terras van het voormalig onderkomen van de vrijmetselaars, nu een modern en prima restaurant.                                                                       De volgende ochtend spreek ik nog eenmaal met Csabá, drink nog een koffie in Big Ben en neem een taxi naar het vliegveld. Daar begint het wachten: voor de incheck, voor de bagagecontrole, voor de paspoortcontrole, voor de gate, in de bus, in het vliegtuig. Ik realiseer me dat vliegen dan wel efficiënt is, goedkoop en snel, maar dat in dat wachten en uiteindelijk snelle vertrek de sfeer van een verblijf wordt afgebroken en snel tot herinneringen worden. Een land geleidelijk naderen en binnenkomen en zo ook weer verlaten is eigenlijk veel beter. De volgende keer ga ik toch weer met de auto, want terugkom ik. Het thuisgevoel, wat ik kende, heeft dat lamlendige vliegveldverblijf en het vliegen zelf me uiteindelijk niet afgenomen.

Weerzien in Cluj 3

maandag 12 t/m donderdagmiddag 15 juni

Van maandag t/m woensdag werd er drie dagdelen gewerkt aan de verhalen van Gideon en Simson in het boek Richteren en aandacht besteed aan stukken Bijbelse Theologie van Karel Deurloo die met onderhavige verhalen te maken hebben. Klaas Spronk, O.T. icus aan de VU had de leiding, bijgestaan door zijn collega Balogh Csabá van het Instituut in Cluj. Deze nam ook een deel van het tolken voor zijn rekening, maar het leeuwendeel op dat gebeid werd geleverd door de onvermoeibare en immer goedgeluimde Sógor Géza. Teksten werden gelezen in Hongaars en Nederlands, met de Hebreeuwse grondtekst er naast. Er werd volop gediscussieerd over de betekenis. Woensdagavond werd een film bekeken over Mozes – even iets heel anders, maar toch ook gericht op interpretatie van de filmmaker van een bekende Bijbelse figuur. Donderdagochtend werd besteed aan diverse vormen van toepassing van met name het Simson-verhaal. De een kwam met preekschetsen, de ander met een voorbede, van mijn hand werden een aantal liederen gezongen, die ik destijds maakte bij de serie over Simson in ons Ossendrechts kerkje. 

donderdagmiddag 15 – vrijdag 16 juni

Na de weer voortreffelijke warme lunch – in R. wordt tweemaal warm gegeten – vertrokken acht Nederlanders in een busje van het Instituut naar de Bukowina. Ries Nieuwkoop achter het stuur. Via Dej en Bistrita reden we het prachtige landschap van de Karpaten in. De steeds hoger slingerende weg was aanmerkelijk beter dan veertig jaar geleden, dan tien jaar geleden zelfs. Nieuw asfalt en af en toe stukken om de traag voortkruipende vrachtwagens te kunnen passeren. Schilderachtige houten huizen en kerkjes, nieuwe orthodoxe kerken – na de omwenteling zijn er liefst 4000 gebouwd! – , de traditionele ovaal toelopende hooioppers, cirkelende roofvogels. We reden door het drukke stadje Viatra Dornei en doken daarna naar beneden om halt te houden in een lief dorp, waar ons pension stond voor de overnachting. We werden zeer hartelijk ontvangen; er kwam bier op tafel, we betrokken onze kamers en ‘s avonds wachtte een zeer uitgebreid rijk maal, met een huislikeur vooraf en heerlijke wijn bij de dampende spijzen. Nazit met een digestief. De volgende morgen een ontbijt van eieren, vleeswaren, kaas, tomaten, ui en vruchten. In totaal kostte de hele grap voor ons achten niet meer dan 300 euro. In dit dorp Moldovita staat het eerste klooster met zijn fraaie beschilderingen dat we die vrijdag bezochten. Een non van een mannelijk postuur en geheel in het zwart, waarbij alleen haar gezicht ontbloot was gaf in helder Duits minutieus en gedreven uitleg bij de schilderingen, wat eigenlijk één groot Grieks -orthodox bijbels theologisch verhaal bevat, wat een paar maal op de buitenmuren terugkeert. Dat geldt ook voor de hal en de binnenzijde van de kerk, in drieën gedeeld, naar de indeling van de Bijbelse tempel. We bezochten nog twee kloosters, zonder gids: in Voronets en in Humurului. Daarna ineen stadje in de buurt een prima pizza en vervolgens weer terug naar Georgheni. Daar nog een laatste avondeten en overnachting in het langgerekte op een heuvelkam gelegen dorp. Een geologische eigenaardigheid van dit dorp mag niet onvermeld blijven. In de bewerking van de grond en bij het bouwen van huizen treffen de bewoners in de leemachtige grond voortdurend geometrisch zuivere bollen in diverse grootten aan. Alsof ze door een machine rond geslepen zijn. In alle tuinen liggen wel van dat soort bollen, de meeste in de omvang van middeleeuwse stenen kogels die uit katapulten tegen stadsmuren geslingerd werden.   Enfin, Nederlandse en Hongaarse collega’s namen hartelijk afscheid. Ik zelf vertrok naar het Instituut, waar ik onderdak vond in een nieuwe eenvoudige doch aangename gastenkamer voor omgerekend 12 euro per nacht.

Weerzien in Cluj 2

Zaterdag 10 juni

Collega Nieuwkoop gebruikt deze dag om een vriend op te zoeken in de gevangenis van Bistrita, een stad zo’n 160 kilometer noordoostelijk van Cluj. Ik rijd met hem mee. Het is stralend zomers weer. We rijden door het dal van de Somes, langs  het oude stadje Gherla, waarvan de bevolking oorspronkelijk Armeens is en een Armeens-Orthodoxe kathedraal het centrum van het stadje domineert. We passeren Dej en buigen dan af richting de noordelijke Karpaten. In Bistrita zet Nieuwkoop mij af aan de rand van het centrum. Na een gezamenlijke uitstekende koffie gaat hij naar de gevangenis en wandel ik op mijn gemak door het rustige stadje, bezoek de eeuwenoude Luthers Kerk van de zgn Saksen die eeuwen geleden naar Transsylvanië trokken en zich vooral in het zuiden als het noorden van Transsylvanië zich vestigden. Ze bouwden burchtkerken, waarin de bevolking in tijden van vijandelijke invallen zich kon terugtrekken en bouwden een aantal dorpen tot steden, tot in totaal Sieben Burgen, waardoor Transsylvanië in het Duits nog altijd Siebenbürgen heet. Transsylvanië betekent ‘achter het woud’, de Nederlandse vertaling van het Roemeense Ardeal of Transylvania, wat feitelijk een vertaling is van het Hongaarse Erdély. De zeven steden overigens zijn Bistritz/Bistrita/Beszterce; Klausenburg/Cluj/Kolozsvár; Hermannstadt/Sibiu/Nagyszeben; Kronstadt/Brasov/Brassó; Mediasch/Medias/Medgyes; Mühlbach/Sebes/Szászsebes en Schässburg/Sigisoara/Segesvár.                                                            Achter de kerk in renovatie strekt zich een brede en lange winkelboulevard uit met een tiental aangename terrassen. Oude mannen kuieren op hun gemak. Gezinnetjes flaneren en likken ijsjes. Tweedehands kledingzaakjes, die je bij bosjes ziet in Roemenië, worden druk bezocht. Een enkeling schiet de moderne winkel van Vodafone (leidend in dit land) binnen. Parallel aan de boulevard loopt de nog drukker met winkels bezette smalle hoofdstraat, met steegjes naar afgetakelde buurten aan de rand van het centrum. Ik bezoek nog het Goldschmiedehaus, een middeleeuws pand, waar de Saksische goudsmeden hun beurs hadden. De ruimten zijn imposant, maar kaal, slechts een paar voorwerpen uit glorieuze gouden tijden zijn overgebleven. Op een kleine boerenmarkt naast de oude stadskerk koop ik een heerlijk stuk schapenkaas. Op het terras waar Ries Nieuwkoop en ik  elkaar weer ontmoeten heb ik nog net tijd voor een koele pils (het Roemeense bier is een stuk lekkerder dan het duurdere  en in zgn. betere kringen  onbegrijpelijk populaire Heineken). Aan het eind van de middag arriveren we in Georgheni/Györgyfalva, waar we eerst een bezoek brengen aan Antal József, die in 1975 in het dorp predikant werd, in Nederland studeerde als een van de laatste onder het Ceausescu-regime en wiens zoon nu de kansel in het dorp beklimt. Ries brengt verslag uit van zijn bezoek aan de gevangenis, want ook hij is een zoon van József. Samen met Wilken Veen, Adriaan Deurloo en Klaas Spronk – de eerste twee deelnemers en de laatste leider van de cursusweek – zal ik de komende nachten doorbrengen in het door hem zelf gebouwde maar vanwege zijn detentie wat verwaarloosde ruim bemeten huis van de gevangen zoon. Tegen de avond haalt Ries mijn huisgenoten  en Wout van der Spek op van het vliegveld en genieten we bij Antal jr een door zijn vrouw bereid maal aan de keukentafel van de pastorie. Wout en de overige Nederlandse en een aantal Hongaarse collega’s brengen de nachten door in Bethlen Háza, zoals het conferentieoord heet. 

zondag 11 juni

We nemen deel aan de kerkdienst van het Instituut, helaas wegens verbouwing niet gehouden in de fraaie aula, maar in een bovenzaal van het gebouw dat de eeuwenoude vleugels verbindt, ontstaan na de wending. Hoogleraren en studenten verschijnen allemaal diep in het zwart. De dienst wordt geleid door de NT’cus Visky Béla, een zeer vriendelijke vijftiger. Liturgisch verschilt de dienst niets van die van veertig jaar geleden. In de prediking kan uiteraard veel vrijer gesproken worden, ofschoon voor zover ik goed beoordelen kon deze preek nogal een hoog essayistisch gehalte had en weinig sociaal-maatschappelijk betrokken. Na afloop ontmoet ik een oude bekende van veertig jaar terug, de nog immer goedlachse Jenei Tamás. Hij was de laatste 18 jaar directeur van het Instituut voor de Catechese en woont nog een paar maanden in het huis, waar we destijds kind aan huis waren omdat daar genoemde Juhász en zijn gezin woonde en in een ander appartement het gezin van Dobri János, een strijdbare predikant, met hoofd en hart onverschrokken op de goede plek. Met Tamás spreek ik af volgende week bij hem het avondeten te gebruiken. Wij drinken koffie, eerst met de studenten en daarna in het appartement van Visky Béla, een van de hoogleraarswoningen van het Instituut. Tot slot krijgen we een rondleiding in de bibliotheek, met een groot aantal incunabelen en o.a. een van de oudste uitgaven van Calvijns Institutie. De huidige bibliothecaris heeft een kleine maar mooie expositie ingericht. De bibliotheek barst uit z’n voegen, mede door talrijke schenkingen uit het buitenland. Op de onderverdieping van het gebouw waar we de kerkdienst bijwoonden wordt hard gewerkt aan uitbreiding van de bibliotheek. In september zal die geopend worden door de Hongaarse premier Victor Orban, omdat de Hongaarse staat nog al wat geld in gebouw en bibliotheek gestoken heeft. We lunchen in Georgheni/Györgyfalva en luieren de middag door. Tegen de avond druppelen de overige deelnemers aan de cursusweek binnen. Onder hen van Hongaarse zijde Sógor Géza, zoon van een predikantenechtpaar, waar we wellicht het liefste kwamen, woonachtig zo’n 60 km ten zuiden van Cluj. Hij was openhartig, modern van denken, moedig, juist ook in zijn preken en zij was de spreekwoordelijke Hongaarse vrijheid in optima forma. Net als bij ons thuis hadden ze 5 kinderen en net als bij ons verdeeld in vier jongens en een meisje, met dit verschil dat bij ons zij de jongste was en bij hen de oudste. De oudste zoon, Csabá, is lid van het Europese parlement. Géza, de een na jongste is predikant en studeerde en woonde 5 jaar in Kampen en spreekt voortreffelijk Nederlands en zal gedurende de cursusweek als tolk fungeren. De jongste, Arpád, heb ik ook ontmoet, want hij woont op het Instituut als studentenpastor. Na het avondeten starten we de cursusweek met een uitgebreide kennismaking. Met steeds goed gevulde glazen praten we lang na in aangename avondkoelte. ‘s Nachts hoor ik de melancholieke roep van een bosuil.