KABOUTERS

ND COLUN 26 AUGUSTUS 2021

Jarenlang stond er in mijn werkkamer

en later in mijn tuin een kabouter.

Een ietwat ondeugende kabouter

die met de ‘tuit van zijn eigen

sproeiapparaat’ denkbeeldig een te

plaatsen plant in een bak voor z’n

bierige buik begoot. Deze schalkse

sprookjesschavuit kocht ik ooit in

Tsjechië aan de kant van de weg,

waar niet alleen kunststoffen kabouters

werden verkocht, maar ook figuren

uit de wereld van politiek, sport

en cultuur.

Op mijn wandelingen tref ik in velerlei

tuinen nog steeds kabouters aan.

Op een of andere manier maken ze

me kinderlijk blij. Ik heb de neiging

ze te groeten, mijn zonnehoed te

lichten. De kabouter staat voor mij

symbool voor het onverwachte en

ongedachte. We kennen allemaal de

uitroep – hebben die vast en zeker

weleens gebezigd: ‘Dat hebben de kaboutertjes

gedaan’!

Het dubbeldikke zomernummer van

De Groene had als thema: ‘Het verlangen

naar bevrijding’. Daarin ook een

uitvoerig artikel van Marcel ten

Hooven over de tegencultuur van de

jaren zestig. Uiteraard interviewt hij

Roel van Duijn die hem vertelt dat vorig

jaar zomer opeens een kabouter

in zijn tuin stond. In zijn nog immer

functionerende magische denken

was hij daar niet neergezet, maar

‘zelf aan komen wandelen en naast

mijn voordeur komen staan’. De nu

bijna tachtig jaar oude voorman van

Provo drong in 1967 door in de

hoofdstedelijke gemeenteraad met de

lijst Amsterdam-Kabouterstad. Nu,

vijftig jaar later, hoopt Van Duijn dat

de protestbeweging tegen wat hij

noemt ‘het verbeten rechtse egoïsme’

van nu de actiemiddelen van gein en

humor van de jaren zestig wederom

niet schuwt.

Ik kan niet anders dan hem hierin bijvallen.

Lang leve de magie van het

ludieke! De bloedeloze ernst waarvan

ik zie dat hij de straten bevolkt, de

drukpersen haalt, de beeldbuis vervuilt,

maakt me moe en moedeloos.

Er gaat geen dag voorbij of ook in

deze krant staan artikelen, beschouwingen,

opinies die aandacht vragen

om een ommekeer in het gedrag op

en het omgaan met ‘de aarde en haar

volheid’ (Psalm 24). En terecht. Maar

eerlijk gezegd is het me soms te veel

van het goede of te grimmig of te

wettisch.

Een paar weken geleden overleed Gerard

Stigter, beter bekend onder zijn

pseudoniem K. Schippers. Met Bernlef

(Henk Marsman) was hij de oprichter

van het literaire tijdschrift

Barbarber, dat nog voor de Provotijd

als het ware de kabouter in de tuin

van de letteren zette. Of zoals Toef

Jaeger, die een portret schreef van het

tijdschrift dat tot 1972 bestond, het

verwoordt: ‘de heilige ernst van ludieke

rebellie’.

Toen men de absurdistische, immer

provocerende schrijver A. Moonen

vroeg waar die A. voor stond, zei hij:

‘voor de punt’. K. Schippers zou wat

betreft de K. hetzelfde gezegd kunnen

hebben. Ik ben zo vrij om dat nu

in te vullen als ‘Kabouter’. Provo staat

voor het ontregelende, het op losse

schroeven zetten van het bestaande,

van machten en krachten die koste

wat kost hun positie willen behouden.

De kabouter staat voor het

speelse van dat ontregelen, voor een

denken uit een andere hoek, tappen

uit onverwachte vaatjes. Voor de magie

van wonder en hoop.

Als ik de kerkklokken hoor, zoals gisterochtend,

dan roepen ze niet alleen

op, slaan niet alleen alarm, maar

stemmen mij ook vrolijk, maken de

stramme gedachten en leden los.

Juist ook in de kerk mogen we weten

van het speelse, van de knipoog. Hoe

vaak is mij al niet gezegd dat de Bijbel

een sprookjesboek is, verwijtend,

boos soms. Gelukkig wel, zeg ik dan.

Het zijn verhalen van gene zijde die

schuren, ontregelen, op het verkeerde

been zetten, bemoedigen, maar ook

uit de kramp bevrijden van een

nieuw juk. Verhalen van hoop.

Vorige week in Nijmegen na een tentoonstelling

had ik opeens zicht op

een megagrote rode theepot van

Klaas Gubbels, met een tekst van K.

Schippers: ‘Als je goed om je heen

kijkt, zie je dat alles gekleurd is’.

Een vrolijk stemmende kabouter!