IRIS SLAPPENDEL

ND SERIE SPORTINTERVIEWS BLOED, ZWEET, TRANEN EN GEWETEN

Ze vestigde haar naam al bij de junioren toen ze in 2003 tijdens het WK tijdrijden brons veroverde. Dezelfde kleur medaille kwam om haar nek te hangen negen jaar later bij het Nederlands kampioenschap in dezelfde discipline. In dat jaar 2012 won ze ook een wegwedstrijd in Zweden en eindigde als zevende op de UCI -ranking voor vrouwen. In 2014 werd ze Nederlands kampioen op de weg. En won ze de slotetappe in de Route de France en eindigde als eerste in het sprintklassement van de UCI. En dat deed ze ook nog in door haar zelf ontworpen fietskleding. Sinds een aantal jaren is ze bestuurslid van de Vereniging voor Beroepswielrenners, waarin ze zich hard maakt voor verbetering van de positie van de vrouwen-wielrenners; Tevens treedt ze op als co- commentator bij Eurosport.

Wij spreken de goedlachse Iris in de Goudse bibliotheek, niet al te ver van haar geboortedorp Ouderkerk aan de IJssel, waar ze op 18 februari 1985 ter wereld kwam.

‘Met mijn vriend woon ik in Bergeijk, maar ik kom nog regelmatig deze kant op voor familie en vrienden. Die ik ook uit de kerk ken. Ik ben opgegroeid in het zeg maar meer vrijzinnig deel van de PKN en ik kerk ook nu nog met regelmaat in het Brabantse. Sportief ben ik begonnen met schaatsen, was lid van de schaatsvereniging. Schaatsers fietsen zomers en ik bleek meer talent daarvoor te hebben dan voor het schaatsen. Schaatsen is meer een technieksport, wielrennen meer een duursport. Mijn ouders waren betrokken maar niet fanatiek. Veel had ik aan Harry van de Horst uit Stolwijk, achter wiens brommer ik uren maakte en die mij naar de wedstrijden bracht. De fietsenwinkel in Lekkerkerk voorzag me van materiaal. Ik was toen vijftien jaar.

BLOED

‘ Voor een wielrenster heb ik weinig eigen bloed zien vloeien. Ik viel wel veel en heb zoals velen veel huid verloren op het asfalt. Eenmaal heb ik mijn sleutelbeen gebroken. Ik was geselecteerd voor het WK 2012, dat dat jaar in Valkenburg werd verreden. Het was al moeilijk om geselecteerd te worden, dus ik was als een kind zo blij en verheugde me er zeer op. Maar toen viel ik tijdens een ploegentijdrit ; ik reed toen bij RABO en kon de wegwedstrijd op het WK vergeten. Dat was emotioneel zwaarder dan de blessure op zich.

Ik heb ook eens geprobeerd met een verstuikte pols de Ronde van Vlaanderen te rijden. Ondanks zware pijnstillers ging het niet en moest ik stoppen. Vrouwenteams hadden toen nog geen eigen sportarts die je bij voorbaat zou behoeden voor onverantwoorde keuzes. Als je valt weet je hoofd wel wat kan en niet kan, maar het hart wil altijd rijden zeker bij wedstrijden als de Ronde van Vlaanderen. Daarbij komt dat wielrenners een hoge pijngrens kennen. Met Annemiek van Vleuten als extreme uitschieter, die zelfs met een gebroken elleboog nog wereldkampioen wist te worden.
In het trainen ben je bezig al je grenzen te verleggen met het oog op de wedstrijden. Topsport is ongezond. Ik ben eens weer op de fiets gestapt na een zware valpartij op mijn hoofd; ik heb bij ziekte doorgereden, met morfinepleisters op mijn rug na de kneuzing van ribben. Gelukkig is er nu ook geld voor sportartsen. Maar wielrennen is een bepaalde vorm van masochisme, waarbij het helpt een doel te stellen en te hebben. Die heb ik nu niet meer en zie dus de lol van heel hard trainen niet meer’.

ZWEET

‘ Als je merkt dat je ergens goed in bent, vind je het ook leuk en geeft de inspanning fysiek en geestelijk adrenaline. Heerlijk om je voor een doel uit de naad te werken en te zweten. Daarbij komt dat fietsen, ook al ben je onderdeel van een team, een onafhankelijke manier van sporten is.
Als junior won ik wedstrijden en werd uitgenodigd voor een talentenweekend in de Ardennen, georganiseerd door de KNWU. En dat leidde tot deelname aan het WK tijdrijden in Canada, waar ik ‘out of the blue’ derde werd, nota bene op een leenfiets van de Wielrenbond!.

Trainingskampen vond ik leuk, zeker als je als team een soort familie bent en waardering krijgt voor je rol. Ik heb met toppers als Marianne Vos, Anna van de Breggen en Annemiek van Vleuten mogen rijden. Bij Cervelo vond ik vriendschap bij Emma Pooley. Zij was een klimmer pur sang en tot aan de bergen mocht ik haar bijstaan en haar zo fit mogelijk bij de bergen brengen.

Toch heb ik altijd gezorgd voor een leven buiten en naast het wielrennen. Ik zag al snel dat er meer was dan de topsport, ik ervoer het belang van een sociaal leven. Mijn familie heeft in dat relativeren ook een belangrijke rol gespeeld. Daardoor heb ik minder uit mijn carriere gehaald dan er in zat. Ik heb er nog steeds geen moment spijt van. Overwinningen zeggen later niet veel meer.

TRANEN

‘Ik heb al verteld van het missen van het WK vanwege een valpartij, daarbij kwam wel een traantje bij te pas. Maar echt verdriet heb ik gehad van het overlijden van Sharon Laws, een ploeggenoot en goede vriendin, die overleed aan baarmoederhalskanker. Daarna viel er een leegte en verlegenheid in de ploeg om er mee om te gaan. Emma Pooley en ik hebben toen steun bij elkaar gezocht en gevonden en zo een goede band opgebouwd.

GEWETEN

‘In topsport draait alles om je zelf en dat bracht me wel in conflict met zoals ik ben opgegroeid. Ik ben in de christelijke waarde van dienen opgevoed en dat zorgt dus voor een ethisch dilemma in die soms gewetenloze wereld.
In de ploeg o.l.v. Jean Paul van Poppel ging het er hard aan toe. Op weinig pedagogische wijze werd je te verstaan gegeven als je in de ogen van de leiding of anderen iets niet goed deed.

De neiging is om dan ook harder te worden, egoïstischer. Het is een hele zoektocht : hoe blijf je je zelf? Durf je je zelf te verloochenen, waar nodig? Ik heb ook wel eens geschaamd omdat ik hard uitviel naar een collega. Gelukkig kende mijn ploeg meer christenen, zoals Anna van der Breggen en Marianne Vos , die – dit terzijde – vaak zat te zingen onder het fietsen. Zij hebben mij geleerd dat je als veel talent hebt en veel wint geen bitch hoeft te zijn. Zij zijn dat in het geheel niet en zijn en waren heel geliefd in het peloton. Met deze meiden besprak je ook die dilemma’s. Met Vos lag ik op een kamer en bespraken we hoe we ons op moesten stellen in bepaalde zaken.

Ik heb van die gesprekken ook geleerd dat je niet alles persoonlijk moet aantrekken. Dat opmerkingen gemaakt worden om je als renster te verbeteren.
En ik heb dus geleerd niet ten koste van alles prestaties te leveren. Dan mar minder, maar met een zuiverder geweten.
In de Krimpenerwaard zat ik in een bijbelgroep en dat heeft me heel erg geholpen mijn plek te vinden in het wielrennen.
Thuis leerde ik van mijn vader onafhankelijk te blijven denken en niet bang te zijn voor een mening. En dat helpt me nog steeds in mijn werk voor de vakbond. En mijn bemoeienis met meer voor vrouwen geschiktere kleding.
Daar maak je geen vrienden mee, vooral niet met het vakbondswerk. Ik heb van de UCI heel wat lelijke mails gekregen.
Vrouwen worden ook in het wielrennen achtergesteld en ik heb zelf gezien de misbruik die een ploegleider maakt van zijn positie door dictatoriaal zich met eten te bemoeien, meiden oplegde dunner te worden en rensters tegen elkaar uitspeelde. Ik was zelf eens gevallen tijdens een criterium, waarbij mijn helm brak. Ik werd ontslagen omdat ik niet had gemeld dat ik dat criterium reed. Juridisch kon dat niet, zo had ik uitgezocht, maar toch kreeg je nauwelijks poot aan de grond. En dat heeft er toe geleid dat ik me ben gaan inzetten voor die vakbond.
We zijn de luis in de pels en dat geheel pro deo; het geeft veel plezier omdat je ziet dat je steeds meer resultaat boekt, maar het is ook energie slorpend en frustrerend.

Een gewetensdingetje is ook dat ik als co-commentator zaken van rensters weet uit mijn hoedanigheid van vakbondsbestuurder waar ik me niet over uit kan laten. Dat is soms wel eens moeilijk . Maar als de veiligheid in het geding is bij bepaalde wedstrijden laat ik dat wel merken.