Een goede bal is een cadeau voor een teamgenoot

Teun de Nooijer: ‘Sport betekent voor mij honderd procent altijd alles geven; je medespelers verwachten dat en jij verwacht het van hen.’

page56image19698944

NEDERLANDS DAGBLAD : 04.12.2021 INTERVIEW MET OUD TOPHOCKEYER TEUN DE NOOIJER

BEELD MAARTEN BOERSEMA

Welke rol spelen bloed, zweet en geweten in de topsport? In deze serie vertellen mensen uit de sport over wat goed en kwaad is in hun carrière en over hoe ze belangrijke keuzes maken. Vandaag: Teun de Nooijer (45), hockeyer. Met het Nederlands team won hij vier olympische medailles, werd hij eenmaal wereldkampioen en Europees kampioen en hij werd drie keer uitgeroepen tot beste speler van de wereld.

Niet alleen door zijn rugnummer veertien, maar ook vanwege zijn spel werd Teun de Nooijer wel de Johan Cruijff van het hockey genoemd. Twintig jaar speelde hij op het hoogste ni- veau; in clubverband vrijwel altijd bij Bloemendaal. Hij speel- de ook een jaar in Duitsland vanwege een gevonden liefde: de Duitse hockey-international Phillippa Suxdorf met wie hij is getrouwd en samen drie dochters heeft.

bloed

‘Ik heb me kunnen koesteren in het geschenk van een goed lichaam, dat ik overigens altijd goed heb verzorgd. Ik heb daar ook veel voor over gehad en voor gelaten. Dat heeft er vast aan bijgedragen dat ik nauwelijks blessures heb gehad. Op m’n zeventiende speelde ik al in het Nederlands elftal en eigenlijk altijd zonder enig lichamelijk ongemak.

Onze fysiotherapeut zei op een gegeven moment tegen mij: “Kom nou toch ook eens een keer, ik zie je nooit.” Voor hem heb ik me toen maar eens laten masseren.
Tijdens de Spelen van Sydney (2000) had ik wel last van stijve hamstrings, wat voortkwam uit de onderrug.

Na mijn dertigste kreeg ik last van mijn achillespezen. De fysio – Henk van de Kamp – zei toen: “Dat is een oudemannen- blessure!”
Tijdens de laatste Olympische Spelen deed het heel veel pijn en dacht ik elke wedstrijd dat het de laatste kon zijn. Geluk- kig zat er steeds een rustdag tussen en kon ik dankzij Van de Kamp toch weer aan de volgende wedstrijd beginnen. Hockey is een intensieve sport. De kalender zit ramvol, met naast interlands een lange competitie en play-offs. En dan ook nog de toernooien. Je hebt vrijwel nooit rust en tijd voor vakantie. Voor mijn gezin was dat een opoffering en daarom hockey ik zelf nu alleen nog een wedstrijd of tien per jaar, zoals een afscheidswedstrijd voor een oud-teamgenoot. Wat hockey betreft gaat het in het weekend en in de vakanties niet meer om mij. Dan heb ik alle tijd voor mijn gezin. Heer- lijk!

Ik heb één keer een echte wedstrijdblessure gehad. Dat was in de finale van de Olympische Spelen in Athene tegen Aus- tralië. We kwamen met 1-0 voor. Na rust werd het 1-1.
Toen kreeg ik de bal, begon aan een rush richting doel, maar kreeg een zet van Bevan George. Daardoor verdraaide ik mijn knie en gaf een prutschot af. Ik maakte een wisselgebaar. De knie werd getapet. Dokter Rob Teenstra constateerde later in Nederland dat de mediale band was ingescheurd, nog net niet helemaal afgescheurd. Toen heb ik tien wedstrijden aan de kant gestaan.

In een wedstrijd met het districtsteam onder de 14 jaar heb ik in een wedstrijd tegen Kampong een keer de bal op mijn kin gekregen. De bondsdirecteur van toen Wim Cornelis was bij die wedstrijd aanwezig; hij heeft de wond ter plekke gehecht, hij was ook arts.

“Die jongen komt er wel”, zei Cornelis toen hij begreep dat ik na het hechten meteen weer het veld in wilde. Op 4 oktober

1992 speelde ik met Bloemendaal in en tegen Hattem en kreeg de stick van Marten Eikelboom op m’n neus. Het bloed- de behoorlijk en de neus bleek gebroken. Ik vergeet dat nooit omdat Erik Jazet en ik terug in de auto dat El Al toestel in de Bijlmer neer zagen storten.
Dat ik uiteindelijk heel veel aanslagen heb kunnen ontlopen heb ik mede te danken aan techniek- en looptrainer Cees Koppelaar, al bij mijn eerste club in Alkmaar. Hij ging ook naar Bloemendaal en heeft lang aan mijn techniek van lopen geschaafd, waardoor ik die bekende wendbaarheid heb gekregen.’

zweet

‘Het heeft me alleen trainings- en speelzweet gekost. Maar met grote vreugde. Ik heb een waanzinnige tijd gekend. Ik had het nog wel 22 jaar willen doen. Ook de trainingen en de afsluitende partijtjes. Topsport heeft iets egoïstisch. De sport staat op nummer 1.

‘Topsport heeft iets egoïstisch. De sport staat op nummer 1.’

Ik was op mijn 24e al vader en al vroeg een afwezige vader. Veel mensen heb ik nee moeten verkopen, sociaal gezien. Die keuze was ook logisch. Want sport betekent voor mij honderd procent altijd alles geven; je medespelers verwachten dat en jij verwacht het van hen.
In die zin is het wel een voordeel dat ik mijn vrouw in het hockey heb leren kennen. Zij was met haar team in Atlanta en ging bij de mannen kijken die tegen ons in de finale stonden. En daar is het uiteindelijk tot een relatie gekomen.
Maar eerder al tijdens het WK van ‘94 in Sidney hadden we enigszins oog voor elkaar. Wij zaten in een poule met Duits- land. Zij kende een aantal Duitse spelers goed en had familie in Perth en ging met een vriendin naar dat WK.
Zij begreep de inspanningen die ik me moest getroosten. Toch is vijf tot zes weken van huis zijn, zoals bij de Olympische Spelen in Sydney een opoffering. Zij trok jarenlang de gezinskar.’

tranen

‘Tijdens een prachtige film of een mooi sportmoment kan ik volschieten. Tijdens de Spelen van 2004 en 2012 verloren we de finale. Op het erepodium had ik het toen wel te kwaad. Ik had er geen moeite mee dat het gezien werd.

Verder heb ik weinig tranen hoeven laten om verlies. Omdat er zo veel succes tegenover stond. Bij Bloemendaal kenden we golfbewegingen van top naar dal en weer naar de top.
Ik vind dat mooi. Het is niet goed als je jarenlang dezelfde kampioen zou hebben. Opgaan, blinken en verzinken en dan weer opgaan houdt je fris en scherp. En dat juist bij één club: continuïteit en toch afwisseling. Sport vraagt om uitdagingen. Ik wilde geen training verzaken en steeds weer zo spelen dat een teamgenoot daar plezier aan kon beleven. Ik wilde dat ik met mijn ballen uit de voeten kon zodat de teamgenoot als het ware een cadeautje kreeg. Voor mij is het een cadeau om de foutmarge voor de ander zo klein mogelijk te maken.

Ik ben een genieter, maar daar hoort het dragen van verantwoordelijkheid volop bij. Ik verwacht dat een ander ook die verantwoordelijkheid kent. Als aanvoerder was ik daarom nooit een dwingeland. Omgekeerd hou ik er ook niet van om zelf gedwongen te worden. Ik ben positief ingesteld en ga uit van het goede, wil mensen liever vrij laten. Ik ben niet van de hiërarchie; ik ben van de vrijheid tot eigen keuzes. Daarom ben ik wellicht minder geschikt als trainer, hooguit als assistent.

geweten

‘Het aanvaarden en dragen van verantwoordelijkheid is een gewetenszaak. Tijdens de Olympische Spelen van Atlanta speelden we de derde wedstrijd tegen Australië. Wij waren niet de favoriet. Ik was behoorlijk afgeleid want ik was ver- liefd. We zaten na de wedstrijd in de kleedkamer, keeper Roland Jansen zat naast me. Hij zei: “Nou Teun, ik weet niet wat je allemaal aan het doen bent met dat meisje …” Hij pauzeerde even en ik dacht: ‘O nee, nou komt het.’ Maar hij vervolgde: “Ga maar zo door want je speelt fantastisch”.

Het is misschien niet fair naar de andere teams waarin ik met Oranje heb gespeeld, maar het team van Atlanta was voor mij toch het beste, juist om dat het een goede mix was van jong talent en ervaren spelers.

We gingen ook elke wedstrijd beter spelen. In Athene en Londen haalden we zilver, toen het hoogst haalbare. Het team van de Olympische Spelen in Sydney was misschien kwalitatief wel het beste, omdat we toen ook de wereldtitel en de Champions Trophy wonnen. Maar er was te veel intern gedoe en daarnaast ontsnapten we op die Spelen aan een vroege uitschakeling.

Vanaf 2000 ging het geld een rol spelen in het hockey, waardoor er ook buitenlandse sterren op de Nederlandse velden te bewonderen waren. Zoals bijvoorbeeld de Pakistaan Shabaz Achmed bij Oranje Zwart. Ik heb ook mooie aanbiedingen gekregen, maar dan van clubs in eigen land. Maar ik had er geen behoefte aan, bij Bloemendaal zat ik prima. En ik kon er na een mindere periode een bijdrage leveren om terug te keren aan de top. Een student vertelde me dat hij dankzij het hockey altijd kan pinnen. Die mentaliteit bevalt me, genoeg is genoeg.’ ◀