EEN VOOR ALLEN column 70

Column Nederlands Dagblad

Met zijn indringende coloratuur wekt de merel mij ook tot een vroege vogel. Het licht van een nieuwe morgen komt achter hem aan, per dag een schuifje vroeger.

Als ik mijn ochtendboterham verorber meldt zich op de ontbijttafel in mijn tuin eerst de heggenmus die met dat fijne snaveltje het kleine weet te vinden en waarderen. De pimpelmees komt aangevlogen voor het pindanetje; het roodborstje meldt zich, steeds een feest voor de ziel. Turkse tortels weten de tafel ook te vinden.

De winter baart langzaam doch gestaag een nieuwe lente, met kriebels van diverse soort bij mens en dier. En juist in dat jaargetijde dat de kluisters van wintervasten breekt vieren wij de veertig dagen, gedenken wij de gang van onze heelmeester naar  zijn ondergang. Hierbij moet ik denken aan het gedicht van Rutger Kopland.


Al die mooie beloften.

De grazige weiden, de stille wateren,

ik heb ze gezocht en inderdaad gevonden,

ze waren nog mooier

dan mij was beloofd,

prachtig.

En in dit liefelijk landschap de zoon

van de maker, aan een boom genageld,

maar geen spoor van geweld

of verzet, alleen maar

 vrede, rust.

Zijn lege ogen kijken het landschap in,

om zijn mond spelen eeuwige vragen,

 waarom dan, wie ben je,

 waar was je, e.d.

 Zonder verwijt, hij moet hebben geweten

 wat er zou gaan gebeuren.

Ik heb geen antwoord.

Lijdenstijd in ontluikende bloeitijd. Maar zo is het ook in de Gazastrook, waar ook de merel de dag aankondigt, de vogels vliegen van Gaza naar Westbank; zo is het in de Dombas; tussen het puin valt er nog genoeg aan vogels te spotten die de ziel verrukken. Zo was het op de Waalsdorpervlakte, in Bergen Belsen.

Lijdenstijd is ook in protestantse kring vastentijd geworden, waar we iets laten of toevoegen wat wellicht  voor altijd heilzaam is, waarin naar mijn smaak er een zekere werkheiligheid optreedt die totaal niet strookt met wat het Evangelie me voorhoudt, waarin Jezus er steeds meer alleen voor komt te staan. Waarin hij niet begrepen wordt, waarin over zijn laatste avondmaal de inktzwarte schaduw valt van een aanstaande verraad. Door Bach zo expressief verklankt in een elf keer Herr, bin ich’s ; de verrader zelf komt als twaalfde pas later met die vraag.

Met hem waken gaat nota bene zijn leerlingen, door hem zijn vrienden genoemd slecht af. Er is vlucht, verloochening, wellicht nog erger dan verraad en tenslotte houdt hij het niet en kermt met ps. 22 het Eli, Eli lama sabachtani. Ik heb tweemaal de Christuspartij mogen zingen in Bachs Mattheus en dit was het moeilijkste : technisch en emotioneel; de eenzaamheid onderstreept door het ontbreken van begeleiding.

Lijdenstijd verbinden met vasten is voor mij het proberen te door te laten dringen van die eenzame gang. Een joods gezegde leert dat wie een mens redt de hele wereld redt. Hij redt als ene de hele wereld. De ondergang als opgang, voor ons.

Met een aria uit de Mattheus:

Aus Liebe will mein Heiland sterben,
Von einer Sünde weiß er nichts,
Daß das ewigen Verderben
und die Strafe des Gerichts
Nicht auf meiner Seele bliebe.

Offer van liefde, onnavolgbaar in haar aard en diepte.

Maar gezien het doel en de sabbatsrust die het heeft gebracht en de opstanding als bezegeling wordt zijn kruis een boom, een boom des levens.

‘Met de boom des levens wegend op zijn rug,

droeg de Here Jezus Gode goede vrucht,

Kyrie Eleyson, wees met ons begaan,

Doe ons weer verrijzen uit de dood vandaan.

Met dit lied van Barnard kun je ook het beste biddag voor gewas en arbeid vieren, die ik zou willen omdopen tot biddag voor de vruchtbaarheid.

De vruchtbaarheid van de gezindheid van Messias Jezus in de hymne van Filippenzen, de gezindheid waarin we de ander uitnemender achten dan ons zelf. De merel zingt voor het licht uit, de vogels preluderen op wat komt voor heel de schepping, inclusief wij armzalige stumperds en zondaars.