Ofschoon de titel anders doet vermoeden hebben we hier te maken met een zgn wereldlijke cantate, specifiek een Ratswahlcantate. De opzet en aanpak verschilt niet van die van de kerkelijke cantates. Het behoorde tot Bachs taak in Leipzig om elk jaar een cantate te componeren t.g.v. de verkiezing van een nieuwe stadsraad, wat in de praktijk betekende dat slechts een derde aftrad en plaatsmaakte voor anderen. Zo moet hij er 27 gemaakt hebben, waarvan er zes bewaard gebleven zijn. Na de formele verkiezing van het het vernieuwde stadsbestuur vond op de maandag na Bartholomeusdag (24 augustus) een viering plaats in de Nicolaikerk. Bach had dus in die week de taak twee cantates te vervaardigen: voor zondag en de betreffende maandag er op. Er werd ook een preek gehouden, waartoe de stadsklerk aan de superintendent daartoe een aparte opdracht gaf. Ook al was het usance, toch werd elk jaar opnieuw formeel preek en muziek besteld. Deze cantate is voor 30 augustus 1748, dus een van de laatste die Bach schreef. In dit geval maakte hij gebruik van een cantate die hij componeerde voor de 12e zondag na Trinitatis 1723, die we kennen als BWV 69a. De vreugdevolle inhoud van de evangelielezing van die zondag: “Hij heeft alles wel gemaakt” maakte de toepassing mogelijk tot compositie voor deze gelegenheid, met relatief weinig veranderingen. De recitatieven worden opnieuw gedicht en gecomponeerd en het slotkoraal wordt vervangen door het 3e couplet van Luthers lied ‘Es woll uns Gott genädig sein’. De delen 1 en 5 van de zesdelige cantate blijven ongewijzigd en de aria voor alt in deel 3 was na 1723 al eens omgevormd en wordt nu qua tekst enigszins veranderd. Dat Bach teruggrijpt op een cantate aan het begin van zijn loopbaan in Leipzig kan ook ingegeven zijn door het feit dat in 1748 burgemeester Lange, die hem naar Leipzig had gehaald en hem immer tot steun was nu ten dode ziek was. Een impliciete hommage dus. De instrumentale bezetting is feestelijk, wat voor al deze soort cantates het geval is: naast strijkers en continuo doen drie hobo’s mee, waaronder een hobo da caccia, fagot, drie trompetten en pauken. De 25 jaar eerder nog ingezette blokfluit is dan in onbruik geraakt.
1. KOOR
»Lobe den Herrn, meine Seele,
und vergiß nicht, was er dir Gutes getan hat.«
Dit langste deel kent de kortste tekst: vers 2 van psalm 103. Elke regel van de tekst krijgt een eigen thema die fugatisch gezongen. In een dubbelfuga worden deze thema’s uitgebreid uitgewerkt. Aan de fuga vooraf gaat een instrumentaal refrein en een homofoon koorstuk en na de fuga omgekeerd wederom koor en een instrumentaal stuk: maten 1 t/m 23: sinfonia; maten 24 t/m 45 koor; maten 46 t/m 126 fuga; maten 127 t/m 140 koor; daarna nog weer de sinfonia. de trompetten openen, de hobo’s antwoorden en er ontspint zich een warreling van lofgezang, waarna het koor inzet. De fuga wordt afgesloten op ‘Meine Seele’ met een “stralend kopersalvo” (Van Hengel).
2. RECITATIEF (S)
Wie groß ist Gottes Güte doch!
Er bracht uns an das Licht,
und er erhält uns noch!
Wo findet man nur eine Kreatur,
der es an Unterhalt gebricht?
Betrachte doch, mein Geist,
der Allmacht unverdeckte Spur,
die auch im Kleinen sich recht groß erweist.
Ach! möcht es mir, o Höchster, doch gelingen,
ein würdig Danklied dir zu bringen!
Doch, sollt es mir hierbei an Kräften fehlen,
so will ich doch, Herr, deinen Ruhm erzählen.
3. ARIA (A)
Meine Seele,
auf! erzähle,
was dir Gott erwiesen hat.
Rühme seine Wundertat,
laß, dem Höchsten zu gefallen,
ihm ein frohes Danklied schallen.
De lofprijzing op Gods goedheid heeft een goede grond, want Leipzig was welvarend in die tijd. Het is ook wel wat gemakkelijk als het grosso modo goed gaat. Het door de sopraan gezongen recitatief werkt de reden tot lof wat nader uit en verwoord een soort zelfreflectie van het bestuur en de (valse?) bescheidenheid van mogelijk gebrek aan krachten, die er niet van weerhoudt Gods roem uit te dragen. De alt gaat dan voluit op het orgel in de aansporing tot dank en lof. Oorspronkelijk was hij geschreven voor tenor, blokfluit en hobo da caccia, nu getransponeerd voor alt, hobo en viool. Het is een intiem lied, persoonlijk, maar wel met een dansritme in 9/8 maat en een da capo-structuur. Het ‘Erzähle’ krijgt grote nadruk door de vele noten die de alt hier letterlijk op haar zang heeft.
4. RECITATIEF (T)
Der Herr hat große Ding an uns getan;
denn er versorget und erhält,
beschützet und regiert die Welt;
er tut mehr, als man sagen kann.
Jedoch, nur eines zu gedenken:
Was könnt uns Gott wohl bessers schenken,
als daß er unsrer Obrigkeit
den Geist der Weisheit gibet,
die denn zu jeder Zeit
das Böse straft, das Gute liebet?
Ja, der bei Tag und Nacht
vor unsre Wohlfahrt wacht.
Laßt uns dafür den Höchsten preisen;
auf, ruft ihn an,
daß er sich auch noch fernerhin
so gnädig woll’ erweisen.
Was unserm Lande schaden kann,
wirst du, o Höchster, von uns wenden
und uns erwünschte Hülfe senden.
Ja, ja, du wirst in Kreuz und Nöten
uns züchtigen, jedoch nicht töten.
5. ARIA (B)
Mein Erlöser und Erhalter,
nimm mich stets in Hut und Wacht!
Steh mir bei in Kreuz und Leiden,
alsdenn singt mein Mund mit Freuden,
Gott hat alles wohl gemacht.
In het recitatief gaat de tenor ‘secco’ van start, waarna hij verder wordt begeleid vanaf ‘Obrigkeit’ door strijkers. Het krijgt karakter van arioso. Ten opzichte van BWV 69a is het een nieuwe tekst met een uitgebreide uiteenzetting van wat God gedaan heeft en uitlopend in een bede. De volgende basaria is geheel overgenomen uit de 69a. De tekst gaat meer de diepte in dan van de alt-aria: Christus als verlosser wordt aangeroepen als steun en toeverlaat ook wanneer het leven niet over rozen, maar over rozendoornen gaat. Hier past goed een liefdeshobo bij en een mineur toonsoort, maar dat gebed wordt niet aarzelend uitgesproken, maar krachtig in een ritme dat doet denken aan de energie van een mazurka, populair geworden in Saksen nadat de keurvorst ook de koningstroon van Polen had bestegen.
6. KORAAL
Es danke, Gott, und lobe dich
das Volk in guten Taten.
Das Land bringt Frucht und bessert sich,
dein Wort ist wohl geraten.
Uns segne Vater und der Sohn,
uns segne Gott der Heilge Geist,
dem alle Welt die Ehre tut,
für ihm sich fürchten allermeist;
und sprecht von Herzen: Amen!
Zoals al geschreven betreft het slotkoraal de 3e strofe van Lutherslied ‘Es woll uns Gott gnädig sein’. Luther herdicht psalm 67. Bach voegt er drie onafhankelijke trompetpartijen aan toe. Al met al weer een pracht van een cantate, de moeite waard op je in te laten werken.