De aard van Gooiland 3

We lopen een alternatieve route naar Oud Valkeveen. In plaats vanaf de dijk rechts het Oostdijkpad te volgen, dalen we de dijk links af  en nemen de onverharde weg – nog steeds Oostdijk geheten – naar de Meentweg en slaan daar links af. Ter linker zijde staan een aantal prachtige landhuizen en villa’s, waarvan hun achtertuinen grenzen aan het polderland. Op een uitgebreide kaart kunnen we lezen dat deze aan de waterkant wordt afgesloten door de Zanddijk. In mijn jeugd, toen de huidige A1 daar nog niet liep, kwam ik er wel vanwege kleine rustige strandjes. Ik herinner me nog goed dat eenmaal daar ook een oudere man zich had geposteerd en toen ik langs kwam opende hij zijn jas en keek ik op zijn geslacht, waarvan in mijn herinnering zijn ballen het formaat hadden van een grapefruit. Een heuse potloodventer. Hij was niet de enige die in Het Gooi actief was. Je hoort nooit meer van dit soort exposanten.                                                                                                 Enfin, wie geld genoeg heeft en fraai wil wonen: een drietal villa’s staan te koop, variërend van 1 1/2 miljoen tot zo’n 2 1/2 miljoen euro. Ter rechterzijde van de Meentweg passeren we de toegang tot het Internationaal Theosofisch Centrum St. Michaël. Op dit terrein ook een kerk , gewijd aan de heilige Michaël en alle engelen. Ze noemen zich een Vrij-Katholieke kerk, volledig los van de RK kerk, met een “Christelijke leer, geïnspireerd vanuit theosofie en gnosis”. Ik neem over van hun website:

De Vrij-Katholieke Kerk vindt dat iedereen volkomen vrij moet zijn om een eigen zienswijze te vormen. Ieder mens draagt daar zelf de verantwoordelijkheid voor. Alleen in zo´n klimaat kan de mens zich verder geestelijk ontwikkelen. In haar naam staat vrij daarom, naast onafhankelijkheid, ook voor vrijheid bij het uitleggen en begrijpen van de bijbel en andere oorspronkelijke geschriften en bij het interpreteren van de de vrij-katholieke opvattingen.  In haar naam duidt katholiek er verder op dat deze kerk in haar oorspronkelijke betekenis universeel is en deel uitmaakt van Christus´ onzichtbare Kerk, waarvan de zichtbare kerken slechts afspiegelingen zijn

Hierin lijkt de kerk sterk op de Vrijmetselaars, ofschoon die zich niet specifiek christelijk noemen en ook geen kerk wensen te zijn. Theosofie is een wijsheidsreligie (Grieks: Theos= god; sophia = wijsheid) die er vanuit gaat dat elke religie een deel van de waarheid in zich heeft, dat die waarheden zich laten kennen door middel van ons verstand om die te ‘ontsluieren’ en niet door ‘openbaring’. De bekendste naam die hierbij hoort is Helena Blavatsky (1831-1891). Gnosis is het Oudgriekse woord voor ‘kennis’. Het is het verwerven van inzicht in de oorsprong, huidige situatie en bestemming van de mens, zoals het wordt verwoord in een Wikipedia-lemma. Gnosis komt als concept in diverse religieuze tradities voor. In het vroege christendom was het een voorname stroming, waartegen ook veel verzet kwam. Volgens aanhangers moet het Johannes-evangelie als een gnostisch geschrift gelezen worden. Tijdens mijn theologiestudie kreeg ik o.a. college van Gillis Quispel (1916-2006) die de geschiedenis van het vroege christendom doceerde en een groot kenner en kritisch aanhanger van de gnostiek. Wikipedia over Quispel:

 In 1945 werden de Nag Hammadigeschriften gevonden, een verzameling teksten uit de begintijd van het christendom. Al die geschriften waren Koptischevertalingen van teksten die oorspronkelijk in het Grieks geschreven zijn. Het handelde om dertien codices die in totaal tweeënvijftig – voor het grootste deel gnostische – geschriften bevatten. Die vondst betekende een grote stimulans voor nader onderzoek van de gnosis. Quispel hoorde in 1948 van een Franse collega, Jean Doresse, van de vondsten. Quispel trachtte net als meerdere Europese geleerden toegang te krijgen tot de gevonden codices. Doresse was de eerste die van een deel van het materiaal foto’s had weten te maken. Hij was ook de eerste die tot de conclusie kwam dat een Evangelie van Thomas tot de manuscripten behoorde. In een later stadium zou Doresse in de concurrentiestrijd om tot de eersten te behoren die over de teksten kon publiceren door zijn collega’s buitenspel gezet worden. Quispel bleef wel nauw samenwerken met een andere Franse collega, Henri-Charles Puech.

Quispel nam contact op met Carl Gustav Jung. Twaalf van de dertien codices waren inmiddels in handen van het Koptisch museum in Caïro. Quispel wist in 1952 de laatste codex nog niet in het bezit van het museum voor een bedrag van 35.000 Zwitserse francs aan te kopen voor het Jung- Instituut. Deze codex, de huidige codex I, wordt dan ook wel de Jung-codex genoemd. Op basis van een overeenkomst met de verkoper werd de aankoop van de codex anderhalf jaar geheim gehouden. Het bleek echter dat van deze codex ongeveer veertig pagina’s ontbreken, waarvan het vermoeden was dat deze wel in een koffer in het Koptisch museum waren.

Quispel wilde eind 1953 daarom naar Egypte reizen. Dat werd volgens hem verhinderd door reacties in de Nederlandse pers na de bekendmaking van de aankoop. In een artikel in de Groene Amsterdammer had de hoogleraar theologie C.W. Mönnich Quispel verweten argumenten in artikelen te gebruiken die ontleend waren aan de Jung-codex terwijl zijn opponenten niet over die tekst konden beschikken. Quispel reageerde pas enige tijd later in een artikel in het Algemeen Handelsbladmet de opmerking De heer Mönnich is mij persoonlijk onbekend. Ik moet hem echter verzekeren, zich niet in het gesprek van serieuze mensen te mengen. Het voorval was voor de theoloog Jan Buskes aanleiding om In de Waagschaal zijn gedicht Quispel-door te publiceren.

Bijeenkomsten op Het Loo en Soestdijk brachten Quispel in contact met koningin Juliana, die grote interesse voor de geschriften had. Zij verzoekt Johan Willem Beyen, de minister van Buitenlandse Zaken, de ambassade in Caïro in te schakelen voor het assisteren van Quispel. Naast de nog vermiste veertig bladzijden van de Jung-codex ging het Quispel vooral om de toegang tot de tekst van het Evangelie van Thomas. In deze fase speelde een andere hoogleraar in Utrecht, Willem van Unnik, een belangrijke rol bij die inspanningen. In 1955 bracht Quispel wel een bezoek aan Caïro. Daarbij werd uiteindelijk de betreffende koffer geopend waarin inderdaad de nog ontbrekende veertig bladzijden zaten. In dat jaar publiceerden Quispel, Puech en van Unnik gezamenlijk een uitgave met drie studies over de Jung-codex.

In 1956 werd tijdens een bijeenkomst in Caïro afgesproken dat de Jung-codex na de wetenschappelijke vertaling in bezit zou komen van Egypte en een internationaal comité van experts alle Nag Hammadigeschriften zou publiceren die door Brill zouden worden uitgegeven. Alleen leden van het comité zouden toegang hebben tot de manuscripten. Quispel kon vertrekken met fotokopieën van de volledige tekst van het Evangelie van Thomas.

Pahor Labib, de directeur van het Koptisch museum, hield zich echter niet aan een van de afspraken en publiceerde kort daarna een editie met onder meer de tekst van de veertig bladzijden die vermist waren en het Evangelie van Thomas. Die teksten waren vanaf dat moment voor iedereen toegankelijk. Duitse onderzoekers waren tot dat moment geheel niet betrokken geweest bij de ontwikkelingen. Die grepen nu hun kans. In Duitsland verschenen al snel wat Quispel als piraten editiesbenoemde. De Duitse theoloog Johannes Leipoldt is de eerste Europese onderzoeker die in 1958 een volledige vertaling van het Evangelie van Thomas publiceerde. De vertaling van Quispel verscheen in 1959.

Al kort na de aankoop van de Jung-codex in 1952 werden Puech en Quispel belast met het vertalen van de vijf traktaten die deze bevatte. Iets later werd Michel Malinine aan dit team toegevoegd. De laatste was een egyptoloog en koptoloog. Hij moest de niet optimale kennis van het Koptisch van Quispel en vooral bij Puech aanvullen. Het oorspronkelijke plan was geweest om in ieder geval een vertaling van het Evangelie der Waarheid uit te kunnen brengen bij de bekendmaking van de aankoop in november 1953. Dat bleek onhaalbaar. Een tweede dead-line, de 80ste verjaardag van Jung op 26 juli 1955, werd ook niet gehaald. De eerste – Duitse – vertaling dateert van begin 1957.

Het Jung-instituut en met name zijn directeur Meier had grote zorgen over het trage tempo van de vertalingen. Belangrijke oorzaken waren de niet optimale kennis van het Koptisch bij Puech en Quispel en het feit dat Malinine die deze kennis wel had naar het oordeel van Quispel en Puech weer onvoldoende benul had van gnostiek. De verhoudingen binnen het team konden ook gespannen zijn. In 1958 probeerde Meier dan ook de drie te vervangen door de koptoloog Walter Till die wel voldoende kennis had van de gnostiek. Dit ging uiteindelijk niet door. Till werd wel toegevoegd aan het team en zorgde ook voor een zekere versnelling van het vertaalproces. Ook anderen werden, vooral na het overlijden van Till in 1963, onder hevige oppositie van Quispel als assistent of als co-auteur aan het team toegevoegd. De Verhandeling over de Opstanding was in 1963 gereed, het Geheime boek van Jacobus in 1968, het eerste deel van de lange tekst van de Verhandeling in drie delen in 1973, het tweede deel van de verhandeling en het Gebed van de apostel Paulus in 1975. Pas in dat jaar werd de codex overgebracht naar het museum in Caïro.

Quispel is in veel artikelen en interviews op deze gebeurtenissen ingegaan. Na zijn overlijden is nieuw materiaal over die jaren beschikbaar gekomen. Onderzoek op basis daarvan heeft tot nuancering van de opinies van Quispel daaromtrent geleid. De essentie daarvan is dat Quispel een belangrijke rol heeft gespeeld, maar dat hij de rol van enkele anderen onderbelicht heeft. Dat geldt voor zijn collega Van Unnik en met name voor die van het Jung-instituut en zijn directeur Meier. Het idee om de Jung-codex aan Egypte te schenken in ruil voor toegang tot alle teksten was afkomstig van Meier. Het instituut had bij de onderhandelingen duidelijk de leidende rol en was verreweg de belangrijkste speler. De rol die koningin Juliana heeft gespeeld werd door Quispel echter sterk overbelicht. Quispel heeft die geformuleerd in termen dat zonder haar ingrijpen hij in 1955 niet naar Cairo had kunnen reizen. Nog in 2003 meldde hij dat als Juliana er niet was geweest de Nag Hammadigeschriften, inclusief het Thomasevangelie nu nog in de koffer lagen van het Koptisch museum.[1]

Tijdens de bijeenkomsten op Het Loo en Soestdijk was ook steeds Greet Hofmans aanwezig, een gebedsgenezer en adviseur van koningin Juliana. Hofmans kwam ook bij Quispel thuis. Haar aanwezigheid aan het hof leidde tot de “Greet Hofmans-affaire” en tot de verwijdering van Greet Hofmans uit de omgeving van de koningin. Quispel heeft later altijd de invloed van Hofmans op een politieke stellingname van Juliana weersproken en bestreed dat Juliana in de ban zou zijn van Hofmans. Hij noemde Hofmans een bijzondere vrouw met een hoogstaand karakter. Een profetes in de oerchristelijke betekenis van het woord, een vrouw die door de Geest geïnspireerd wordt om iets nieuws aan de Openbaring toe te voegen. Quispel vergeleek de acties tegen haar met de kruistochten tegen de katharen en herhaalde vele malen dat Hofmans als een zondebok werd gebruikt.[2][3]

We wandelen verder tot aan een hek, waar vandaan we een mooi zicht hebben op weiland en Gooimeer; ooit liepen hier ook koeien van een broer van mijn vader, oom Tijmen. We slaan rechts af, waar de Meentweg een onverharde weg wordt met fietspad er langs. Spoedig zien we links al het attractiepark Oud Valkeveen. Oorspronkelijk was het een boerderij die een rijke Amsterdammer liet bouwen op zijn landgoed Oud Naarden. Eind 18e eeuw is het landgoed in bezit van de familie Hugues, de schoonfamilie van de al eerder genoemde Van Rossum. Deze kocht het in 1823 van de erven Hugues, maar een jaar later verkoopt hij het al weer door aan de Amsterdamse wijnhandelaar Otto Roelofs. Een deel van de Valkeveense laan heette vroeger het Roelofslaantje.  De stoomtramverbinding tussen Amsterdam en het Gooi (Gooische moordenaar, vanwege diverse ongevallen met dodelijke afloop) gaf na 1880 de mogelijkheid voor een uitje naar het mooie strand van Oud Valkeveen, waar velen gebruik van maakten. De eigenaren van de boerderij zagen hun kans schoon en zorgden voor een natje en een droogje en zo ontwikkelde zich een pannenkoekenboerderij. In 1930 kwam er een speeltuin bij. In 1980 werd circusdirecteur Toni Boltini eigenaar/exploitant. Vandaar dat hij ook op Nieuw Valkeveen begraven ligt. De huidige eigenaar dreigde het park vorig jaar te sluiten vanwege een prettaks die de gemeente wilde invoeren. Op Valentijnsdag draaide de gemeenteraad het besluit terug.

prof. Gilles Quispel