JELLE VAN GORKOM

ND SERIE SPORTINTERVIES

Het is een van die weinige dagen dat zacht winterlicht over de velden strijkt en over de tafel aan het raam in een bekende horecagelegenheid dichtbij de Duitse grens.
Want hier in deze streek is Jelle van Gorkom geboren, die in januari 2018 de droom op Olympisch goud letterlijk in duigen zag en voelde vallen.

Bruine ogen met een vriendelijke uitstraling kijken ons aan, zijn spreken is bemoeilijkt, maar daardoor ook bedachtzaam en precies, om zijn rechter pols een bandje, waarvan ik alleen het woord ‘impossible’ kan lezen.

‘Ik kom uit Lichtenvoorde, uit een wijk, waar fanatiek gefietst werd op een buurtterrein. Dat stak als een virus ook mij aan, al heel jong. Ik was twee en een half toen ik al crosste zonder zijwieltjes en op mijn vierde ging ik op een club. Twee jaar later was ik zowel Nederlands als Europees kampioen. Mijn ouders waren enthousiast en stimuleerden en begeleidden mij, mentaal en naar de wedstrijden.

Wat aanvankelijk fietscross heette werd uiteindelijk BMX en ik ging steeds crescendo tot die fatale dag in januari 2018 op Papendal.’.

BLOED

‘Toen ik jong was ging het een keer mis tijdens een indoorwedstrijd in het Franse Tours. Ik maakte een geweldige smak tijdens een sprong en kwam met mijn kin vol op de baan terecht. We droegen toen nog geen integraalhelm, maar een soort potje en een mondkapje, dat met elastiek vast zat. Het mondkapje verschoof en legde mijn kin bloot. Het gevolg: een enorme snede, die met vijftien hechtingen gedicht moest worden’.

Jelle was een jaar of tien, maar overweeg geen moment om te stoppen. ‘Ik maakte een foutje, accepteerde dat en trok er lering uit’.
Een ‘foutje’ zoals hij het zelf zegt met een bloedig gevolg. Desastreuser was wat er gebeurde op die trainingsdag in januari 2018, zonder bloedig gevolg, maar vele malen erger.
‘Ik trainde samen met mijn vriend maar ook naaste concurrent Niek Kimmann. We trainden op het terrein naast de officiĆ«le baan. Die was ook afgesloten, er stond een hek omheen. Maar daar binnen was het starthok, met de kleedruimtes en waar de fietsen gebruikelijk staan. Het heet starthok, omdat het onder de startheuvel zich bevindt. Die startheuvel was afgesloten met een ketting. Om van de baan gebruik te maken moet je omlopen om die ketting weg te halen. Op die bewuste januaridag was de baan hard genoeg om op te trainen, meestal is hij in die tijd te zacht. In overleg met onze trainer Bas de Bever besloten we om een oefening naar de baan te vertalen. We bereiden ons voor, ik was eerder klaar dan Niek en ga naar boven, waar vandaan je niet kunt zien of de ketting weg is. Omdat de poort naar de baan al open stond ging ik er vanuit dat de ketting ook weg was. Niek komt ook boven en ik vraag hem de startknop in te drukken. En daar ging ik, met een vaart van 160 km per uur gestuit door de ketting en een val van acht meter.
Ik raakte in coma, waarin ik twee weken in verbleef, waarvan een week kunstmatig. Dat is me allemaal verteld, want ik herinner me er niets meer van: van de val niet, van de twee trauma- helikopters niet, van de ambulance die ook uitgerukt was niet, van het overleg met de trauma-arts niet, waardoor ik per ambulance naar het Nijmeegse Radboeudziekenhuis vervoerd niet; ik herinner me ook niets van de dag voor de ongeluksdag. Mijn vader en Bas de Bever hebben het me moeten vertellen en later ook Niek over het moment zelf.’
Negen weken ligt hij in het ziekenhuis; de vooruitzichten worden door de artsen als zeer somber gekenschetst. Er wordt zelfs gezegd dat hij niet revalideerbaar is en naar een verpleeghuis moet. ‘Wel begrijpelijk, want ik kon niks, ik kon niet praten, ik kon nauwelijks iets bewegen. Behalve hersenletsel had ik gebroken ribben opgelopen, een breuk in mijn gezicht, een scheurtje in mijn schedel en beschadigingen aan mijn lever, milt en nieren.Toen ik uit mijn coma ontwaakte realiseerde ik me dat mijn carriere afgelopen was en dat mijn droom om nog eens Olympisch goud

te halen in duigen was gevallen. Dat was een ernstig bittere pil, maar om dan ook een leven in totale afhankelijkheid te gaan leven, dat nooit. Mijn ouders hebben zich hevig verzet tegen overplaatsing naar een verpleeghuis en daar ben ik ze eeuwig dankbaar voor.
Zij schakelden fysiotherapeuten in en die kwamen tot het oordeel dat ik wel te revalideren was.

Van 12 maart tot en met 25 maart verbleef ik in een revalidatiecentrum in Arnhem, waarna ik gedurende vier maanden nog eens drie keer per week een dag er naar toe ging. Ik was vooruit gegaan, maar nog lang niet tevreden. Ik was pas 27 jaar en wilde toch een bestaan op bouwen. Ik ging van oktober tot december 2018 naar Klimmendaal. Ik accepteerde niet dat er voor mij geen plek zou zijn op de arbeidsmarkt. Op een dag liep ik in Duiven, waar ik woonde en nog woon, hooguit drie kilometer met een boodschappentas. Ik was een halve dag kapot, maar Klimmendaal vond dat ik nu wel zelfstandig verder kon. Ook dat accepteerde ik niet. Ik ging voor een half jaar in therapie in Woerden bij een centrum van neuro-intensieve revalidatie voor jongeren. Aan het begin liep ik 750 meter in 6 minuten, aan het eind 1500 meter. Ik liet een speciale MRI scan maken waarin je bepaalde oefeningen doet om te zien hoe het bloed loopt en de zuurstofopname er van’. Er volgen nog een paar therapieĆ«n, waaronder een in Antwerpen.

‘Met hersenletsel ben je eigenlijk nooit uitgerevalideerd. Ik blijf trainen. In de grove motoriek hoop ik nog stappen te maken. De fijne motoriek is weg en ik heb druppels in mijn ogen nodig om ver te kunnen zien. Vanwege een halfzijdige verlamming loop ik moeizaam’.

ZWEET

Over inspanning gesproken waar deze rubriek voor staat: al die jaren van revalidatie tot nu toe is in wezen ook een vorm van topsport bedrijven, van uiterste inspanning leveren.
‘De topsportwereld en die van de revalidatie zijn niet met elkaar te vergelijken, maar voor beiden heb je wel doorzettingsvermogen voor nodig en die had en heb ik’.

We gaan graag nog even terug naar de lange weg naar de top voor de val, omdat ons de sport niet helemaal bekend is.
‘Ik begon dus bij mijn club en begon ook met clubwedstrijden. In het crossen bestaan drie districten: Noord- Oost, West en Zuid. Wij waren ingedeeld bij Noord Oost, met o.a. clubs uit Assen en Wijchen. Dat was elk weekend met een busje naar een baan, waar je drie kwalificatierondes reed, daarna een halve en tenslotte een finale. Voor het Nederlands Kampioenschap reed je zes wedstrijden. In mijn jongste jeugd was Anneke Beerten mijn concurrent. Op haar vierde werd ze al wereldkampioen. Op mijn tiende werd Joris Daudet, een Fransman, mijn grote concurrent. In ons land had ik vanaf mijn tiende nauwelijks concurrentie. In mijn jeugd waren Frankrijk en Engeland met ons land toonaangevend in de BMX. Nu is de sport veel breder geworteld’.

Op onze vraag wat nu het belangrijkste is voor een race komt een resoluut antwoord: ‘Je startsnelheid is voor 80 procent bepalend voor succes of niet. Bij de start moet je super gefocust zijn op het licht dat van rood via oranje naar groen gaat en op het geluid. Bovenlichaam en bovenbenen zijn het belangrijkst voor een startexplosie. Daarvoor ga je drie tot vier keer per week naar het krachthonk. Van oktober tot begin maart zijn er geen wedstrijden en werk je aan je duurvermogen, aan je conditie en ook in het krachthonk. Je traint dan ook op een wielrenfiets.Je traint sprintvormen. Gedurende het wedstrijdseizoen doe je alleen onderhoudstrainingen.

GEWETEN

Hierover kunnen we kort zijn. ‘Het enige wat me gekweld heeft is dat ik door mijn val ook anderen , met name mijn ouders en vrienden een moeilijke periode hebt bezorgd. Dat ik elke sportdroom moest opgeven heb ik leren accepteren. Dat Niek uiteindelijk goud won in Tokio gaf me een enorme voldoening. Mijn vader had hem ook gezegd: Jelle wil niets liever dat jij de buit binnenhaalt. Dat was ook een wonder, want vijf dagen voor de finale kwam Niek zwaar ten val vanwege een botsing met een Japanse official die plotseling de baan overstak. Ondanks een scheurtje in zijn knieschijf kwam hij de series en de halve finale door en pakte het goud, ook voor mij!’

Met vochtige ogen kijkt hij ons aan en ook even naar buiten waar nog steeds de zon alles in een vriendelijk licht zet. Een mooi moment om naar dat woord ‘impossible’ op het blauwe armbandje te vragen. Jelle toont breed glimlachend de gehele tekst: ‘it always seems impossible until it is done”, een uitspraak van Nelson Mandela. Het is Jelle’s vuurvaste motto en van zijn foundation, waarmee hij gehandicapt geraakte sporters ondersteunt.