Category Archives: Gestorven, maar niet dood

Beter staande te sterven dan geknield leven

img_1388

 

Deze zeg maar gerust ‘belijdenis’  trekt direct alle aandacht en vraagt om verdieping in de man onder wiens naam dit stevig aforisme gebeiteld en geschilderd is. Dr. Benno Stokvis, op 3 januari 1977 overleden en begraven op de Algemene Begraafplaats naast het St. Janskerkhof, buiten Laren aan de weg naar Hilversum. Op dat kerkhof liggen een aantal bekende Nederlanders, zoals Carry van Bruggen en Bert Haanstra.

Maar wie was deze Stokvis. Niet zo lang geleden verscheen een biografie over deze advocaat, want dat was hij. Daarnaast was hij letterkundige en kenner van en schrijver over paarden. Na de oorlog zat hij van 1946 tot 1952 in de Tweede Kamer voor de CPN. Hij breekt met die partij en vindt via de PVDA uiteindelijk politiek onderdak bij DS’70.

Stokvis heeft Joodse voorouders, de familie van zijn moeder was afkomstig uit Wit-Rusland.

Behalve voor zich zelf weet Stokvis tijdens de Bezetting het voor elkaar te krijgen dat van circa tweehonderd personen hun joodse afstamming uit hun papieren verwijderd werd. Ze werden derhalve ‘geariseerd’ en redden daarbij hun levens. 

In 1952 laakte Stokvis als kamerlid bij de behandeling van de Advocatenwet  het gedrag van de balie. Raden van toezicht en dekens bleven volledig passief toen aan joodse advocaten het recht werd ontzegd om niet-joodse cliënten te mogen bijstaan en zeker ook toen deze werden weggevoerd. “Hebben zij, wier taak het niet slechts was de leden van de orde te leiden, maar ook hen te beschermen een vinger uitgestoken, toen van deze leden de gerechtigheid vertrapt werd? Neen. In het ure van gevaar hebben zij hun eerste plichten verzaakt”. 

Tussen 1967 en 1975 verzorgt Stokvis op de radio de rubriek ‘Recht en slecht’, een juridische vraagbaak. De rubriek sluit hij steevast af met de woorden: “En zo staan wij thans aan de vooravond van de totale ondergang van Nederland. Ik wens u smakelijk eten en een prettig weekend”.

De vrouw op de steen was zijn laatste geliefde, een apothekersassistente uit Laren.

Opmerkelijke graven – Benno Stokvis

Ik kwam niet zo lang geleden weer eens op de Algemene Begraafplaats naast het St.Janskerkhof, tussen Laren en Hilversum. Er liggen bekende figuren begraven zoals Carry van Bruggen en Bert Haanstra. Daar stuitte ik ook op het graf van dr. Benno Stokvis. De tekst op de steen onder zijn naam trok de aandacht: “Beter staande sterven dan geknield leven”.

img_1388img_1388-2

 Deze op 3 januari 1977 overleden Stokvis is gemakkelijk te googelen. Benno Jules , zoals hij volledig heet, is geboren op 23 januari 1901 in Amsterdam. Hij ontwikkelt zich tot letterkundige en advocaat en zit van 1946 tot 1952 namens de CPN in de Tweede Kamer. Als kamerlid is hij justitie-woordvoerder en fractiesecretaris en hij neemt zitting in de parlementaire enquêtecommissie regeringsbeleid 1940-1945. Voor de oorlog is hij verbonden aan diverse letterkundige tijdschriften, hij schrijft een aantal boeken en als advocaat verdedigt hij Henk Sneevliet na de muiterij op  De Zeven Provinciën (1933).  Sneevliet had opgeroepen tot solidariteit met de muitende matrozen en werd op grond daarvan beschuldigd van opruiing. Wat mij vooral (aangenaam) verrast is, dat hij zich al in de jaren 30 ontpopt als voorvechter van de rechten van homo’s. Hij publiceert een boek met 35 levensgeschiedenissen van homoseksuelen. In 1952 breekt hij met de CPN en treedt toe eerst tot de PVDA (1955-1971) en vanaf ’71 tot DS’70. Tussen 1967 en 1975 verzorgt hij de radiorubriek ‘Recht en slecht’. Uit de lijst van zijn publicaties blijkt  hij ook een kenner en liefhebber van paarden te zijn. Uit Wikipedia neem ik die lijst over:

  • Lodewijk van Deyssel. Een samenvattende studie. Amsterdam, [1921].
  • Bibliographie betreffende K. J. L. Alberdingk Thijm. Rotterdam, [1922].
  • Wrange vruchten. Amsterdam, [1924].
  • Nasporingen omtrent Vincent van Gogh in Brabant. Amsterdam, 1926.
  • De moord in de Spuistraat. Baarn, 1926.
  • Rond het misdrijf van frauduleusen invoer. Amsterdam, 1928 (proefschrift).
  • De Rooie. Roman uit het misdadigersleven. Amsterdam, 1928.
  • Homo-sexualiteit en strafrecht. Amsterdam, 1934.
  • Van Deijssel en Kloos doctor honoris causa. Amsterdam, 1935.
  • Contracten, modellen en formulieren voor de praktijk. 7 delen. Lochem, 1936-1951.
  • Een afscheid van dit leven. Lochem, 1936.
  • Een liefde op het midden van den levensweg. Den Haag, 1938.
  • De homosexueelen. 35 autobiographieën. Lichem, [1939].
  • Echtscheiden. 35 huwelijkstragedies. Lochem, [1941].
  • Het paard in de literatuur. Lochem, [1948].
  • Meine Mutter. Amsterdam, [1948].
  • Man en paard. Lochem, 1950.
  • Advocaat in bezettingstijd. Amsterdam, 1968.
  • Lijden zonder klagen : het tragische levenslot van Hubertina van Gogh. Baarn, 1969.
  • Recht en slecht. Radiobeschouwingen. Den Haag, [1971].

Zelf kende Stokvis Joodse voorouders. De familie van zijn moeder kwam uit Wit-Rusland. Tijdens de Bezetting wist hij het voor elkaar te krijgen dat van circa tweehonderd personen hun joodse afstamming uit hun papieren verwijderd werd. Beter gezegd dat hun papieren ‘geariseerd’ werden. Verzoekschriften daartoe met behulp van advocaten bij het bureau van dr. Hans Georg Callmeyer hadden een grotere kans van slagen. Voor zich zelf wist Stokvis dat ook te realiseren. In 1952 werd de Advocatenwet in de Tweede Kamer behandeld. Bij die gelegenheid stelde Stokvis de rol van de balie tijdens de Bezetting aan de kaak. Vooral de raden van toezicht en de dekens nam hij op de korrel vanwege hun passieve houding toen joodse advocaten in 1941 eerst niet-joodse cliënten niet meer mochten bijstaan en later werden weggevoerd. “Hebben zij, wier taak het niet slechts was de leden van de orde te leiden, maar ook hen te beschermen een vinger uitgestoken, toen van deze leden de gerechtigheid vertrapt werd? Neen. In het ure van gevaar hebben zij hun eerste plichten verzaakt”.  Zijn genoemde radiorubriek sloot Stokvis steevast af met de woorden: “En zo staan wij thans aan de vooravond van de totale ondergang van Nederland. Ik wens u smakelijk eten en een prettig weekend”.

Op de steen staat nog de naam van Alida Anna Schilderman. Ik heb niet kunnen achter halen, wie achter deze naam schuil gaat. Zijn echtgenote? Ja en nee. Op 4 maart 2020 krijg ik een mail van Paul Schilderman uit Amstelveen. Hij heeft bovenstaand stuk gelezen en reageert: “Benno Stokvis is een paar keer gehuwd geweest en gescheiden (kinderloos). Na deze huwelijken heeft hij een relatie gekregen met een oudtante van mij: Alida (Lili) Anna Schilderman”. Uit de mail blijkt verder dat Lili apothekersassistente was te Laren en dochter van een oud-kolonel van de vestingartillerie.

 

 

benno_stokvis_1934

Naast Stokvis vinden we het graf van Toon de Jong, die bijna 100 werd en op zijn graf als graficus wordt vermeld, met het motto: ‘zijn leven was werken’, waarbij ik immer denk: was er echt niet meer in zo’n leven?  Ook over hem valt informatie te vinden. Behalve graficus was hij eveneens schilder en tekenaar, met werk in een naturalistisch-impressionistische stijl. Hij vervaardigde meest landschappen en portretten, woonde en werkte in Laren en was daarnaast actief in Zeeland.  Hieronder een ets van een boerderij in Eemnes.

tmp-109f0c2da349951c53e87ea69020b791-toon-de-jong_i300

 

Aafje Heynis

Ik was me aan het verdiepen in cantate BWV 72, aan de beurt in mijn reeks over Bachs cantate, toen een forse ping de binnenkomst van een mail aankondigde. Nieuwsgierig als ik ben, open ik hem en lees de mededeling van goede vriendin H. dat Aafje Heynis is overleden. In een verzorgingshuis in mijn geboorteplaats Huizen, zo meldt ze erbij. Op 2 mei van dit jaar was ze 91 geworden. Misschien is de reactie van veel mensen wel: ‘leefde die dan nog?’  Zo gaat dat met mensen, eens volop in de schijnwerpers, en vervolgens nog vele jaren een leven in stilte. Het bericht ontroert me. Niet alleen omdat ze zo prachtig kon zingen en misschien wel de beste alt van in elk geval ons land was, maar ook omdat ik mede door haar klassieke zang en met name Bach ben gaan waarderen, nee veel sterker dat het me raakte tot in het diepst van mijn ziel, tot in alle vezels. Ze wekte ook een verlangen om zelf te gaan zingen en ik werd koorlid en volgde lessen voor solozang, kon op een gegeven moment naar het conservatorium, maar durfde toch niet en heb daar soms nog spijt van. Als ik haar cd’s draai dan voel ik dat verlangen weer en mengt zich ontroering met een melancholie van een gemiste kans. Aafje Heynis geloofde in wat ze zong, bij haar waren ambacht en passie tot een vuurvaste eenheid gesmeed.

Aafje Heynis groeit op in een Hervormd gezin in Krommenie en trouwt met de advocaat Henk Dolk, die al in 1985 overlijdt. Haar vader is buschauffeur. Al op jonge leeftijd zingt ze in een kinderkoor en op haar zeventiende krijgt ze les van Jo Immink, pedagoge te Amsterdam. Het geld daarvoor kwam van fabrikanten uit de Zaanstreek, daartoe aangespoord door ds. Cannegieter  Van 1946 tot 1949 neemt de bekende pedagoge en zangeres Aaltje Noordewier-Reddingius haar onder haar hoede  en het zijn Jo Vincent – bij wie ze eerder had voorgezongen, maar geen tijd had om haar les te geven – , Laurens Bogtman en Anthon van der Horst die haar talent erkennen en haar een duw in de richting van een prachtige loopbaan geven. Onder Eduard van Beinum zingt ze met het Concertgebouworkest de Altrhapsodie  van Brahms, wat haar juichende kritieken oplevert. Al snel wordt ze vergeleken met Kathleen Ferrier en dat is niet zo vreemd. Toch raakt Heynis me net iets meer dan de beroemde, te vroeg overleden Britse alt. Ze betovert me meer. Omdat zij Nederlandse is en dus een kwestie van chauvinisme? Of omdat haar stem bezwangerd is van heilige geestesadem?

Midden jaren vijftig neemt haar loopbaan een hoge vlucht: ze treedt niet alleen op in ons land, maar ook in het buitenland en werkt met grote dirigenten als Haitink, Klemperer, Charles Munch en Wolfgang Sawallisch en er verschijnen talrijke platenalbums. Als een vis in het water voelt ze zich thuis in het werk van Bach, Brahms, Händel, Mendelssohn, Beethoven en Mahler. In de M.P. van Bach stijgt ze tot de grootste hoogte. In dit grootste monument van de muziekgeschiedenis kon ze haar drijfveer optimaal waar maken: ” Ik had nooit over God kunnen zingen als ik niet echt gelovig was geweest. Ik wilde van Hem zingen en beleed zo mijn geloof”. Op latere leeftijd bekeert Heynis zich overigens tot de RK-kerk.  Net als Jo Vincent stopt ze op haar hoogtepunt. Haar laatste optreden vindt plaats op 19 december 1983, geheel overeenkomstig een eerdere uitspraak: “Ik stop met zingen als ik nog op het topje van de berg sta. Bij de afdaling zal geen publiek aanwezig zijn”. Daarna geeft ze wel nog  jaren les aan honderden zangers en zangeressen  o.a aan Charlotte Margiono, met wie ze sterk bevriend raakt. Zelf heeft ze geen kinderen, maar zo kan ze  toch ‘moederen’. 

In juni 1999 geeft ze een interview in Trouw. Dit naar aanleiding van het uitkomen van cd’s van haar, die als warme broodjes over de toonbank vliegen. Het overdondert haar.     ” Het appelleert aan vroeger, aan mijn jeugd. Ik zie mijn leven aan mij voorbijtrekken. Ik kom heel fijne dingen tegen, maar het is tè emotioneel. Ik huil veel en het houdt maar niet op”, zo zegt ze in het interview. Tegenover verslaggeefster Syske van Aalsum vertelt ze ook dat het moment van stoppen ingegeven was doordat haar man toen al ernstig ziek was. ,,We hadden dertien jaar lang een heel gelukkig huwelijk. Maar toen werd hij ziek. Op een avond zou ik in Zaandam een lied zingen. Ineens dacht ik: waarom doe ik dit? Toen ik weer buiten was, zei ik tegen mijn man: ‘Het is over’. En zo was het. Ik ben begonnen in Zaandam en geëindigd in Zaandam.”

De dood van haar man is het begin van een geestelijke zoektocht. Ze bezoekt diverse kerken en zoekt het zelfs bij de soefi-beweging, maar het brengt haar geen rust. Dan lokken de klokken van de RK kerk in Laren (NH) haar naar binnen en volgt zij de eucharistieviering. En voordat ze het beseft neemt ze deel aan de communie. In Trouw zegt ze: “Ik zei nog tegen de pastoor: ‘Ik ben niet katholiek’. Maar hij gaf me er toch een. Toen ik terugkwam in de bank, bewoog mijn onderrug zich naar voren en werd gloeiend heet.”

Ik zal vandaag haar cd’s draaien en weer ontroerd raken en toch enigszins denken: had ik ook maar van haar les gekregen. Wat ze in Trouw in 1999 zei had ik ook wel willen ervaren:  ”Ik voel een behoefte aan bescherming. Een soort moederlijk gevoel – ik ben zelf geen moeder – als ze eigenzinnig zijn of juist niet durven. De essentie van lesgeven is: er zit een mens aan vast. Bij het zingen moet je je binnenste blootleggen. Er zit geen instrument tussen jou en de anderen. Een mooie zangstem is materiaal dat je gekregen hebt, van God denk ík, maar je moet de anderen bereiken”.

 

Bach gelinkt – 20 – Johann Pachelbel

‘Zijn koraalvoorspelen en variatiekunst zijn van grote invloed geweest op Bach’, zo vermeldt mijn muziekencyclopedie. Hij wordt in Neurenberg geboren ( 1 september 1653) en hij overlijdt in Neurenberg (3 maart 1706). Hij is nog immer zeer bekend vanwege de Canon in D. Zijn vader was wijnhandelaar en had uit twee huwelijken veertien kinderen. Johann studeert muziek in Altdorf en Regensburg en in 1671 verhuist hij naar Wenen als student en wordt daar vervanger van de organist aan de hofkapel.Hij is leerling van Johann Kaspar Kerl, op zijn beurt leerling van Frescobaldi. Zodoende ondergaat hij de invloed van de Italiaanse muziekaanpak.  In 1677 wordt hij organist in Bachs geboorteplaats Eisenach. Daarna verkast hij naar Erfurt, waar Bachs oudste broer Johann Christoph een van zijn leerlingen is. In 1690 verhuist hij wederom. Nu naar Stuttgart, waar hij hoforganist wordt.Daar is hij slechts kort, want al spoedig gaat hij naar Gotha om daar hoforganist te worden, in 1695 keert hij terug naar zijn geboortestad.  Pachelbel componeert werken voor orgel, cantates en instrumentale ensemblestukken. Mijn encyclopedie geeft zijn betekenis als volgt weer: ‘Zijn composities vormen een synthese van de onder Italiaanse invloed staande Zuid-Duitse School en de op Sweelinck voortbouwende Noord-Duitse School’.

180px-Johann_Pachelbel

 

Bach gelinkt – 19 – Felix Mendelssohn Bartholdy

266px-Mendelssohn_Bartholdy Een grote Leipziger , deze op 3 februari 1809 in Hamburg geboren zoon uit een rijke Joodse familie. In Berlijn werd hij op 21 maart 1816 met zijn familie protestants gedoopt. Zijn grootvader was de beroemde Joods-Duitse filosoof Moses Mendelssohn, zijn vader Abraham was bankier. Pianoles krijgt hij op jonge leeftijd van zijn moeder en als hij zeven jaar is van Marie Bigot in Parijs. In 1817, terug in Berlijn, krijgt hij compositieles van Carl Friedrich Zelter, een vriend van Goethe.  In zijn vroege jeugd componeert hij al, zoals het pianokwartet opus 1. Zijn vader heeft vermogen genoeg voor een eigen privé orkest voor Felix. In 1827 begint hij in Berlijn een studie geschiedenis en filosofie. Hij maakt vele concertreizen naar onder andere Parijs en Italië. In 1835 wordt hij muziekdirecteur en kapelmeester van het Gewandhausorkest in Leipzig.  In 1841 vertrekt hij weer naar Berlijn als directeur van de muziekafdeling van de kunstacademie, maar ruim een jaar later is hij weer terug in Leipzig en richt er het conservatorium op. Hij kent helaas een slechte gezondheid en op 38 jarige leeftijd overlijdt hij al na een hersenbloeding in Leipzig ( 4 november 1847). Zijn oratoria Paulus en Elias staan onder sterke invloed van de muziek van Bach. In 1829 brengt hij met groot succes diens Mattheus Passion tot uitvoering, de eerste keer dat het werk na Bachs dood in 1750 werd uitgevoerd. Hij zet Bach weer op de muzikale kaart. 

 

Bach gelinkt – 18 – Louis Marchand

230px-Louis_Marchand  Hij wordt geboren in de maand februari (1669) en sterft in de maand februari (1732). Hij ontwikkelt zich tot de beroemdste Franse orgel- en klavecimbelvirtuoos van zijn tijd.  Hij is als organist aan diverse kerken verbonden en voor een aantal jaren ook aan het Franse hof.  Hij staat bekend vanwege z’n gewelddadig temperament en arrogantie en zijn leven is gevuld met schandalen en conflicten, wijd besproken tijdens en na zijn leven. Ondanks zijn roem is  weinig werk van hem overgeleverd. Zijn relatie tot Bach betreft een anekdote, te mooi om waar te zijn of eigenlijk te mooi om niet waar te zijn. De anekdote wordt de wereld ingeworpen door Johann Abraham Birnbaum, een Leipziger filosoof, die Bach verdedig tegen aanvallen van ene Johann Adolph Scheibe, waarin hij Bach afschildert als middelmatig. Birnbaum stelt daar tegenover dat Bachs kunst juist naar Europese maatstaf onvergelijkelijk groot is. Als bewijs vertelt hij dat de in die tijd Europees beroemde Louis Marchand het niet aandurfde met  Bach een wedstrijd in virtuositeit aan te gaan. Dat muzikaal duel zou in september 1717 in Dresden plaats moeten vinden. Bach reisde van Weimar naar de hoofdstad van Saksen af, maar Marchand, die de uitdaging had aanvaard, kwam niet opdagen, bang als hij was het tegen Bach te moeten afleggen. Bachs eerste biograaf Forkel heeft dit verhaal overgenomen en ook anderen zoals Marpurg en Adlung verhalen er van. Op You Tube is een filmpje te vinden, waarin deze wedstrijd die niet doorging gedramatiseerd wordt.

Bach gelinkt – 18 – Vincent Lübeck

220px-Vincent_Lübeck  Deze organist en componist , verwant aan Buxtehude, heeft het werk van Bach beïnvloed. In september 1654 geboren in Padingbüttel, een dorp in de buurt van Cuxhaven, wordt in 1674 organist in Stade, waar nu een naar hem genoemd lyceum staat. De Sankt Cosmakerk waaraan hij verbonden was kreeg in 1679 een Arp Schnittger-orgel. In 1702 wordt Lübeck organist van de Nicolaaskerk in Hamburg, tot zijn dood op 9 februari 1740. Daar had hij ook een Schnittgerorgel tot zijn beschikking.  Twee zonen van Lübeck traden in het voetspoor van hun vader, maar zonder zijn roem.

Bach gelinkt 17 – Johann Kuhnau

220px-Johann_Kuhnau Johann Kuhnau wordt op 6 april 1660 in het Saksische plaatsje Geising geboren en overlijdt op 5 juni 1722 in Leipzig. Hij is Bachs voorganger als cantor van de Thomasschule en Thomaskirche. Zijn muzikale opleiding genoot hij in Dresden, vanwaar hij in 1680 na een pestuitbraak terugkeert naar zijn geboortedorp. In 1682 gaat hij naar Leipzig voor een studie rechten. Twee jaar later wordt hij organist van de Thomaskerk. In 1688 voltooit hij zijn rechtenstudie en wordt naast zijn baan als organist advocaat. In 1701 volgt zij benoeming tot cantor van de Thomaskerk en muzikaal directeur van de Nicolaikirche en de universiteit. Hij is leermeester van oa. Christoph Graupner en Johann David Heinichen. Kuhnau is belangrijk als pionier op het gebied van het componeren van sonates voor toetsinstrumenten. Zijn Biblische Historien en Neue Clavierübung, zijn klavierwerken die Bach beïnvloed hebben. Ze kenden elkaar ook persoonlijk. Van Kuhnau zijn nog ongeveer 50 cantaten bekend.

Bach gelinkt 16 – Johann Ludwig Krebs

Unknown  Zijn precieze geboortedag staat niet vast, vermoedelijk tussen 10 en 12 oktober in het jaar 1713 in het bij Weimar gelegen plaatsje Buttelstedt. Zijn vader Johann Tobias was organist en cantor sinds 1710 in Weimar. Die zal hem ook wel de eerste lessen gegeven hebben. Als zijn moeder overlijdt verkast hij met zijn vader naar Buttstädt, een klein stadje, ook in Thüringen, die daar als organist een aanstelling krijgt. In 1726 wordt de jonge Krebs leerling van de Thomasschule in Leipzig, waar hij les krijgt van de grote Bach. Hij raakt ook met hem bevriend en ontvangt privé les orgel en hem behulpzaam is bij het kopiëren van diens muziek. Hij zingt eveneens in het koor van de school en bespeelt tevens de luit,de klavecimbel en de viool. Op 24 augustus 1735 ontvangt hij van zijn leermeester en vriend een lovend getuigschrift. Hij studeert nog twee jaar filosofie aan de universiteit van Leipzig alvorens aan de slag te gaan als Domorganist van de Mariakerk te Zwickau. Zwickau is thans de vierde stad in de deelstaat Saksen en zetel van de voormalige Trabantfabrieken. In Zwickau werd Robert Schumann geboren. In de Middeleeuwen komt de stad tot bloei dankzij deelname aan de zilverwinning bij Schneeberg. Onder de prediking van Thomas Münzer – later met zijn boerenopstanden in ongenade gevallen bij Luther – komt Zwickau als een van de eerste steden in lutherse handen. 

Na de dood van Bach probeert Krebs vergeefs diens opvolger te worden. Op 20 oktober 1756 komt hij in dienst van Frederik III van Saksen-Gotha-Altenburg als hoforganist, een functie die hij tot zijn dood op 1 januari 1780 bekleedt. Hij laat zeven kinderen achter, waarvan zijn drie zonen allen als muzikant hun levensvervulling vinden. Krebs werk wordt in de 20e eeuw herontdekt. Hij schreef veel voor orgel, maar ook voor zang en andere instrumenten, zoals het guitarconcerto in G major. Een aantal werken werden ten onrechte heel lang toegeschreven aan zijn grote leermeester. Zijn werk kenmerkt zich door een combinatie van laat-Barok en de stijl kenmerkend voor Noord-Duitse componisten als Carl Philipp Emanuel Bach, een stijl die de overgang vormt naar de Weense klassieken.

Bach gelinkt- 15 – Reinhard Keiser

In 1966 wordt van hem zijn Markus Passion herontdekt in het handschrift van Bach. Een andere link is dat hij zeven jaar studeert aan de Leipziger Thomasschule (van 1685 tot 1692). Hij wordt geboren op 10 januari 1674 in Teuchern, een stadje in Saksen-Anhalt. Zijn vader was organist en trouwt in 1673 met de al zwangere 16 jarige dochter van een verarmde landjonker. Na Leipzig volgt Keiser lessen in Braunschweig, waar in 1690 een operahuis voor het eerst haar deuren opent. In 1693 wordt er Keisers eerste opera Basilius in Arkadien opgevoerd. In 1697 verhuist hij naar Hamburg, waar hij zijn leermeester in Braunschweig, Johann Sigismund Kusse, opvolgt als als artistiek leider van de Opera aan de Gänsemarkt. Keiser maakt dit operahuis vervolgens beroemd. Hij schrijft opera’s aan de lopende band. Zo’n 116, waarvan er 24 bewaard zijn gebleven. Ook organiseert hij zondagmiddagconcerten. Christoph Graupner is z’n klavecinist, terwijl Händel bij hem twee violist is. En Händel mag zijn opera Almira uitvoeren. In 1706 wordt Keiser door het stadsbestuur ontslagen, omdat hij veel te veel geld uitgeeft, de opera wordt failliet verklaard en Keiser ontvlucht de stad. Hij blijft opera’s schrijven, in Weissenfels en in Eisenach, waar hij een betrekking probeert te krijgen. Van 1709 tot 1716 werkt hij opnieuw in Hamburg, daarna in Stuutgart en vervolgens als hofkapelmeester in Kopenhagen. In 1722 neemt Telemann zijn positie in Hamburg over. In 1728 wordt Keiser benoemd tot kantoor van de Hamburgse Dom als opvolger van de doof geworden Johann Matheson. Hij wijdt zich dan aan kerkmuziek. Op 12 september 1739 overlijdt hij in de Noord-Duitse havenstad.