COLUMN 47 – NEDERLANDS DAGBLAD

18 NOVEMBER 2022

Eerste ontroering 

Afgelopen zondag gebeurde het weer: de organist zette het voorspel in bij psalm 72 en ik werd direct uit mijn hengsels gelicht, ontroerd. Ik raakte heilzaam van slag en toen wij gedragen door dat machtige instrument van de Utrechtse Jacobikerk die on- verwoestbare tekst mochten zingen, kon ik het niet droog houden. Wat ik met het eerste akkoord van Bachs Matthäus-Passion heb en met bij- voorbeeld dat van Fauré’s Cantique de Jean Racine heb ik ook met orgelmu- ziek. Het komt in alle opzichten van gene zijde, van boven en raakt diep van binnen. Verkondiging, verlichting, bevrijding. 

Toen wij thuis een platenspeler kregen – ik was een jaar of vijftien – was het ondenkbaar dat de toen mij van de mulo welbekende Elvis Presley (en consorten) via het enkele speakertje in huize Vos te horen waren. Mijn va- der kocht niets, mijn moeder alleen platen met het geestelijk lied en ik mocht van gespaard geld niet die als goddeloze herrie gekwalificeerde vetkuifmuziek in de plaatselijke win- kel aanschaffen. Ik vond dat niet erg, want bij een vriend had ik Bach ont- dekt en de kerk wees de weg naar or- gelmuziek en zo kwamen Feike Asma en zijn romantische tegenhanger Piet van Egmond binnen mijn gehoor. Ik mocht het af en toe draaien, want de rest van het gezin was orgeldoof. Later toen ik een eigen pick-up bezat kwamen de Franse dames en orgel- virtuozen Marie-Claire Alain en Jeanne Demessieux als muzikale vrienden mijn leven verrijken, alsmede de Duitser Helmut Walcha. Op de Rehobothkweekschool in Utrecht waren twee medeleerlingen virtuoos vaardig op het orgel. Zij speelden bij toer- beurten tijdens weekopeningen en andere aangelegenheden. Zo hoorde ik van klasgenoot Bernard Middeldorp voor het eerst de Toccata van Widor, terwijl plaatsgenoot Okke de Boer mij verrukte met Bachs Passacaglia. Met Okke de Boer mocht ik af en toe solo zingen in het pittoreske kerk- je van Muiderberg waar hij organist was en waar hij aan de voet ervan begraven ligt. 

Als ik me op het zondagse kerkenpad begeef, verheug ik me bij voorbaat op de organisten die ik inmiddels ken van eerdere preekbeurten. In de Grote of St. Nicolaaskerk in Muiden excelleert de bejaarde Koos Damman, in de Pauluskerk van Baarn Hendrik Jan de Bie, in Ossendrecht Gerti van Elsäcker, in de Huizer Goede Herder- kerk Joost Veerman, in de Utrechtse Wilhelminakerk Joost van Beek. En ik hoor nog weleens Richard Vos in Huizen en Ko Zwanenburg van de Utrechtse Klaaskerk. En dus afgelopen zondag Gerrit Christiaan de Gier in de Jacobi. Ze laten hun instrument naar hun aard en herkomst eigen fluisteren, rondborstig zingen, triom- feren, dansen, en zij maken voor mij en ik denk voor het merendeel van de gemeente een viering compleet en zelfs beter soms dan de preek. 

Het orgel is een koning, als totaalinstrument zelfs een keizer; een heel orkest. En mooi is, dat je de speler nauwelijks kunt zien; een verborgen dienaar van het Woord. Hij of zij is tegenwoordig in zijn spel en wellicht zo een afspiegeling van de Eeuwige die we ook mogen kennen uit en in zijn werken. 

De bundel Boven ’t Dal van Nescio begint met een verhaaltje van één bladzijde, op zich al een treffend beginak- koord van 170 pagina’s ontroering. Het heeft als titel ‘Eerste ontroering’. Nescio beschrijft een ervaring in Ar- tis toen hij vijtien jaar was en op een bank zit ‘met een korte broek aan’. Er is niemand meer, het loopt tegen de avond en het is bladstil. En dan schrijft hij: 

‘Langs den stam van een hoogen boom keek ik naar boven en zag dat de avond viel, want ’t was boven lich- ter dan beneden. Toen voelde ik dat alles goed was en dat er nog iets ko- men zou, later. ’k Voelde tegelijk een groote tevredenheid en een groot verlangen.’
Dat had ik nu ook zondag in die eeuwenoude Jacobi waarin het vrijma-kend Woord van kansel en orgeltafel heerlijk bediend werd.