AUS LIEBE

column 37 ND – 15 APRIL 2022

Ik mag graag het beroepingsnieuws ‘consumeren’. Een onnozel, edoch onschuldig tijdverdrijf, ontstaan tijdens mijn Utrechtse studiejaren, maar misschien daarvoor reeds. Nu las ik onlangs het bericht dat G.H. Kruijmer, predikant in Lage Vuursche, het beroep naar de hervormde gemeente van Wapenveld heeft aangenomen. Dat bericht brengt me terug naar de periode, waarin ik bevriend was met Lukas, de vader van bovengenoemde Kruijmer, zelf inmiddels emeritus te Ede. Met hem en twee andere makkers zochten wij na de zondagse middagdienst al wandelend verpozing in bos en op hei, waarna we om beurten bij elkaar een broodmaaltijd nuttigden en de rest van de avond in gepaste stijl doorbrachten.

Bij Lukas thuis werd er altijd klassieke muziek geluisterd. De platen werden door Lukas’ vader op de draaitafel gelegd. Op die avonden sloeg de vlam over, de vlam van nog immer durende liefde voor klassieke muziek, in het bijzonder die van de grote Bach. Het was ook dankzij Lukas en zijn ouders dat ik voor het eerst overweldigd werd door de Matthäus-Passion, in de Grote Kerk van Naarden, in een uitvoe- ring nog van Anton van der Horst. Geen jaar sindsdien bijkans zonder Matthäus, vele ook onder die prachtig beschilderde houten gewelven van het Naardense godshuis.

In de loop der jaren groeide een andere hobby, even onschuldig, maar wel wat prijziger: het verzamelen van diverse uitvoeringen. Onlangs schafte ik de veelgeprezen uitvoering van Pygmalion aan. Vandaag zal het cellofaan eraf gaan en zal ik in deze uitvoering al bij het eerste akkoord, waarin het werk openscharniert, kippenvel krijgen van ontroering, zullen tranen wellen van verwondering en geluk. Het is als de eerste slag van een luidklok. Het slaat de weemoed uit mijn ziel zoals Mozes de honing uit de rotssteen. In het slotakkoord klinkt hoe iel en schril ook de toon van hoop, het is een cliffhanger. Het verhaal is met het graf niet afgelopen, het Verhaal gaat door. Tussen de doodsklok en de klok van hoop-doet- leven en leven-doet-hopen speelt zich geen tragedie af. Het is het ultieme liefdesverhaal, de totale overgave van de bruidegom voor de bruid.

Bach maakt gebruik van teksten uit het Hooglied. En het openingskoor biedt al de sleutel, waarin de dochters van Sion – in casu wij als hoorders – geroepen worden de bruid te steunen in haar weeklacht om het ‘lot’ van haar bruidegom. Hij gaat zijn proces en veroordeling tegemoet, een rechtszaak die voor en tegen staat en ‘kerk’ niet te winnen valt. Maar – hier stuiten we op het onbegrijpelijke, het ergerniswekkende, het dwaze: die hij ook niet winnen wil.

Wat voor de overheden een rechtsgeding is, wat ook nog al in een rigide kille verzoeningsleer zijn beslag heeft gekregen, is door Bach denk ik terecht verstaan als een liefdesaffaire. Zoals Maria van Bethanië een heel jaarsalaris spendeert aan nardusolie, daarmee zichzelf totaal geeft, zo geeft de bruidegom zich totaal tot in de dood en juist daardoor door de dood heen.

De nardus druipt door Bachs muziek, de geur van mirre stijgt uit al zijn noten op. Het is het jongenskoor dat met hun heldere alles overstijgende stemmen getuigt van het offer van het Lam. Hoog boven ons uit, boven hem en haar en de dochters van Sion, boven ons uit, welft gezongen het doel en de zin van zijn weg.

Totale liefde, kostbaarder en kostelijker nog dan een kruik nardus. Prachtig verwoord in die aria die steeds weer naar de keel grijpt: ‘Aus Liebe will mein Heiland sterben’. De Bruidegom redt het huwelijk met zijn Bruid, zijn gemeente door zijn liefdesoffer. Aangrijpender kan niet, aangrijpender verklankt al helemaal niet.

In mijn kerkloze tijd, zeg maar mijn ‘stadhouderloos tijdperk’, is het vooral Bach geweest, in al zijn werk, maar vooral in de Matthäus die me met de Ene verbond. Geen beter prediker dan hij die in mijn leven kwam dankzij de grootvader van de toekomstige predikant van Wapenveld.