BWV 83 – Erfreute Zeit im neuen Bunde

Ook deze cantate schreef Bach voor het feest van Maria Reiniging ofwel Maria Lichtmis en wel voor die van 2 februari 1724. Maar ook in deze cantate gaat het niet om Maria die naar de joodse wet na een bevalling veertig dagen onrein is om middels een ritueel weer tot reiniging te komen. De schijnwerpers komen vol op Simeon te staan, die de aan hem voorzegde komst van de Messias ziet vervuld in baby Jezus en uitbreekt in een loflied. Dit loflied is één van de drie zgn. N.T’ische psalmen (met die van Maria en die van Zacharias). In het Romeins missaal heet dit lied ‘ Nunc dimittis servum tuum’ en wordt traditioneel in de dagelijkse completen gezongen als bemoediging om het leven weer aan te kunnen. Toch heeft de traditie Simeon gezien als een oude man, die levens moe als hij is, nu rustig sterven kan. Zo wordt het ook neergezet in de Bach-cantates voor dit feest. Waarbij dan de oude Simeon staat voor elke gelovige, jong of oud, wiens/wier leven buiten Christus geen zin heeft en de dood een schrikbarend einde is. Met Simeon meezingen betekent het dat die dood met vreugde begroet kan worden. Ook deze cantate is een solocantate, maar wel met een slotkoraal. Dat Maria in deze cantates ‘weg’ is, blijkt ook uit het feit dat er geen solo’s voor sopraan, elders Maria vertegenwoordigend, zijn. Alleen BWV 82 heeft Bach later bewerkt voor sopraan en mezzo, maar dan staan zij niet voor Maria, maar voor de gelovige. In tegenstelling tot de andere cantates voor deze feestdag kent BWV 83 een tamelijk uitbundige orkestratie. Naast de gebruikelijke strijkers, hobo’s en continuo treden twee hoorns op in de delen 1 en 5 en horen we virtuoze vioolsolo in de delen 1 en 3. Er wordt wel vermoed dat hier een verloren gegaan vioolconcert enigszins hergebruikt wordt, maar volgens de Utrechtse Pieter Dirksen zou het maar zo kunnen zijn dat Bach gebruik maakte van het feit dat de vioolvirtuoos Johann Georg Pisendel, met wie Bach bevriend was, op dat moment uit Dresden in Leipzig op bezoek was. 

1. ARIA (A)
Erfreute Zeit im neuen Bunde,
Da unser Glaube Jesum hält:
Wie freudig wird zur letzten Stunde
Die Ruhestatt, das Grab bestellt!

De blijdschap van Simeon verwoordt dor de alt: de gemeente die zich bij Simeon aansluit. Een da capo-aria. Door al die instrumenten soms een tienstemming stuk: tien, completer kan het niet, die ‘neue Bund’ is ook af en geeft de grootst mogelijke vreugde, die de soloviool voluit laat uitkomen. In het middendeel ligt het accent op ‘lette Stunde’, Ruhestatt en Grab: de muzikale sfeer is er dan ook naar, meer ‘down to earth’, waarbij de soloviool in een toonherhaling over twee snaren (bariolage) doodsklokjes imiteert, noten dalen af naar Ruhestatt en Grab, maar dan keert deel A weer in alle uitbundigheid terug.

2. KORAAL & RECITATIEF (B)
“Herr, nun lässest du deinen Diener
in Friede fahren, wie du gesaget hast”.

Was uns als Menschen schrecklich scheint,
Ist uns ein Eingang zu dem Leben.
Es ist der Tod
Ein Ende dieser Zeit und Not,
Ein Pfand, so uns der Herr gegeben
Zum Zeichen, daß ers herzlich meint
Und uns will nach vollbrachtem Ringen
Zum Frieden bringen.
Und weil der Heiland nun
Der Augen Trost, des Herzens Labsal ist,
Was Wunder,
daß ein Herz des Todes Furcht vergißt!
Es kann erfreut den Ausspruch tun:

“Denn meine Augen
haben deinen Heiland gesehen,
welchen du bereitet hast für allen Völkern”.

Wat nu volgt is uniek in Bachs oeuvre. De bas is hier Vox Simeonis. Tussen de eerste zin (vers 29 uit Lukas) en de tweede (verzen 30 en 31) is een commentaar ingelast met als centrale boodschap dat de aan ons als verschrikkelijk voorkomende dood het inde juist is van schrikwekkend leven en de poort naar vrede. Dit commentaar componeert Bach als een vrij recitatief, ondersteund door losse continuo-akkoorden. De tekst van Simeons loflied worden echter geïntoneerd op de gregoriaanse melodie van het ‘Nunc Dimttis’. , waarin de bas begeleid en omlijst wordt door een tweestemmige canon tussen strijkers en continuo. Die kanonfragmenten weeft hij vervolgens ook nog eens in de recitatief-zinnen. Wonderbaarlijk!

3. ARIA (T)
Eile, Herz, voll Freudigkeit
Vor den Gnadenstuhl zu treten!
Du sollt deinen Trost empfangen
Und Barmherzigkeit erlangen,
Ja, bei kummervoller Zeit,
Stark am Geiste, kräftig beten.

In de aria voor tenor kan de soloviool zich weer uitleven eindeloze reeksen zestienden-triolen, waarbij de andere strijkers in staccato begeleiden. Op ‘eilen’ en ‘tieten’ leeft de tenor zich ook uit in triolen. Op ‘kommervoller’ en ‘beten’ kleurt de muziek naar mineur. De tekst is een parafrase van Hebreeën 4: 16.

4. RECITATIEF (A)
Ja, merkt dein Glaube noch viel Finsternis,
Dein Heiland kann
der Zweifel Schatten trennen;
Ja, wenn des Grabes Nacht
Die letzte Stunde schrecklich macht,
So wirst du doch gewiß
Sein helles Licht
im Tode selbst erkennen.

5.  KORAAL
Er ist das Heil und selig Licht
Für die Heiden,
Zu erleuchten, die dich kennen nicht,
Und zu weiden.
Er ist deins Volks Israel
Der Preis, Ehr, Freud und Wonne.

De alt komt weer terug met een beaming (tweemaal Ja) en bemoediging voor de gemeente: er mag dan nog zoveel duisternis zijn, de Heiland kan de twijfel in de schaduw zetten, de nacht van het graf kan het laatste uur dan schrik aanjagen, wees verzekerd van Zijn licht. de cantate besluit met Bachs harmonisering van het vierde en tevens laatste couplet van Luthers berijming van Simeons loflied ‘Mit Fried und Freud far ich dahin’. Deze melodie staten de oude kerktoonsoort dorisch: onze toonladder D zonder kruizen of mollen.