VAN DE SCHOONHEID EN DE TROOST

ND COLUMN

Niet zo lang geleden speelde de organist van dienst na mijn preek Bachs Nun komm der Heiden Heiland. En ik hield het niet droog. Nooit bij de melodie van dat koraal. Maar ook niet bij bijvoorbeeld het begin van de Actus Tragicus, cantate 106 van de grootmeester van de barok. Ook werk van andere componisten hebben dat effect, de Cantique de Jean Racine van Fauré , maar ook popsong Old Town van Phil Lynott.

En niet alleen muziek heeft die werking. Ook andere vormen van ‘verbeelding’, zoals de schilderkunst, beeldhouwwerken, een film, een boek, een gedicht. Maar ook een landschap, een gebouw, een mooie menselijke verschijning of ontmoeting. Het doelpunt van Van Basten op het EK van 1988.
Een preek, zo hoop ik als voorganger en als luisteraar. Voor wie er gevoelig voor is: aanrakingen, beroeringen, betoveringen te over. Tel die zegeningen en je hebt aan het eind van de dag een heel lijstje om voor te danken. Je zou het ook moeten doen letterlijk, bedenk ik me al schrijvend. Een boekje bij houden van wat je voor een moment gelukkig maakt, vervoert, opwindt, ontroerd. Kortom troost.
Vragend naar de zin van je leven kun je zeggen dat die wordt bepaald door de zin die je gegeven wordt. Het is als met het geloof. Als mij er naar gevraagd wordt is mijn bescheiden antwoord dat de kern daar van is dat er in mij geloofd wordt. Hij gelooft in mij in een variant van het bekende lied van André Hazes. (Overigens ook een lied dat mij raakt en troost).
De zin van mijn leven ligt in de openbaring, wat van buiten tot mij komt en ervaring mag worden. Die gegeven zin heeft drie kanten: die van het hoofd, het hart en van de ziel. Dat correspondeert met de trits het ware, het goede en het schone.
Het ware is het domein van het hoofd, symbool voor de ratio, het goede het domein van het hart als cockpit waar de beslissingen vallen, waar het koersverloop bepaald wordt, symbool voor de ethiek en het schone het domein van de ziel, symbool voor de esthetiek. Ze horen bij elkaar zoals in de leer van de Drie-eenheid. Wel te onderscheiden, niet te scheiden. Dat wil zeggen zo zou het moeten en mogen zijn, in reincultuur. De praktijk leert ons dat er mensen zijn die meer rationalist zijn, anderen meer ethisch georiënteerd en een derde groep meer esthetisch. Zoals in de oudheid er een driekompartimentenleer bestond ten aanzien van de schepping : hemel, aarde, onderaarde, zo lijkt het ook bij de mens als mini-kosmos: hoofd, hart en nieren. Tussen hoofd en nieren ligt het hart. De ethiek ligt vervat tussen het rationele en het esthetische. Het hart zorgt er voor dat zowel het verstand als het gevoel niet blijft opgesloten in zich zelf.
Openbaring voor het hoofd zonder ethische uitwerking verzandt in de hardvochtigheid van dogmatiek alleen, openbaring aan de ziel alleen blijft steken in sentiment. Niet voor niets zijn gerechtigheid en barmhartigheid kernbegrippen van de Bijbelse leer, van de Schrift.
Maar wat brengt de troost van schoonheid teweeg? Of beter waarom is het troost en wat er gebeurt er met je?
Voor mij betekent het de opheffing van eenzaamheid, die fundamentele eenzaamheid die met het leven gegeven is, in welk relationeel verband je ook tussen wieg en graf komt te verkeren. In die opheffing wordt je verzoend met het bestaan, met jouw bestaan. Troost is bijstand, de stok en staf voor de weg, de levensweg. Het is omarming, het is liefde, een bemind worden van Gene zijde. Het zijn de armen van de Vader voor verloren dochters en zonen. En wie weet zich ten diepste niet verloren. Of om met Achterberg te spreken een leeg achter gelaten benzine vat (zie gedicht Deïsme)?
De kracht en werking van een cantate, een popsong, een landschap, een beeltenis en noem maar op is dat ik niet alleen op de wereld ben , niet hoef achter te blijven op de puinhopen en brokstukken van mijn leven. Ik weet dat kunst en ook een landschap de andere kant van een profetie vertegenwoordigt, namelijk van de aanklacht. Kunst is niet alleen schoonheid, maar ook geroepen te schuren, te hinderen, uit de comfort zone te gooien, wat heilzaam en bevrijdend kan zijn.
Maar dat is voor nu een ander chapiter.
Ik heb het nu over de troost van schoonheid. Maar schuilt er ook schoonheid in troost?

Etymologisch heeft het verband met ‘vertrouwen’ en in de Germaanse talen heeft dat weer te maken met kracht. Troost is verwant met het Engelse ’trust’. Het vertegenwoordigt oorspronkelijk de band tussen de heer en zijn trawanten.
In het Hebreeuws is het woord gerelateerd aan spijt en berouw. In de beroemde woorden van Jesaja 40, veel geciteerde tekst in de Advent klinkt het Troost troost mijn volk , zegt Uwlieder God. Het is Gods genadige aanvaarding en tegelijk opheffing van spijt en berouw. Bevrijdende verzoening en dus weer een weg om te gaan, geen blokkades meer. In het Nieuwe Testament is troost de vertaling van het er bij geroepen zijn. De Geest als Trooster is de Advocaat die zijn hulp biedt, je bijstaat , waardoor je van neergeslagen weer gaan kunt. Troost is bevrijding. Oftewel schoonheid in de zin van ‘schoon schip’, nieuw begin. Etymologisch betekent schoon zowel glanzend als zuiver, schitterend als niet vuil. De schoonheid van de Troost, van de Bijstand van Hogerhand vinden we juist ook terug met Kerst , in de liederen die je kunt zingen. Zoals in ‘Komt verwondert u mensen, zie hoe dat U God bemint’. Wat is verwondering anders dan verrukt en geraakt worden door het wonder. Sterker nog komt het tot uitdrukking in het lied van Joost van den Vondel ‘Oh Kerstnacht schoner dan de dagen’.

Door de troost als reddende bijstand krijgt het onooglijke een schoonheid die hoofd, hart en nieren raakt en in de vuur en vlam van de jubel zet.
En terugkerend naar Bach: Is dat niet de kracht van zijn werk dat het zowel de troost van de schoonheid in zich bergt als ook de schoonheid van de troost.

En zo mag Kerst gelijk de andere feestdagen in welk zinsverband je ook leeft de eenzaamheid verdrijven, het eigen feilen en falen onthullen en tegelijk wegnemen, je verzoenen met je bestemming, met God en de wereld om je heen.
Je verstand staat er bij stil, je ziel wordt overstelpt en het hart loopt over van zoveel goedheid en jubelt, met de ontstelde herders mee.

In schoonheid huist ook huivering. De tranen die ik pleng bij ‘Nun komm der Heiden Heiland’ zijn tranen van vreugde en van vervreemding, want van buitenaf, van boven ,’tegennatuulijk’ en zo grenservaring, telkens weer.

Zoals verwoord in het gedicht Kerstmis van Gerrit Achterberg, mijn ’troostdichter’ bij uitstek.

Klokken haalden mij uit de slaap vandaan: Kerstmis over Den Haag om middernacht. Hij die ik dagelijks te wezen dacht,
trok uit mij weg en kwam alleen te staan.

Ik keek tegen mijn eigen leven aan, alsof een ander het had doorgebracht. Een lege helderheid betrok de wacht tussen mij en het opgeschoven raam.

De stad verstomde. Mijn verbeelding ging over de torens heen naar Bethlehem.
2000 jaren her is daar een kind
zojuist geboren en de moeder windt

het in een doek. De ezel en de man maken het nuchter mee. Een engel zingt.