Leiden

Op 3 mei 1973 beklom ik in een bruin pak met gele stropdas de trappen van het majestueuze stadhuis van Leiden. Aan mijn zijde H.S, dochter van de directeur van de prestigieuze Drukkerij De Bink. Met haar was ik op weg naar een beslissend – naar snel bleek geen gelukkig – moment in mijn leven: een huwelijksja-woord. Slecht voorteken was de toespraak van de ambtenaar van burgerlijke stand. Hij had het over een huwelijk als een bouwwerk, waaraan beiden steentjes moesten leveren. Dat beeld moest met name mij toch aanspreken, aangezien ik toch werkzaam was in de bouwwereld. Ofschoon ik in die tijd zeer timide was, kon ik me tijdens zijn verhaal niet inhouden en zei: ‘u vergist zich: ik studeer theologie, mijn vader is werkzaam in de bouwwereld’. Zijn toespraak viel als een toren van Babylon denderend in elkaar. Een groepsfoto werd gemaakt aan de achterkant van het stadhuis, waar je goed kunt zien, dat slechts de voorgevel bewaard is gebleven uit oude tijden. Daarna gingen we op weg naar de Marekerk voor het kerkelijk ja-woord. Tijdens het knielen moest ik huilen, zichtbaar voor een ieder, die ontroerd werd door zo’n beeld van liefde. Maar dat was het niet voor mij: toen al voelde ik, dat ik definitief een gevangenis in ging. Maar ik had geen keus: kiezen voor de ware aard was geen optie, want een weg die ten helle zou leiden. De charismatische ds. A.J. de Jong deed de dienst. Met hem had ik van te voren eens over mijn verwarde gevoelens van ‘het erge’ gesproken. En hij had uiteindelijk ten antwoord gegeven, dat zodra een huwelijk een feit was, het probleem over zou zijn. tegen eigen beter weten in, zo bleek weer jaren later. Deze echt fantastische dominee, met briljante preken en enorme belezenheid, ook op gebied van kunst, literatuur en cultuur – een Miskotte van de linkerflank van de Gereformeerde Bond – pleegde zelfmoord, naar verluidt vanwege levenslange kwelling om zijn feitelijke geaardheid. Enfin, vanmiddag zat ik in café Burgerzaken achter de thee, tegenover het stadhuis mijner eigenlijke ‘zonde’. ‘s Morgens parkeerde ik m’n auto voor het gebouw, waarin vriend R. en zijn vrouw F., wandelvrienden, hun prachtige appartement hebben, waarvan uit het raam ijsvogeltjes en zelfs een goudhaantje gespot kunnen worden. Na de koffie nemen we de bus naar het Centraal Station en wandelen naar Naturalis langs plekken waar R. als student een kamer bewoonde, met oa. als medebewoner Pieter Winsemius. Er is vrijwel niets meer van over. Alleen het voormalige pesthuis en een paar nevengebouwen staan er nog. In het pesthuis de toegang tot het museum en daarna via een lange gangbrug naar het eigenlijke museum. Prachtig van opzet. Een schoolklas voert tekenopdrachten uit: een jongetje kiest de auerhaan met z’n rijk uitgespreide staart: ‘die vind ik zo mooi’! Hij tekent hem heel aardig na. Op verdieping vier zien we wetenschappers aan het werk.  Een jonge man met een krullenkop zo groot als die van Michiel Romeijn als Oboema (vooruitziende blik, qua naam!),houdt zich bezig met het gedrag van een octopusinktvis die zich heeft gespecialiseerd in het doorboren van de enige inktvis die in een schelp huist. De laatste zuigt zich in zijn huisje vast aan de wand om zich zo te weren tegen vijanden. De octopus boort een gaatje juist daar waar hij zich vast zuigt en spuit gif in zijn lichaam. De schelpinktvis laat los en floept naar buiten en : hebbes!  In de boekhandel verschaf ik me een boekje over insecten aan en daarna wandelen we achter het nieuwe LUMC naar het station om ons te goed te doen aan werkelijk heerlijke haring en lekkerbek. We wandelen door het centrum, R. vermaakt me met veel wetenswaardigs over de stad, de verwoesting door V1′s en bombardementen oa.; we bezoeken een aantal prachtige hofjes, neuzen bij antiquariaat Templum Salomonis. Ik vind er een goed boekje over het Romeinse wegennetwerk. En daar staat ook het boek dat onder de directie van mijn ex-schoonvader werd uitgegeven t.g.v. het honderdjarig bestaan van Drukkerij De Bink. Mooi vormgegeven, met voor elk jaar een artikel met fraaie illustraties, door steeds een andere scribent. Ik heb het destijds – zeventiger jaren – cadeau gekregen en het staat nog steeds in één mijner boekenkasten. Wandelend over de Breestraat wijst R. me op een merkwaardige kledingzaak. Merkwaardig, omdat het niet met de tijd is meegegaan en de sfeer uitstraalt van ‘Are you being served’. In de etalage wordt gelokt met pakken die van 450 tot 99 euro zijn afgeprijsd. Wie weet hangt er iets voor mij bij! Van boven komt een oude man aangestrompeld en ziet mij door het rek met de afgekorte pakken gaan. Hij trekt zwaar met z’n been, maar gaat zeer beslist naar één pak, haalt hem van het rek en zegt: dit is uw maat! Probeer het jasje maar.’ En verroest: het zit als gegoten. De broek hoef ik heus niet te passen, volgens de vrolijke, geestige man, dik in de zeventig, zo vertelt R. me later. Een staaltje ouderwets vakmanschap, vrijwel niet meer te vinden in de huidige kledingzaken. Het pak wordt netjes in een kledingzak gedaan, een bonnetje met carbondoorslag uitgeschreven en ja, dat wel middels pinnen betaald. Niet ver van deze zaak om te koesteren ligt De Kler, een zelfstandige boekhandel, niet ten ondergegaan zoals de velen die zich verbonden hadden met Selexis en voorzien van een antiquarische afdeling. Ik vind er boekjes met literaire wandelingen : Hans Warren in Zeeland, Elsschot in Antwerpen; een liedbundel van Tom Naastend en een boek van Willem Barnard over de 1e 17 hoofdstukken van de Handelingen der Apostelen. R. vindt voor mij voor de spotprijs van 8 euro het boek van Golo Mann, zoon van de grote Thomas, over zijn jeugd. Enfin, zo zachtjes aan is het tijd voor een gang naar het Utrechtse Jaagpad, waar R. en F. wonen en mijn auto staat. Het is nog steeds prachtig, licht vriezend weer, met af en toe een onschuldig sneeuwvlokje. De thee overigens dronken we na het bezoek aan eerder genoemd antiquariaat en vóór het bezoek aan de unieke herenmodezaak. In Leiden heb ik nog een liefde gekend, echter en dieper met een toen nog  student geschiedenis en nu met een staffunctie aan de universiteit, maar nog immer wonend in het appartement, waar we wel vaak de liefde vierden, maar vanwaar uit – helaas – nooit een gang gemaakt werd naar Leidens glorieuze stadhuis. Het zal er ook wel nooit meer van komen.