Bijbel en dier – 18 – het lam

Toen sprak Izaäk tot zijn vader Abraham en zei: Mijn vader en deze zei: Hier ben ik, mijn zoon.          En hij zei: Hier is het vuur en het hout, maar waar is het lam ten brandoffer?                                             En Abraham zei: God zal Zichzelf voorzien van een lam ten brandoffer, mijn zoon.                                                 Zo gingen die beiden tezamen.

Genesis 22: 7-8

Meer dan 170 keer komt het dier dat zoveel vertedering oproept in de Bijbel voor. Een wei vol lammetjes is een lust voor oog en ziel. En geslacht en gebraden voor velen een lust voor mond en maag. Lammetjes zijn nog immer offerdieren. Voor ons voor het altaar  van hedonisme, in Leviticus voor het altaar in de tempel. Dat het daar het offerdier bij uitstek is klinkt door in de vraag van Izaäk aan zijn vader. Het jong weet niet dat hij het beoogde offerdier is. Abraham ontwijkt zijn vraag door naar Gods ‘voorzienigheid’ te verwijzen. Leugentje om bestwil of omdat hij er werkelijk op vertrouwt dat het anders zal uitpakken? Het is in elk geval een dramatisch verhaal, die huiver oproept. Met zo’n God wil je toch niets te maken hebben?

Nu kun je zo’n verhaal lezen vanuit het begin: de opdracht tot offeren van de zoon en dus gaan gruwen; je kunt het ook lezen vanuit de afloop – een ram i.p.v. de zoon – en het verhaal zien als een protest tegen het mensenoffer, specifieker kinderoffer in andere religies en culturen destijds gebruikelijk. En dan je af te vragen hoeverre wij op onze manier niet steeds kinderen ‘offeren’! Denk aan de kledingindustrie in Aziatische landen of de oorlogen die renkoste gaan van nog miljoenen kinderen etc, etc. De God van Abraham ( en Izaäk en Jakob) voorziet zelf in een alternatief. Het woord ‘zien’ en ‘voorzien’ is de etymologische kern van de berg Moria, de tempelberg in Jeruzalem. De traditie heeft die plek ook aangewezen als de plaats waar Abraham uiteindelijk het mes zet in een ram. De hoorn van deze bok is het instrument om het joodse nieuwjaar aan te kondigen. Jaarlijks wordt een bok als beladen met de misstappen van het volk de woestijn ingestuurd, de zondebok. Jezus’ kruisdood wordt gezien als een offer, waarin wellicht de traditie van deze zondebok en de cultus van het lam samen komen. Met ‘Zie het lam Gods, dat de zonden der wereld wegdraagt’ verwijst Johannes de Doper naar Jezus van Nazareth. Bij die andere Johannes, die van Patmos, zien we het beeld van een ‘Lam, staande als geslacht’ in zijn ‘offer’ staat het juist fier overeind als onoverwinnelijk.         In het visioen van het Koninkrijk liggen lam en leeuw vredelievend in een zelfde wei. Ook een vertederend beeld!  

Al die mooie beloften

De grazige weiden, de stille wateren,
ik heb ze gezocht en inderdaad
gevonden, ze waren nog mooier
dan mij was beloofd,
prachtig.

En in dit lieflijk landschap de zoon
van de maker, aan een boom genageld,
maar geen spoor van geweld
of verzet, alleen maar
vrede, rust

Zijn lege ogen kijken het landschap in,
om zijn mond spelen eeuwige vragen,
waarom dan, wie ben je,
waar was je, e.d.

Zonder verwijt, hij moet hebben geweten
wat er zou gaan gebeuren.
Ik heb geen antwoord.

Rutger Kopland (uit: Dit uitzicht 1982)

Bijbel en dier – 17 – de kwartel

Toen stak er een wind op, door de Ene gezonden;                                                                                              die voerde kwartels aan van zee en strooide ze uit over de legerplaats,                                                      zodat zij een dagreis ver naar alle kanten rondom de legerplaats lagen,                                                            ongeveer twee ellen hoog boven de grond.                                                                                                       Toen maakte het volk zich op die gehele dag en de gehele nacht en de gehele volgende dag                 en verzamelde kwartels – die het minst had verzamelde tien homer –                                                         en zij spreidden deze wijd uit, rondom de legerplaats.

Numeri 11: 31-32

Hebt u wel eens kwartels gegeten? Zeer aan te raden om dat in het wildseizoen eens te doen. Het zijn kleine vogels ongeveer ter grootte van een spreeuw, goed gebraden een traktatie. In ons land komen ze vooral voor in Zuid- en Oost-Nederland, met name in Oost-Groningen, met een paar terug getelde aantal van 200-4000 broedparen. Je hoort ze eerder dan je ze ziet. Ze leven uitsluitend in droog grasland en (graan)akkers met lage gewassen en onkruiden. Vandaar dat Oost-Groningen een voorname biotoop voor ze vormt. In de winter trekken ze veelal naar de Sahel en dat brengt ons bij Numeri 11.           Het volk Israël trekt door de woestijn en krijgt een grote zwerm kwartels bijna letterlijk in de schoot geworpen. Uit vermoeidheid zijn ze neergestreken en vormen ze een gemakkelijke prooi. Net als het manna hoeft het volk niets anders te doen dan ze te verzamelen. Een gave van de Ene op de weg tussen Egypte/Angstland en beloofde land van melk en honing. In de woestijn met z’n hitte en s nachts ook bittere kou, met z’n ontbering en uitgestrekte verlatenheid  - beeld van ons aller levenstocht – is het de Ene zelf die voor leeftocht, onderhoud zorgt.                                                                                                       Op de zoektocht naar Gods koninkrijk hoef je je om het leven zelf geen zorgen te maken, zegt het evangelie: bijv.Mattheus 6: 25 t/m 34.                                                                                         Het slot van de Numeri-tekst lijkt te suggereren dat het volk de kwartels liet drogen. Of ze dan ook zo lekker zijn?

12192d98-6658-4f6f-a5bf-fc2147c119f7-jpgh370w370v1512056488

Langs de Zuiderzee – 1

Het was mijn eerste grote ‘klus’ voor de VPRO-radio. Ik had voorgesteld om in het voetspoor te treden van Jac. P. Thijsse in zijn tocht langs de toenmalige Zuiderzee in 1919, dus nu honderd jaar geleden. Samen met Ronald van de Boogaard trokken wij zeventig jaar later van Stavoren naar Kampen, wat resulteerde in een vijfdelige serie, later nog diverse malen herhaald. Vandaag hoorde ik van Ronald dat de VPRO het niet de moeite waard vond om het digitaliseren, sterker dat het uit het archief verwijderd is!

Op onze tocht stuitten we vóór Vollenhove op een gehucht tegen de oude Zuiderzeedijk aangedrukt: De Moespot. Piece de resistance van de buurtschap het gelijknamige café. Toen we de deur openden ging een unieke wereld voor ons open. We blikten in een stokoud interieur van een huiskamercafé. Achter de tap een flinke man met wat ouderwets kalend kapsel en zeer vriendelijke uitstraling: Reinier Belt, eigenaar en uitbater van het sfeervolle etablissement. Aan de stamtafel zijn broer Jos Belt, eigenaar van een aan het café palende boerderij. En een gezette oudere man, stamgast, die bij het horen van de naam VPRO met Ivan Rebrov-stem goedsmoeds en spontaan “VPRO. Van Kooten en de Bie”, bromde.

Gemoedeijk, zonder poeha verhaalden de broers Belt van de geschiedenis van het café, wezen op het raampje in de zijwand, waardoor vroeger de koetsiers die bij de paarden moesten blijven hun verfrissing aangereikt kregen. Met ogen tintelend van plezier werd verteld over de hengstenvereniging, die hier domicilie hield. Een vereniging die nog steeds bestond, maar zonder hengst. Van liggende gelden werd nog jaarlijks door de leden een uitstapje gemaakt.                                                                                                                   Naast de gelagkamer zien we tussen de schuifdeuren een opkamer, waar Reinier op stille tijden zich terugtrekt voor een verkwikkend slaapje of om televisie te kijken. ‘s Winters kon je daar ook op aanvraag je tegoed doen aan door hem bereide voortreffelijke boerenkoolmaaltijden. Hij is daar inmiddels mee gestopt.

De naam de Moespot vinden we terug op een kadastrale kaart van 1832, bij een huis met erf gelegen aan een kruising. Van de site ‘monumentaleinterieurs’:

Eigenaar is Hendrik Schaart, tapper van beroep. Hij biedt een welkome pleisterplaats voor reizigers tussen Zwolle en Blokzijl, een reis per diligence, paard en wagen, of schip, die dan nog vele uren duurt. De maaltijd wordt boven een vuur gekookt in de ‘moespot’, waaraan de herberg, de weg voor het café en het gelijknamige gehucht hun naam te danken hebben.

Rond 1870 wordt een nieuwe herberg gebouwd, met ruimte voor postkoetsen. Door de dubbele baanderdeuren rijden ze naar binnen en bij het vervolgen van de tocht kunnen ze aan de andere kant er weer uit. Ongeveer in die tijd begint ook de exploitatie van het café door de familie Belt, nu dus al weer 4 generaties de eigenaar. Reinier:

‘Ik heb hier meer mensen ontmoet en gesproken dan bij menig andere baan die ik met mijn mulodiploma had kunnen krijgen’.

Cafe De Moespot    img_0790

img_079164946_1496238835

 

Bijbel en dier – 16 – de koe

hoort dit woord, gij koeien van Basan, die woont op de berg van Samaria,                                                 gij die de seringen verdrukt en armen vertrapt,                                                                                               die zegt tot uw heren: Breng aan dat wij drinken!

Amos 4: 1

De koeien van Basan waren befaamd om hun welvarende vetheid. Amos de preek/veeboer scheldt hier dan ook niet; het is eerder een ‘eresaluut’ (Naastepad) aan de vrouwen van Samaria. Want die worden met die koeien bedoeld.                                                       Maar deze prachtige, aantrekkelijke, rijke vrouwen acteren als hardvochtige wellustelingen. Ze verdrukken de armen, vertredend de behoeftigen en verleiden hun mannen tot slempen. Sloeries zijn het die hun weelde door misbruik van arme sloebers hebben verkregen.

Hoe anders die Samaritaanse vrouw uit het evangelie naar Johannes die Jezus – der armen Arme, der verdrukten Verdrukte – vraagt, nee, niet om te slempen, maar om water voor altijd.                                                                                                                                                      Zij die een sloerie lijkt vanwege de vijf mannen die ze versleet, is degene die in Jezus haar liefde vindt.

Bijbel en dier – 15 – de kameel

Een menigte kamelen zal u overdekken, jonge kamelen van Midian en Herfa;                                   uit Scheba zullen zij allen komen; goud en wierook zullen zij aanbrengen                                                    en de roemrijke daden des Heren blijde verkondigen.

Jesaja 60:6

Wat veelal met kameel wordt vertaald, kan net zo goed een dromedaris zijn; de eenbultige rijdieren kwamen in bijbelse tijden vaker voor dan de tweebultige.                               De rijkdom van de aartsvaders kenmerkt zich door het bezit van kamelen c.q. dromedarissen.                                                                                                                                             Jesaja schildert de eindtijd onder andere door middel van een menigte kamelen die goud en wierook komen aandragen. Jonge kamelen voegen zich erbij, uit Midian en Hefa.                     In het OT zijn de Midianieten bij uitstek kameelnomaden. Hun karavaanhandel vinden we vermeld in Genesis 37. In hete zomerse perioden dringen ze met hun kamelen cultuurland binnen en dat leidt soms tot confrontaties. Zoals in Richteren 6-8 te lezen valt in een confrontatie met Gideon en zijn bende. Goede betrekkingen moeten er ook geweest zijn, wat resoneert in de vlucht van Mozes na zijn doodslag van een Egyptenaar naar de Midianieten, waar hij zelfs aan de vrouw geraakt. Zijn schoonvader Jetro is een Midianiet. Het in de tekst genoemde Hefa is een stam van de Midianieten.                                                 Scheba moet gelezen worden als Saba, volk en land in Zuid-Arabië. Het rijk der Sabeeërs, een theocratisch koningschap met als hoogste verering een maangod heeft wellicht wel duizend jaar geduurd, tot 525 na Christus. De laatste koningen gingen over tot het jodendom. Het was een handelsnatie, die hen flinke rijkdom gaf. Hun voornaamste handelsroute van de z.o.kust naar het noorden werd de ‘weg van de wierook’ genoemd.     Van de zgn. ‘koninginnen van Scheba/Saba’ uit 1 Koningen 10 is weinig bekend, uit inscripties niet aantoonbaar.                                                                                                                           Bij Matteus klinkt de profetie van Jesaja door waar hij de wijzen uit het oosten op zoek laat gaan naar de nieuw geboren ‘ster’ aan het politieke firmament. Zij komen aanzetten met behalve goud en wierook ook nog mirre. De traditie heeft ze niet alleen namen gegeven (Caspar, Belthasar en Melchior), maar ook kamelen als vervoermiddel, wat zeker past bij hun status. Mattheus is duidelijk in zijn boodschap: met de geboorte van Jezus is de eindtijd aangebroken.                                                                                                                                   Om daaraan deel te nemen, is voor een rijke – zegt Jezus zelf bij dezelfde evangelist – onmogelijk. Een kameel gaat nog gemakkelijker door het oog van een naald dan dat.         Lang is gedacht, vermoed dat met die naald een nauw poortje bij de tempel is bedoeld, waardoor een kameel niet of nauwelijks onderdoor kon. Was zo’n poortje er wel? In elk geval we moeten echt denken aan een naald, zoals die bijvoorbeeld gebruikt werd voor kleden en tenten. Het benadrukt de radicaliteit van de onmogelijkheid, waarmee bedoeld wordt een rijke die geen afstand kan doen van zijn rijkdom, die zeg maar zonder goud, wierook en mirre als kostbare geschenken denkt Jezus te kunnen eren en dienen.  Een variant van deze gedachte vinden we bij Lukas in het verhaal van de rijke jongeling.

 

 

 

 

 

Bijbel en dier – 14 – het kalf

Maar voor u die mijn Naam vreest, zal de zon der gerechtigheid opgaan,                                           en er zal genezing zijn onder haar vleugelen;                                                                                       gij zult uitgaan en springen als kalveren uit de stal

Maleachi 4:2

Wat is ontroerender en aandoenlijker dan kalveren die voor het eerst de wei in mogen?          Je wordt er vrolijk van.                                                                                                                                          In de wereld van de Bijbel is een kalf een kostbaar bezit. Dat je slechts slacht voor een bijzondere gast, een gast van aanzien. Zoals in het verhaal van de hoge gasten die Abraham aandoen in Genesis 18 en in de gelijkenis van de verloren zoon bij diens terugkeer.Het diende als offerdier bij belangrijke cultische gebeurtenissen, zie Jeremia 34.

Bij de profeet Maleachi verbeelden de dartelende kalveren het wenkend perspectief van de bevrijding in de eindtijd. Vrolijke uitgelatenheid, uitbundig vieren van de vrijheid.                   Polemisch komt het kalf voor in het OT als aanduiding van de stiefbeelden in de Jahwecultus van Betel en Dan sinds koning Jerobeam I ( 1 Koningen 12:26v; Hosea 13:2)                       In deze polemiek is ook het verhaal van het Gouden Kalf uit Exodus 32 geworteld.                            Van zo’n vrolijk, kostelijk en kostbaar dier een verstijfd beeld maken al is die van goud – zoals Aaron deed op aandringen van het volk- en die die dienen, is derhalve ‘doodzonde’.

Bijbel en dier – 13 – de hond

Maar tegen niemand van de Israëlieten zal een hond zijn tong durven roeren,                                 tegen mens noch dier,                                                                                                                                   opdat gij weet,                                                                                                                                                 dat de Ene scheiding maakt tussen de Egyptenaren en de Israëlieten.

Exodus 11:7

Egyptische en Assyrische afbeeldingen tonen honden van verschillende rassen, van schoothondjes tot geweldige jachthonden. In de Bijbel komen honden veelvuldig voor: als beschermer van zijn heer, als het moet ten koste van eigen leven (Jesaja 56:11), als hoeder van kleinvee (Job 30:1), als een soort tafelgast (Mattheus 15:27).                                   Berucht waren de grote groepen zwerfhonden, die zich voedden met aas (ps.59), lijken vraten en bloed oplichten van doden en zieken (1 Koningen 14). Ze vielen voorbijgangers lastig. Als zodanig is het niet vreemd dat in het Openbaring-boek de hond geen plaats krijgt in het nieuwe Jeruzalem, ofschoon dat juist ook kan slaan op mannen die een dwaalleer verkondigen. Want ‘hond’ wordt ook vaak gebezigd als scheldwoord. Voor ontuchtplegers en dwaalleraren. Iets afschuwwekkends wordt ‘dode hond’ genoemd: 1 Samuël 24: 15; 2 Sam.9:8; 16:9. In Prediker 9:4 wordt een arm schepsel een ‘levende hond’ genoemd.

In Exodus 11 moet de tiende plaag ( beter nog te vertalen als ‘slag’) eindelijk het hart van Farao vermurwen, ‘week maken’, zodat het volk Israël eindelijk het strafkamp Egypte ( uit het Hebreeuws vertaald ‘Angstland’) uit kan trekken. Tijdens die uittocht zullen die vreeswekkende honden, die op jakhalzen lijken, mens en dier van Israël met rust laten. Geen angstaanjagend, alarmerend  geblaf, laat staan een verscheurend bijten.

Jozua en Kaleb zijn de verkenners, zeg spionnen namens Israël in het land dat het tegendeel van Angstland bedoeld te zijn, het zgn. Veelbelovende Land. Ze zijn de enige twee van de twaalf verspieders die heilig in de missie van de gave van dit land.                     Jozua is omgezet in het N.T. Grieks Jezus: God redt. Kaleb betekent hond. Jezus en de hond, een combinatie die te denken geeft! Het brengt me bij de door Jezus vertelde gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus (Lukas 16). Veelzeggend is dat de arme een naam heeft, de rijke geen naam mag hebben, letterlijk en figuurlijk! De problematiek van de armoede is bij Lukas een belangrijk thema. En zo dat rijkdom juist problematisch is, een sta-in-de-weg naar een wereld van vrede en recht. De arme Lazarus (God ontfermt) ligt aan de poort van de villa van de rijke. In hem kun je Jezus zelf lezen liggend aan onze in diverse opzichten rijke deuren. Lazarus wordt gelikt door een hond (Kaleb). dat kun je interpreteren als vernederend en zijn armoede nog meer benadrukkend. Maar van een dierenarts heb ik begrepen dat het schoon likken van wonden ok verzachtend is.      Zo’n zwerfhond ontfermde zich over die sloeber, terwijl de rijke stinkerd nog geen kruimel van zijn rijke dis voor hem over heeft.           

De Frans- Joodse filosoof Emmanuel Levinas vertelt een verhaal over een hond die behoorde tot het strafkamp, waarin hij met vele mede-joden gevangen zat in de oorlog. Hij schrijft dat de bewakers in hen geen mensen zagen, maar dat hondje, dat zij Bobby noemden, wel. Die kwispelde met z’n staart als ze uit het bos waar ze slavenarbeid moesten verrichten terugkwamen, was bedroefd als ze ‘s ochtends vertrokken. Levinas vraagt zich af of hun Bobby afstamt van de hond van Odysseus, die als enige hem herkent als hij thuis komt. Nee, zegt Levinas, Odysseus wam en was weer thuis, wij leefden in de vreemde, ballingschap, als gevangenen. Bobby, zo concludeert hij stamde af van een van die honden uit Exodus 11, die niet te keer gingen, maar kwispelden.                        Om Levinas midras (vertelling) door te trekken: Bobby stamt af van die hond als gezelschap van Lazarus, die arme sloeber, in Prediker dus een ‘levende hond’ genoemd.

Ik schrijf dit uitgerekend op de dag dat de Australische topsprinter Caleb Ewan in de Tour de France in Toulouse de zege van Dylan Groenewegen afsnoepte. Caleb: ‘hond’ dus. Maar het wordt ook wel vertaald als ‘onverschrokken’ en dat is dat kleine ventje van ‘down under’ zeker.

 

Uit mijn kaartenbak – Callantsoog

img_5264

 

Een vriendin schonk mij een deel van haar collectie kerkkaarten. Zo ook deze. De kaart is aan de achterkant beschreven en zo weten we dat het een kaart uit de jaren vijftig betreft. De afzender heeft zijn schrijven gedateerd : 15 mei 1959. Ik zou elf dagen later tien jaar worden. Er loopt een man naar de toegang onder de kerktoren. Nee, hij kijkt op het mededelingen- cq. informatiebord naast de toegang. Het lijkt wel of hij iets onder z’n linkerarm houdt. Ik veronderstel dat hij met de Volkswagen Kever, half geparkeerd op het ruige plantsoentje, gekomen is. De torenklok wijst ‘tien over half twee’. Het aardige van deze ansichtkaart is dat de fotograaf niet heeft gewacht tot hij een volledig ‘vrije’ kerk voor zijn lens had.De kaart kent leven. Rechts onderin lijkt een ton te staan.

Tik op Google Callantsoog in en je vindt bij Wikipedia: “Het dorp is bekend als badplaats”.              Een ‘oog’ is een ander woord voor ‘eiland’. Zie Schiermonnikoog: eiland van de schiere monniken. Callant is waarschijnlijk afgeleid van de Friese mansnaam ‘Kalle’ oftewel ‘Karl/Karel’.  Sinds 980 heette het dorp ‘Kallinge’, gelegen op een strandwal. In de 12e eeuw werd die strandwal door stormvloeden doorbroken en ontstond een eiland. Aan de noordkant kreeg de stroomgeul de naam Heersdiep, aan de zuidzijde Zijpe. Kallinge werd ‘Callingen in de Ogen’. Door afslag werd het eiland steeds kleiner tot het dorp zelfs geheel verdween. Een andere nederzetting op het eiland kreeg de volle laag tijdens de Allerheiligenvloed van 1570. Een deel van de bevolking sloot zich aan bij de Watergeuzen; circa 150 personen vluchtten naar de buurtschap Sevenhuysen in een duinvallei. Dat leidde tot de nederzetting Callensoog. In 1580 werd een kerk gebouwd met stenen uit de oude nederzetting, met een klok uit 1491. Achter de duinen liggend land werd bedijkt en in 1597 werden de bovengenoemde stroomgeulen afgesloten en om het gebied nog beter te beveiligen werd in 1610 de Johan van Oldebarneveltsdijk aangelegd.

In 1795 legde Jan van Kinsbergen, graaf van Doggersbank, zeeofficier en filantroop op de duinen van Callantsoog seinposten aan, met het oog op een mogelijke invasie. Vier jaar later kwam die invasie ook: 15.000 Russische en Britse soldaten landden ten noorden van Callantsoog en leverden hevige gevechten met Franse en Bataafse troepen, waarbij de kerk van het dorp gebruikt werd als paardenstal. In deze Slag bij Callantsoog wist het Britse leger onder generaal Ralph Abercromby de Bataafse troepen onder generaal Herman Willem Daendels tot terugtrekken te dwingen.

In 1825 kreeg Callantsoog de beschikking over een reddingstation. In 1894 werd vanaf Petten via Callantsoog een smalspoorlijn doorgetrokken tot Grote Keten om materiaal aan te voeren tot versterking van de kust. In 1914-15 werden tussen de badplaats en Sint Maartenszee twaalf strandhoofden aangelegd om de golven te breken en zo de aanslag op de kust te verminderen.                                                                                                                       Tijdens  W.O.II was de boerderij van de familie de Jong vertrekpunt van zeker vijf Engelandvaarders.

Vanouds is de streek rond Callantsoog agrarisch gebied, in de vorige eeuw heeft  als nieuwe en voorname bron van inkomsten het toerisme zich ontwikkeld, Callantsoog werd badplaats. Op 27 april 1973 werd hier het eerste naaktstrand wettelijk toegestaan.          Vanaf Callantsoog vertrekt de Lange afstandsfietsroute LF10 langs de Waddenkust die eindigt in Bad Nieuweschans.                                                                                                                           Probleem voor het dorp is dat de duinenrij slechts één duin breed is, wat met de steeds manifester wordende klimaatverandering  over een jaar of vijftig te smal zal zijn. Het dilemma en dus discussie er over is of dat opgelost moet worden met versterking van de kust zeewaarts, wat veel onderhoud vergt of landinwaarts, waarbij huizen moeten worden afgebroken.

Hoe oud de dorpskerk van de ansichtkaart is, is onduidelijk. Boven de torendeur staat 1671, op een steen boven de ingang: 12 maart 1696. Overigens beide niet te zien op de kaart uit de vijftiger jaren, wel op de huidige kerk, dus later aangebracht, even als een extra informatiebord rechts van de toegang, een lamp boven de toegang en een monument voor de linker zijbeuk; het plantsoentje en het terrein er om heen is bestrating geworden. Van de site van de huidige PKN-gemeente neem ik over:

Callinge wordt in een giftbrief uit 920 van Graaf Dirk I en zijn vrouw Geva genoemd, die dan een deel van hun bezit in Callinge aan het klooster van Egmond schenken.
Omstreeks 1450 worden parochie en pastoor onderhouden met de tienden van de visvangst en de opbrengst van een graanmolen. Aan het eind van de vijftiende eeuw staat in Callinge een stenen kerk, drie kilometer ten noordwesten van de huidige, met een bronzen klok.

Door het stuiven van het strand en het wandelen van de duinen van ’t Oogh viel de positie van het dorp niet te handhaven.Kerk en gebouwen werden in 1520 verplaatst naar de noordpunt van het eiland, waar al een kapel stond. Dit ‘tweede’ dorp werd verzwolgen door de Allerheiligenvloed van 1 november 1570. De zee spoelde over de noordpunt van het eiland de drooggelegde Zijpe in. De schade was zo groot dat pas in 1610, gelijk met de bouw van de zanddijk naar Huisduinen, gefinancierd door de Staten van Holland en Zeeland, de kustlijn van het eiland weer gesloten kon worden. Wat restte aan gebouwen werd overgebracht naar het oude landinwaarts gelegen oude kustduin, waar het gehucht Sevenhuysen lag. De kerk werd in 1580 uiterst oostelijk van het dorp weer opgebouwd. En U kunt zelf constateren waar de kerk nú staat. De (dure) stenen en de klok zijn steeds meegesleept. In 1671 werd de noordelijke beuk aan de kerk gebouwd, die te klein was geworden. In 1925, opgestart door ds. France, vond een grondige restauratie plaats. De muren werden afgebikt, maar het ratjetoe van stenen was geen gezicht. Dus werd de kerkmuur wit geschilderd.

De torenklok uit 1491, vervaardigd door Gherardus de Wou, werd in WO II uit de toren gehaald, maar het schip waarmee de klok werd vervoerd, werd op het IJsselmeer tot zinken gebracht en de klok keerde na de oorlog terug. De preekstoel komt uit het Gelderse Niekerk, werd na de inval van de Engelse en Russische troepen aan Dirkshorn geschonken. Die hadden het niet nodig, terwijl Callantsoog zijn preekstoel kwijt was omdat die door het invasieleger met al het andere hout van de kerk was opgestookt in de natte nazomer van 1799. Dirkshorn was bereid de preekstoel aan Callantsoog te verkopen. Verdere informatie , overgenomen van de site:

Het gedenkbord boven de ingang. Geschonken door Mr. Jacob Coren van der Mieden en sijn huysvrouw Susanna Doubleth, Heer en Vrouwe van Callantsooge, anno 1741.
Van der Mieden was sedert zijn in januari 1726 gesloten huwelijk voor ¼ heer van Callantsoog. De heren en vrouwen van Callantsoog hebben van oudsher bijgedragen aan de kerk van ‘t Oogh en hadden tot het eind van de negentiende eeuw een stem in het kapittel bij het benoemen van een nieuwe predikant. Van der Mieden is in de geschiedenis van Callantsoog vooral blijven voortleven door zijn conflict met de schout ter plaatse, die hij in een hol opsloot. Maar tenslotte werd er recht gesproken en verloor Van der Miede zijn vermogen aan schadeloosstelling. Had hij maar beter gelet op laatste zinnen van zijn gedenkbord:
Dies werkt uw Zaligheyt met vreesen en met Beeven
Voor Gods Alsiendend OOGH. Zoo Zult Gy eeuwigh Leeven

De twee wandborden aan weerskanten van het orgel zijn afkomstig uit het gemeentehuis van Callantsoog. Een herinnering aan de vroegere zelfstandigheid van deze gemeente.

De adelaar-lezenaar (afkomstig uit een Engelse kerk) is een geschenk van de heer Kloosterboer, aangeschaft op verzoek van ds. Terlaak Poot, die de lezenaar tegenkwam bij een oude Hilversumse mevrouw.

De dooptuin is na de oorlog verdwenen en heeft plaats gemaakt voor de avondmaalstafel, een gift van de vrouwen van de bazaar-krans. Deze dooptuinen (hekken) vindt u nog wel in de kerken van Oudesluis, St. Maartensbrug en Burgerbrug.

Het Standaart orgel is eveneens aangeschaft door bemiddeling van ds. Terlaak Poot, eind jaren vijftig, met steun van heel het dorp en komt uit Rijswijk in Noord Brabant.

Grafstenen. De overblijfselen van de begravenen in de kerk zijn nooit geruimd. Na 1830 mocht bij de wet niet langer in de kerken begraven worden. Bij de restauratie van 1980 is de houten vlonder in de Noordbeuk vervangen door oude grafstenen uit Huisduinen, die omgekeerd neergelegd zijn.
Op het kerkhof staat de mansbuste van “Mr. Dirk / Burger / van Schoorl / 1717”. Hij was chirurgijn aan de Oudesluis in de Zijpe. Hij schreef o.a. een aantal kronieken.
In de kerk vindt u grafstenen met o.a. de volgende inscripties:

DIRCK PIETERSZ ABBESTE / SECRETARIS IN CALLANS / OOGE IS GERUST NA DAT / HIJ HET SELVE AMT ALHIER / 39 JAREN HEEFT BEDIENT / OP DEN 8 JUNI ANº 1688 / SIJN 2E HUYSVROUW RIC / KELTJE CORNELIS ONTSLAP / DEN 15 OCTOBER 1683. 
Hij was een gezworen landmeter en rentmeester van Callantsoog. Van hem is een aantal fraai getekende kaarten van delen van het Noorder- kwartier bewaard. Den 6 Feb. 1678 huwde hij te Schagen Rijckeltje Cornelisdr. aldaar.

Hier leyt begrauen / Aryaen Cornelisoon / Vos Ovt Schipper Vant / Toogch Is Inden Heere / Gerust. Den 2 Ianewarius / Anno 1650 Ovt Zynde / Omtrent 66 Iaren. Medaillon, waarin een merk (Rom. Cijfer XIII).

Lager gelegen leest men:
Laet lopen Die Loopen Lust.
Ick Heb Geloopen Nv
Legh Ick In Rvst. / _ (51)

Zijn vrouw rust, met hetzelfde bijschrift, onder de ouderlingen-bank.

Sinds haar herbouw in 1580 is deze kerk een Protestantse kerk. Zij wordt nu door Protestanten en Katholieken gebruikt. De toren, 15 meter hoog, functioneerde tot de duinverhoging in 1977 als baken voor de zeevaart.

Tot tweemaal toe wordt in bovenstaande informatie de naam genoemd van ds. Terlaak Poot en dat is de afzender van de kaart in mijn bezit. Hij heeft zijn naam gestempeld met rode inkt als dr.L.D.TERLAAK POOT, wonende aan de Zeeweg 51, met het telefoonnummer 324 (K2248). Hij richt zijn schrijven aan de ‘Weled.Heer A.L.van Dijk’, werkzaam op het bureau van de Centrale Hervormde Kerkenraad in Amsterdam. De afzender bedankt  hem voor zijn goede zorgen, dat hij alle ‘stukken’ in goede orde heeft ontvangen en dat hij het bedrag van f 3,86 zal overmaken naar de ‘postrekening’ van de kerkvoogdij. ‘U en de uwen van harte goede en gezegende Pinksterdagen toegewenst! Met beste groeten, van huis tot huis, hoogachtend, uw L.D.T.P.’

Wie was deze Terlaak Poot? Hij blijkt Callantsoog  sinds 1956 gediend te hebben nadat hij met emeritaat was gegaan. Hij werd geboren in 1890, studeerde in Leiden en Amsterdam en promoveerde op het oudchristelijke avondmaal. Hij was predikant in onder andere Haarlem, Amsterdam en Den Haag, deed dienst als veldprediker en als hoofd scheepvaartpredikant voor de binnenvaart. Hij publiceerde o.a. ‘Pastoraal boeketje’, ‘Spiegel van de eindtijd’, over de Openbaring van Johannes en samen met K.Norel           ’De tirannie verdrijven’, over de oorlog.                                                                                             Op 23 december 1974 overleed hij in ziekenhuis De Lichtenberg in Amersfoort. 

Achterblijvende vraag: is de man op de ansichtkaart de afzender er van, dus Terlaak Poot zelf?

De vriendin uit wier verzameling ik de kaart heb gekregen, een echte Amsterdamse, die haar hele inmiddels lange leven kerkelijk betrokken reageert op mijn stuk als volgt:

Oorspronkelijk heette hij Poot maar na het overlijden van zijn tante heeft  hij behalve de erfenis, ook haar naam aangenomen en Terlaak er voor gezet, dat zal hem wel wat geld gekost hebben, maar zijn naam werd er wel door verrijkt en zijn afstamming niet te vergeten.  Ik heb hem wel horen preken in de Prinsessekerk, maar daar herinner ik mij niets van.
Verder : A.L.van Dijk  was de amanuensis van de Hervormde Gemeente Amsterdam en later koster van de Prinsessekerk. Maar ook de vader van zijn zonen, waarvan  jij beslist wel gehoord hebt, zo niet kent. Louis en Rob. beiden het hoofd vol met muziek noten. Zij hadden les van Eltjo Bos die hen in het begin op de piano les gaf en later op het orgel. Ik weet wel zeker dat ze later les kregen van Piet van Egmond op het orgel  van de Prinsesseker.

 

callantsoog_panorama    callantsoog_kerk

220px-gulls_on_a_polish_baltic_coast_-_25    gedenkbord-protestantse-kerk-te-callantsoog

 

Bijbel en dier – 12 – het hert

Gelijk een hinde die naar de waterbeken smacht, zo smacht mijn ziel naar U, o God

Psalm 4

“‘t Hijgend hert der jacht ontkomen.” Misschien wel de bekendste psalmregel van vroeger. In de nieuwe berijming werd het “een moede hinde”. Poëtischer, maar in mijn ogen en oren minder plastisch. Herten zijn sterke, pezige dieren, inde Bijbel veelal het toonbeeld van souplesse en elegantie. En ook dat is heel herkenbaar. Wie veel wandelt door bossen en beemden, kan wel eens een hert tegenkomen, dat wil zeggen meest een ree. Van een boswachter heb ik geleerd dan net te doen of je het dier niet ziet en gewoon doorlopen, dan schiet het schichtige dier niet direct weg. Eens liep ik met vrienden over de Tafelberghei bij Blaricum, hier en daar begroeid met kleine bossen. Een hei, waar een schaapskooi staat en de kudde vrijuit kan lopen. Er zijn wel eens schapen die afdwalen, ook uit de Bijbel bekend uit de gelijkenis van het ‘verloren’ schaap, wat juist door de Goede Herder gezocht wordt om te redden uit struikgewas of als mogelijke prooi van een roofdier. Enfin, wij liepen door een stukje bos, er kwam ons een vrouw tegemoet die ons enthousiast vertelde dat er even verderop een hert te zien was. Toen wij op die plek kwamen, bleek het zo’n verdwaald schaap te zijn!

In het Hooglied wordt de geliefde met een hert vergeleken: kracht en elegance ineen. En in een visioen van Jesaja aangaande het Godsrijk zien we lammeren zich als een hert voortbewegen.                                                                                                                                               De psalmist vergelijkt zich zelf met een hert dat schreeuwend naar water dorst. Hij snakt naar God, zoals een hert naar water dat aan de jacht ontkomen is. Hij heeft moeten rennen voor zijn leven. Voor de psalmist is het leven ook een kwestie van overleven geworden, waarbij hij God schreeuwend, hijgend en puffend hard nodig heeft.                             “Mijn God, mijn God , waarom hebt gij mij verlaten”, roept Jezus vanaf de executiepaal en citeert daarbij een andere psalm, psalm 22.                                                                                                Dan wordt de psalmist indachtig dat hij eens met een feestende menigte optrok naar Gods huis en dat beurt hem op en doet hem uitroepen: “Mijn Verlosser en mijn God!”         Je dorst lessen aan de ‘vrolijke wetenschap’ deel uit te maken van een lofzingende menigte! Zoals de wandelaars van de deze week weer van start gaande Vierdaagse van Nijmegen zich optrekken aan vrolijke zang.

Bijbel en dier – 11 – de haan

Jezus zei tot hem (Petrus): Voorwaar ik zeg je, in deze nacht, eer de haan kraait,                                       zul jij mij driemaal verloochenen.

Mattheüs 26: 34

Nergens elders komt een haan in de Bijbel voor dan in het verhaal van Petrus’ verloochening. En dat bij alle vier evangelisten. Zo wezenlijk hoort het bij Jezus’ lijdensweg. Nota bene Petrus, de voorman, het ‘haantje der voorsten’ van Jezus’ leerlingen zegt tot drie keer toe niet bij Jezus te horen. Keihard ontkennen op de leerschool van Rabbi Joshua van Nazareth te zitten, terwijl hij eerder nog deze had uitgeroepen tot Gezalfde, zoon van de levende God en daar zijn extra naam Petrus aan te danken had: petra= rots: op deze rots zal Ik mijn gemeente bouwen.                                                 Behoorlijke vergissing van Jezus, want die rots verkruimelt op het ‘moment supreme’.              Belijdenis en verloochening liggen heel dichtbij elkaar, komen in één mens voor, nog steeds.                                                                                                                                                                                       Dat dwingt tot immer afzien van parmantig haantjesgedrag: als kerk, gemeente, dominee (vooral die), priesters etc. Vaticaan, paus mag denken rechtstreeks van Petrus te ‘stammen’, dat betekent ook van een schijtebroek te ‘stammen’, die in het heetst van de strijd zijn handen wel warmt aan het vuur op de binnenplaats, maar geen hand voor zijn leermeester uitsteekt, laat staan in het vuur steekt.                                                                       Op katholieke kerken staat doorgaans een kruis, een teken dat er geen triomf is zonder lijden en dood; op protestantse kerken vinden we een haan, niet alleen het teken van een nieuwe (heils)dageraad, maar ook als waarschuwing voor een immer op de loer liggende (heils)ontkenning onzerzijds.