Category Archives: boeken

Meesterlijk?

Sinds het succes van biografiëen over Kieft en Van der Gijp is een steeds meer groeiende berg aan boeken ontstaan over (oud-)voetballers. Ondanks mijn liefde voor het spelletje laat ik de meesten rustig in de schappen van de boekwinkel staan. Wat voegen ze toe aan wat ik al  weet? Uitspattingen en andere onthullingen halen de kranten en de talkshows als lokkertjes om tot aanschaf over te gaan, waarna blijkt dat er niet veel meer nieuws in staat dan wat je aldus al weet. Onlangs kwam een biografie van Keje Molenaar op de markt. Ik liet me nu wel verleiden, omdat ik nieuwsgierig was wat er geschreven was over de zgn. fluwelen revolutie van Cruijff bij Ajax. Keje speelde daarbij een grote rol en als lid van de ledenraad was ik nauw bij die revolutie betrokken en heb met Molenaar, ook lid van die raad, een aantal keren de degens gekruist.

Meesterlijk, zo luidt de titel van zijn biografie. Voor de hand liggend, aangezien Molenaar meester in de rechten is en als advocaat gespecialiseerd in arbeidsrecht. Verder dan dat wordt de titel totaal niet waar gemaakt. Het boek is een aaneenrijging van bekende feiten en anekdotes. Nergens een interessante voetbalvisie of prikkelende reflectie. En het is een grote lofzang op Johan Cruijff. Wat me het meeste stoort is dat de periode van de revolutie een staaltje schoon bezemen van eigen straatje bevat. Geen enkel mededogen met de mensen die van die revolutie de dupe of zelfs slachtoffer werden. En nog erger: een verkeerde voorstelling van zaken. Molenaar greep in die tijd elke gelegenheid aan om in de media te verschijnen, ondanks dat in de ledenraad afgesproken was dat alleen de voorzitter naar buiten zou treden. De vergadering, waarin dit werd afgesproken was koud afgelopen of hij stond al weer voor een camera. Ik weet nog dat medelid Marc Stuut hem daarbij toeriep: ‘hé Molenaar, wat hadden we nou afgesproken!’ Molenaar zat dan ook in de ledenraad, met zes andere door Cruijff geparachuteerden, niet om de club te vertegenwoordigen, maar om de belangen van Cruijff te behartigen. Je kunt ook zeggen obstructie te plegen. In zijn boek zegt hij dat de ledenraad een slap zooitje zwijgers was. Dat het totaal niet functioneerde daardoor en daarom werd opgedoekt. Natuurlijk waren er leden die nauwelijks hun mond open deden, maar dat waren juist de Cruijff-adepten, die in Molenaar hun masters voice hadden. En de ledenraad functioneerde juist na de komst van de zeven van Johan niet meer zoals dat zou moeten zijn. Los van hun komst was daarvoor echter ook al duidelijk geworden dat sinds de beursgang de raad aan betekenis had ingeboet. Stuitend is Molenaars bewering dat Edgar Davids mede in de Raad van Commissarissen werd gekozen als vertegenwoordiger van het ‘kleurrijk’ deel van Ajax. Hierin horen we de echo van Cruijff, die volgens Davids hem had gezegd, dat ‘hij in de RvC zat vanwege zijn ‘kleurtje’. Dat Molenaar overhoop kwam te liggen met de door Cruijff naar voren geschoven Tsjeu La Ling als algemeen directeur was al bij verschijnen van het boek bekend geworden. Dat Cruijff daarin persisteerde maar niet op vergaderingen van de RvC, waarvan hij ook lid was verscheen en dus zijn medebestuursleden uiteindelijk ‘dwong’ om Ling af te wijzen, vanwege teveel ‘lijken in de kast’ en uiteindelijk Louis van Gaal benoemde, staat niet of onvolledig in het boek. Natuurlijk de rechter heeft de RvC teruggefloten, op formele gronden, omdat hij niet kon treden in het dieper gelegen conflict tussen Cruijff en Van Gaal. Objectief was Van Gaal de best denkbare kandidaat op dat moment in een bestuurlijk vacuüm van de club.  

In 2008 probeerde Cruijff Ajax te hervormen; hij kreeg daartoe verzoek van de ledenraad, later gesteund door het bestuur. Ik was er bij tijdens de vergadering daarover. Maar Cruijf wilde rigoureus te werk gaan en bijna alle jeugdtrainers onmiddellijk ontslaan. Dat ging toenmalig coach Van Basten te ver en technisch directeur Martin van Geel reageerde terecht met de opmerking dat dat arbeidsrechtelijk helemaal niet kon. Van een advocaat gespecialiseerd in arbeidsrecht mag je verwachten dat hij Van Geel daarin steunt. Maar geen spoor daarvan. Molenaar stond toen trouwens ver van de club af, je zag hem ook bijna nooit bij wedstrijden. Nu trouwens ook niet meer, hij vindt het bij Feyenoord warmer. Zou het? Ik denk dat Van Geel daar nu wel anders over denkt. Nu is Ajax ook geen makkelijke club. tegen nieuwkomers zei Bobby Haarms altijd: ‘welkom in de hel.

Molenaar claimt ook dat de huidige successen van de club aan de revolutie te danken zijn. Dat is wel erg kort door de bocht. Veel mede-revolutionairen zijn al weer een tijdje van het toneel verdwenen; kinderen van de revolutie hebben elkaar opgevreten, bekwame opleiders van voor de revolutie zijn gebleven en hebben ook hun sporen verdiend en verder is er altijd ook een portie geluk, dat zich opeens zoveel talenten zich aandienen. Dat Molenaar een fan is van Van Morison en net als ik graag cryptogrammen oplost is nog geen reden dit boek te kopen. Meesterlijk mag de titel zijn, meesterlijk is het boek niet. 

 

 

 

 

 

 

Een opmerkelijke vriendschap

Ingvar en Otto: twee jongens uit een volkomen tegengesteld milieu en uit twee verschillende landen sluiten een vriendschap aan het einde van hun pubertijd. Ingvar Kamprad en Otto Ullman. De laatste is een Joodse jongen uit Wenen die in februari 1939 met een geheim kindertransport naar Zweden vertrekt. Volwassen vluchtelingen laat de Zweedse regering niet toe, maar voor honderd Joodse kinderen gaan de grenzen tijdelijk open. Een zekere parallel met onze tijd is treffend. Otto gaat van adres naar adres tot hij als boerenknecht terecht komt op de boerderij van Ingvar’s ouders. De boerderij heet Elmtaryd, gelegen in het dorpje Agunnaryd. Ingvar vader Feodor is een geharnaste nazi, met vele anderen in Zweden. Maar Ingvar doet niet voor hem onder en is al vanaf zijn twaalfde een betrokken lid van een nazipartij. Omdat Otto bescheiden is, hard werkt, wordt hij gedoogd op de boerderij en beschermd door de milde moeder van Ingvar. Ingvar wordt zelfs (platonisch) verliefd op hem en er ontwikkelt zich een vriendschap die zich uit in samen werken en het samen beleven van avonturen. Intussen blijft Ingvar actief binnen de partij, verspreidt folders, maakt nieuwe leden, waar Otto nauwelijks van op de hoogte is. Otto beantwoordt zo goed en kwaad als het gaat brieven van zijn ouders en andere familieleden, die zelf steeds verder in de fuik van de ‘Endlösung’ terecht komen en uiteindelijk in Auschwitz vermoord worden. Al in de oorlog begint Ingvar een handeltje in kleine artikelen als lucifers, administratiemappen, kerstversiering e.d. Deze handel breidt hij na de oorlog, waarbij ook Otto ook een tijdje een onderdeel vanuit maakt. Uiteindelijk leidt dat tot het concern, waar iedereen wel eens wat gekocht heeft, al is het maar dat handige stevige houten trapje: IKEA oftewel Ingvar Kamprad Elmtaryd Agunnaryd. Vorig jaar overleed de ongetwijfeld rijkste man van Zweden. Die ook na de oorlog nog redelijk lang extreem-rechtse opvattingen koesterde. In de oorlog was hij al geswitcht van de haatdragende Zweedse nazileider Sven Olov Lindholm naar de enigszins academischer fascistenleider Per Engedahl, maar laatstgenoemde bleef een icoon voor de IKEA-oprichter, wellicht zijn hele leven lang. In de teksten van Engedahl klinken woorden als ‘noords’ en strijd tegen verdunning van de cultuur door het binnendringen van vreemde culturen. 

Bovenstaande gewerd mij middels een boek van de Zweedse schrijfster en journalist Elisabeth Asbrink, zelf kind van een Joods-Hongaarse vader en een Joods- Engelse moeder. In het Nederlands vertaald heet het boek ‘Bijna zijn wij aan de beurt’ en verscheen in 2012. Ik vond het onlangs in de ramsj en een voor mij tot nu toe ongekende wereld ging open. Zij was in het bezit gekomen van de honderden brieven die de ouders van Otto aan hem schreven. Na het lezen van het boek ben ik nog meer overtuigd van het gevaar van Baudet en zijn trawanten. Zijn gedachtengoed was in Zweden voor de oorlog al bij een behoorlijk deel van de bevolking bon ton.

unknown  Ik zou zeggen: koop het, lees het en huiver.

De zwerftocht van Belcampo

‘k Las onlangs Het Zoutpad van Raynor Winn. Zij en haar man Moth – al dertig jaar samen, twee volwassen kinderen – raken vanwege een speculatieschandaal hun oude, zelf opgeknapte boerderij annex B&B kwijt en daarmee ook vrijwel al hun geld. Ze raken dakloos, terwijl Moth ook nog eens te horen krijgt, dat hij een ernstige ziekte onder de leden heeft. Ze nemen het impulsieve besluit om de eeuwenoude South West Coast Path te gaan lopen, een tocht van ruim duizend kilometer langs de zuidkust van Engeland. het boek met een verrassende ontknoping is daarvan een fascinerend, goed geschreven en somwijlen verbijsterend dan weer ontroerend verslag. Het is tevens een ‘innerlijke’ ontdekkingsreis.

Het deed me denken aan De zwerftocht van Belcampo. Belcampo is het pseudoniem van Herman Pieter Schönfeld Wichers, geboren op 21 juli 1902 in Naarden en op 2 januari 1990 overleden in Groningen. ‘Belcampo’ is een Italiaanse vertaling van Schönfeld. Hij studeerde rechten in Leiden en Amsterdam en later geneeskunde en was huisarts in Bathmen en studentenarts in Groningen. In 1934 verscheen De verhalen van Belcampo. Zijn tweede boek, verschenen in 1938, eveneens in eigen beheer, was bovengenoemde zwerftocht. Het is een verslag van een tocht van acht maanden door Europa, van oktober 1933 tot mei 1934. In de zomer van 1993 reisde ik hem tot in Italië na voor de VPRO-radio.

In een kort voorwoord beschrijft  Belcampo het motief van zijn wandelende onderneming:

De hele wereld spant samen om te maken dat ik niet werk. Ik zou aan het hoofd kunnen staan van een landbouwonderneming, een advocatenkantoor, een autobusbedrijf, een gezin, een fotografisch atelier, een tijdschrift, een zondagsschool en ik weet niet wat al meer, maar ik krijg er geen kans toe. Nu de wereld mijn werk blijkbaar niet nodig heeft, achtte ik mij aan het bijbelwoord: ” In het zweet des aanschijns zult gij uw brood verdienen” onttrokken en omdat er dus nergens een vaste plaats voor me was, heb ik me maar meteen in beweging gezet.

Belcampo kan aardig portrettekenen en daarmee ‘koopt’ hij onderweg voedsel en onderdak. Soms krijgt hij een lift, vaak slaapt hij in hooibergen. Mussolini is al een tijdje aan de macht in Italië en de opkomst van Hitler veroorzaakt de nodige onrust in Europa. Hij start in Amsterdam, kan meerijden tot Utrecht, reist via Arnhem en Nijmegen, wandelt door Limburg en steekt bij Maastricht de grens over en komt via Huy in de buurt van Namen. Mijn toenmalige partner G.S. en schrijver dezes overnachtten in een sfeervol hotelletje in Celles. Op 1 augustus worden we wakker met het bericht dat koning Boudewijn de dag er voor in Mostril, Spanje is overleden. Belcampo schrijft:

De weg door de Ardennen was niet erg bezocht, zodat ik de hele dag moest lopen. Met nuchtere maag was ik op weg gegaan, de boer was al weer een uur aan ‘t werk. In een klein winkeltje te celles ontnuchterde ik. Van de winkelierster kreeg ik een grote, gekonfijte peer er bij. Ik zou wel, net als sommige liefdadige doeleinden, een een verantwoordingslijst van de arme zwerver Belcampo kunnen publiceren: winkelierster – een gekonfijte peer, visboer bij de weg – een gebakken bot, boerin met blauwe hoofddoek – halve liter melk, een heer, die onbekend wenst te blijven – een vriendelijk woord.                                                                                 Op de Michelinkaart staat de hele weg als schilderachtig aangegeven. Vergeleken met andere autowegen mag dat misschien wel opgaan, maar de voetganger kan daar beter zijn ogen op het eigen inwendige richten.

In Frankrijk beland kan hij een lift krijgen van een handelsreiziger tot aan Sedan.Hij vervolgt z’n tocht verder via Verdun, Nancy en Langres. Dijon, Bourg en Bresse volgen. Na Brou en een groot meer, Le Grand Bataillard schrijft hij:

Vóór de duisternis kwam ik aan een grote boerderij. Les grandes Roussières. Het eten gebeurde aan een hele lange tafel en er was wijn bij. Er zaten wel zestien mensen bij elkaar, maar er werd zowat geen woord gesproken; een mismaakte jongen tichelde voortdurend achter zijn hand.Ik zat helemaal aan het ondereinde van de tafel net als een reizend man in de middeleeuwen. In het hooi dacht ik na over het verschil tussen Goethes Italiaanse reis en de mijne. Stel je voor, dat ik later ook eens beroemd werd en zich een vereniging oprichtte met het doel, op alle plaatsen, waar ik overnacht had , een gedenksteen aan te brengen. Dat zou nog een hele uitzoekerij zijn om al die hooibergen terug te vinden. Enfin, ´´én weten jullie nu al vast: Les Grandes Roussières bij saint Paul de Varax.

Dit was voor G. en mij voldoende aansporing om die boerderij te zoeken. Nu eenvoudig met Tom Tom of Google Maps op de iPhone; toen aandachtig speurwerk op de Michelinkaarten. We vonden de boerderij, zonder ‘Grandes’. Maar een oud baasje dat er nog woonde herinnerde zich als kind een Nederlandse man, die tekende en hij liet ons in de keuken een grote tafel zien uit die tijd en nog immer in gebruik, zonder het aantal knechts van toen. Een gedenksteen was niet zo snel gemaakt, maar op een betonnen paal voor de bovengrondse telefoonlijn konden we wel een geschreven herinnering aan de legendarische en meest merkwaardige schrijver van ons land aanbrengen.

img_4713   img_4714

img_4716    img_4717

img_4715

 

Enigszins brutaal dus ook mijn eigen naam achter gelaten. Onze tocht in zijn voetspoor eindigde in Florence. Wij hadden niet meer tijd. Belcampo reisde door tot op Sicilië  en weer terug naar Bari om vandaar over te steken naar Dubrovnik, door Herzogowina naar Mostar, Brod en Ossijek, Boedapest, Praag en Dresden naar Hildesheim, wat hij verlaat op 1 mei. Een vrachtrijder brengt hem in Nordhorn:

en toen ik zag, dat Nederland al die tijd precies op dezelfde plaats was blijven liggen, was ik erg blij.

Er is nog een ander ding dat mij blij maakt. Ik denk aan de vele kinderogen, de hele weg langs, die die uitheemse tekenende man hebben aangestaard, en ik weet, dat ik voor honderden mensen het eerste blijvende herinneringsbeeld zal zijn.

Een tachtig jaar oud reisboek en een vers reisboek: beiden zeer de moeite van het lezen waard!

Vorstenhuizen 4

“Hoe wordt men koning?”, is de vraag die Alexander von Schönburg in het tweede hoofdstuk van zijn juweel van een boek beantwoordt. Als met het einde van de Eerste Wereldoorlog ook het Ottomaanse Rijk aan zijn eind komt, vragen in Europa meerdere tronen om nieuwe bezetting. De Albanese regering zet daartoe een opmerkelijke stap: ze plaatst een advertentie in de Evening Standard, waarin men leden van de  Engelse landadel oproept te solliciteren. Helaas komen de meeste reacties vanuit de Londense ‘grachtengordel’ en van o.a. een conservatief parlementslied en een Amerikaanse fabrikant van blikken doosjes. Met de kroon van Griekenland wordt onder alle vorstenfamilies van Europa geleurd “wie Sauerbier”. Uiteindelijk komt men uit bij prins Georg von Schleswig-Holstein, die pas toestemt om naar Athene te vertrekken als zijn oom, de koning van Denemarken, dreigt zijn maandelijkse toelage te schrappen. Bulgarije heeft nog meer moeite een passende koning te vinden. Eerst wordt Alexander von Battenberg, uit het Huis Hessen-Darmstadt, op de vers geschapen troon gezet, maar daar al na zeven jaar van verdreven. Een Russische groothertog, een Deense prins en een Roemeense vorst bedanken vervolgens feestelijk voor de eer. In wanhoop zwerven de Bulgaarse scouts van slot naar slot, tot ze in een Weens koffiehuis stuiten op prins Ferdinand von Sachsen-Coburg. Een uitstekende kandidaat, zo lijkt het. Hij is pas 26 jaar, ziet er goed uit, welvarend, enigszins ijdel, maar via zijn vader aan het Engelse koningshuis en via zijn moeder aan het Franse koningshuis verwant. De jongeman valt als een blok voor het aanbod: ” Ik beschouw het als mijn heilige plicht mijn voet zo snel mogelijk op Bulgaarse bodem te zetten”. Zijn tante, Queen Victoria, reageert op het bericht van zijn benoeming bepaald niet ‘amused’. Aan haar prime-minister, Lord Salisbury, bericht zij dat haar verwante totaal niet geschikt is. Hij is “zwak, excentriek en vrouwelijk….dit moet verhinderd worden”. Maar hij wordt het wel, wordt niet populair in Bulgarije en is de grootvader van Simeon die na de val van het communisme bij de eerste vrije verkiezingen van Bulgarije tot minister-president van het land gekozen wordt en zijn land de Europese Unie binnenleidt. Als Albanië per advertentie een koning zoekt, heeft men al een koning gehad. Het land komt al in 1912 onder het juk van het Ottomaanse Rijk vandaan en de grootmachten besluiten  in dat behoorlijk onherbergzame bergstaatje een monarchie te vestigen. Gek genoeg zijn er dan kandidaten genoeg. Een Franse en een Italiaanse markgraaf bieden zich zelf aan; koning Nicolaas van Montenegro beveelt zijn zoon Mirko aan; het Vaticaan pleit voor prins Lodewijk uit het Huis Bonaparte en uit Cairo meldt zich prins Achmed Fuad. uiteindelijk valt de keus op de in Potsdam levende vorst Wilhelm zu Wied. Hij is protestant, een denominatie die in Albanië juist niet voorkomt en juist daarom wordt hij uitverkoren om zo neutraal de in het land levende moslims, katholieken en grieks-orthodoxen te kunnen verbinden. Zijn verre neef, keizer Wilhelm II, wiens leger hij dient als cavalerie-officier, waarschuwt hem: Wie zijn geestelijke gezondheid hem lief is, gaat met met een grote boog om de Balkan heen! Von Wied is getrouwd met Sophie von Schönburg-Waldenburg – tante van de schrijver – en zij, verrukt van het perspectief koningin te kunnen worden, trekt haar man over de streep. Het loopt op een fiasco uit. De zogenaamde verwachte neutraliteit zorgt voor rumoer en volksopstanden, die de naïeve Sophie denkt te kunnen indammen door op de zee bij Tirana wat te gaan spelevaren. De Albanezen zijn totaal niet onder de indruk en het gevolg is dat een kanonneerboot van de Duitse marine Wilhelm en zijn echtgenoot in ijltempo het land uit moet brengen, nog geen zes maanden na de troonsbestijging. De zoektocht naar een nieuwe koning gaat dan weer opnieuw beginnen tot uiteindelijk een zoon van een herenboer uit het Albanese achterland, Ahmed Zogu, de macht grijpt. Deze putschist is journalist, sticht een republiek, maar eenmaal vast in het zadel roept hij zichzelf uit tot koning: koning Zog I.  Tot zover de vermarkting van tronen in Oost- en Zuidoost-Europa. De volgende aflevering van dit feuilleton over hen die als toekomstig koning geboren worden en andersoortige troonsbestijgingen.

Vorstenhuizen 2

Terug naar het boek van Alexander von Schönburg over vorstenhuizen en koningen. Hij vraagt zich af of het wel kies is hierover te schrijven, omdat hij ook geheimen zal moeten prijsgeven. Tast dat het instituut niet aan? In 1867 merkte de Engelse staatsgeleerde Walter Bagehot op “dat het mysterie de kern uitmaakt van het koningschap: we mogen geen daglicht daarover binnenlaten”. In de huidige tijd, waarin vele prominenten dringen om de hoogste staat van beroemdheid, zijn het de alleen de ‘royals’ die dat zijn vanwege hun zijn en niet zoals al die anderen vanwege hun rijkdom, prestaties, schoonheid of misdaden.  Eind zestiger jaren van de vorige eeuw ontving de Engelse documentairemaker Richard Cawston van Buckingham Palace de opdracht een film te maken, waarin de Windsors moesten worden geportretteerd als een ‘gans normale familie’. Dit tot afschuw van de beroemde David Attenborough: “Het gehele instituut van de monarchie is gebaseerd op de mystiek van het stamhoofd in zijn stamhoofdentent. Zodra een lid van de stam toegang krijgt tot het binnenste van deze tent is het gehele systeem van het stamhoofdwegen aan verval onderhevig- en de stam zal daaraan te gronde gaan”. Diverse royals slaan steeds meer zijn dringende waarschuwing in de wind. Het lijkt er steeds meer op dat ze zo nadrukkelijk als ‘gewoon’ willen overkomen. Zo liet de Spaanse koning en zijn vrouw zich fotograferen op een gewoon strand met in aluminiumfolie gewikkelde broodjes en prins Charles en zijn zonen toonden in tijdschriften dat zij ‘gewoon’ spiegeleieren bakken en bij de supermarkt inkopen doen. In het boek een foto van de Queen die met hoed (uiteraard) en boeketje in haar gehandschoende handen een bezoek brengt aan een MCDonalds.  Hij wijst  ook op onze eigen Juliana als een koningin op de fiets. Van het prachtige boek van Jolanda Withuis over de grootmoeder van Willem Alexander weten we dat Juliana haar leven geworsteld heeft met evenwicht vinden tussen haar status en het gewoon mens zijn. De vraag is dus of de royals zelf in hun drang naar ‘gewoon zijn’ niet meewerken aan hun eigen ondergang? En is dat niet maar goed ook? Is het niet passé? Of helpt het juist de onderdanen om het mysterie draaglijk te maken en te houden? 

Het opmerkelijke is, zo schrift hij, is dat twee honderd jaar geleden de koningshuizen er veel slechter voorstonden. Neem het jaar 1801: Frankrijk had gebroken met de oudste Europese erfmonarchie; in Engeland bracht George III zijn dagen in een dwangbuis door; in Madrid regeerde Karel IV, omdat de rechtmatige koning, zijn oudere broer Filip krankzinnig verklaard was; in Kopenhagen sloeg bij tijd en wijle Christian VII het paleisgelijke meubilair kort en klein, terwijl aan het hof in St. Petersburg tsaar Paul I zich amuseerde met het kapot smijten van borden om daarna handenwrijvend toe te zien hoe zijn lakeien zich haastten om de gebroken boel op te ruimen. Honderd jaar geleden zag het er ook niet best uit. Tsaar Alexander II werd vermoord, evenals keizerin Sissi van Oostenrijk. De 20e eeuw begint met de aanslag op Umberto I van Italië; een paar jaar later delen Karel I van Portugal en de koning van Griekenland zijn lot. Daarna volgt het drama van Sarajewo, de beginknal van WO.I en tenslotte wordt de (bijna) gehele tsarenfamilie uitgemoord. De huidige toestand is feitelijk veel rustiger, sterker nog er is hier en daar sprake van royal-manie: in ons land en heel sterk rond Diana. Er zijn weliswaar vorstenhuizen verdwenen, die Alexander neo-monarchieën noemt, omdat ze laat ontstaan zijn en geconstrueerd, zoals in Griekenland, Bulgarije, Albanië en Perzië. Maar er is in Spanje een monarchie teruggekeerd en de rest van de vorstenhuizen staan bepaald niet te wankelen. Misschien behoort wel tot het wezen van het koningsschap dat het uiteindelijk immuun is voor moderne aanvallen. Het meest verbreide misverstand onder de burgerlijke bevolking is volgens hem de aanname dat de adel een bijzondere sympathie voor koningen koestert. Hij schrijft dat het tegendeel het geval is, dat juist vijandigheid  typisch is voor de hoge adel.  In de geschiedenis is het juist de hoge adel geweest die de ergste tegenstanders waren van de koningen. Daarom namen keizers en koningen hen ook in dienst aan het hof, niet omdat zij ze vertrouwden, maar om zo hun gevaar in te dammen en met beloningen koest te houden en door vernederingen klein te houden. Von Schönburg komt met een voorbeeld uit zijn eigen familiegeschiedenis. Het gaat om vorst Michael Galitzin, die diende aan het hof in St.Petersburg. Hij had de tsarin Anna Iwanowna geërgerd door met een Italiaanse katholiek meisje te trouwen. Toen deze overleed, dwong zijn meesteres hem te huwen met een dienstmeid, die volgens de beschrijvingen ook nog eens uitgesproken lelijk was. Op last van de tsarin werd de huwelijksceremonie tot een waar spektakel opgetuigd, zoals nog niet eerder in Rusland vertoont. Het bruidspaar werd in processie door de stad geleid, aangevoerd door zwijnengeiten, honden en koeien; de hofpoëet droeg een gedicht voor met als titel: ‘Jubelzang op het idiote bruiloftspaar’. Hun huwelijksnacht moesten ze doorbrengen in gigantisch paleis van ijs en werden door de tsaren hoogst persoonlijk naar het in ijs uitgehouwen huwelijksbed gebracht. Ze overleefden de kwelling ternauwernood. “Die Zarin amüsierte sich köstlich”.                                                                                 Tot slot: Von Schönburg onthult dat Queen Elisabeth door haar neven en nichten ‘Lillibet’ wordt genoemd, terwijl haar man haar ‘causale’, ‘worstje’ noemt.

Vorsten

Eigenlijk ben ik voor een republiek. Erfopvolging is een raar ding, een antiquiteit, een reliek. Toch ben ik blij dat er vorstenhuizen zijn, vanwege de verhalen, de entourage, de zgn. paleisgeheimen, waarnaar het gissen is en uitermate geschikt als praat bij de borrel. Mits politiek gezien formeel flink achter de gouden koorden en in de gouden kooi – helaas voor hen – hou ik vooral van vorstenhuizen die niet te gewoon worden, maar opvallen in excentriciteit. In Celle vond ik vorig jaar een heerlijk boekje van de hand van Alexander von Schönburg met als titel ‘Alles über Könige – was Sie schon immer wissen wolten, amber die zu fragen wagten’.  Alexander, geboren op 15 augustus 1969 in Mogadishu (Somalië), is een royalist-journalist die zelf de titel van graaf von Schönburg-Glauchau draagt en getrouwd is met Irina, prinses van Hessen. Zijn moeder is een Hongaarse gravin uit het huis Széchenyi. Middels zijn vrouw is hij verwant aan het Britse koningshuis – zijn vrouw is achternicht van Philip en Elisabeth en samen hebben ze in John Churchill, de 1e hertog van Marlborough een gemeenschappelijke voorvader. Hij kent dus de wereld van adel en vorsten van binnenuit. 

Hij begint zijn boek met een anekdote over koningin Mary, de grootmoeder van de huidige koningin van Engeland. Zij was gewoon aan haar ( ook-adellijke) onderdanen te vragen ; ‘hoe gaat het met uw arme moeder?’ Of: ‘hoe gaat het met uw arme dochter? etc. Altijd dat adjectief ‘arm’. Hoezo? Volgens Queen Mary was iedereen arm, die niet van koninklijke bloede was. De schrijver ervoer dat zelf op de vooravond van het huwelijk van prins Edward met Sophie Rhys-Jones. Edward had afstand gedaan van de troon en dus was zijn huwelijk puur een familieaangelegenheid. August was vanwege zijn vrouw mede uitgenodigd. Dat was zijn ‘geluk’. Als journalist zou hij er nooit bij hebben kunnen zijn. Er is geen beroepsgroep die door het huis Windsor zo als minderwaardig wordt gezien als die van de journalistiek. Dat geldt met name prins Philip. Bij een bezoek aan de beroemde apenrots in Gibraltar zei deze, hard genoeg om door de journalisten gehoord te worden: ‘Welnu, wie zijn hier de apen, wie de reporters?’ En bij een staatsbezoek in Pakistan viel een fotograaf van de ladder, vanwaar hij een mooie foto in gedachten had. Philips commentaar: ‘Hopelijk heeft hij zijn nek gebroken’. 

Enfin, op genoemde avond komt de schrijver naast de koningin te zitten. Alexander en Irina zijn niet zo lang geleden getrouwd en de queen wil duidelijk weten wie via haar achternicht de familie is binnengekomen. Een lakmoesproef. Zelfs machtige staatslieden verkrampen en beginnen te stotteren als ze oog in oog staan met de queen. Alexander heeft het gevoel voor het jongste gericht te staan, maar een paar martini-cocktails helpen hem enigszins van zijn zenuwen af. Maar dan blijkt dat Elisabeth totaal geen aandacht aan hem besteedt. Geen woord, zelfs geen blik. Halverwege de maaltijd verandert dat. Terwijl aan andere hoven je je onderhoudt met je directe disgenoten zowel ter rechter- als ter linkerzijde, gaat het bij het Engels koningshuis zo dat je eerst je onderhoudt met je buurman/buurvrouw ter rechter zijde en dan ter linkerzijde. Van het gesprek herinnert hij zich door zijn toestand van een shock niets meer. Van een gesprek met prinses Anne, de oudste dochter van de queen, bekend als mensenhater, herinnert hij zich de avond doorkwam door alleen maar over paarden te praten. Haar vader zei ooit over haar dat het enige wezen waarvoor Anne iets voor over heeft ‘hooi kauwen, vier benen hebben en winden laten’. Overigens zijn het ook de vorsten en zeker de queen die in pijnlijke situaties redding brengen. Alexander geeft het voorbeeld van de vrouw van generaal De Gaulle, samen op bezoek tegen het einde van zijn ambtsperiode. Aan tafel vraagt iemand aan mevrouw De Gaulle waar ze zich op verheugt als haar president af is. Zij antwoordt met een sterk Frans accent: Ä penis! De hele tafel valt stil, zelfs de lakeien blozen. Dan redt de dan jonge queen de situatie en zegt droogjes: ‘Ah, happiness’.               Het zijn dit soort anekdotes en wetenswaardigheden die het boek zo heerlijk maken om te lezen en waarom vorstenhuizen toch maar even moeten blijven.

 

Reve en het schrijverschap

Op de sterfdag van Reve graag nog iets van hem zelf over de waardering van boeken en het schrijverschap. In een brief aan Geert van Oorschot van 2 februari 1980 (zie Brieven van een aardappeleter) schrijft hij: ‘Het moderne proza beschrijft wel feiten en gebeurtenissen, maar die zijn nooit tevens symbolisch: de visie ontbreekt. Vandaar dat men die boeken nooit een tweede keer leest. Het persoonlijke wordt niet algemeen. De moderne schrijver heeft geen kosmos meer, en geen werkelijke, gerijpte idee over de duiding van het menselijk bestaan. Ik bedoel daarmede niet een staatkundige mening, maar een levensgevoel. De twee enige levende Nederlandse prozaïsten van belang zijn Hermans en Reve……… van de rest is ‘ het absolute afwezig. (Es fehlt das Heroische -Stefan George) …Bij bedoelde Nederlandse schrijvers lees je nooit: ‘Dit ben ik’. Je zegt bij het lezen hoogstens: ‘Misschien heeft die man wel gelijk’, maar nooit: ‘Zo is het’. Men schrijft uit ijdelheid en ambitie – net als Hermans en Reve – maar niet, daarbij en in de eerste plaats uit innerlijke noodzaak. Een sterfgeval blijft bij al die schrijvers een individueel sterfgeval, en wordt nooit de Dood zelve. Een jongetje is alleen maar dát jongetje, en niet tevens het beeld van de jeugd van iedere lezer.’  Dit is al zo goed en scherp opgemerkt dat je weet en zegt: zo is het! Er zijn heel wat boeken die je met plezier leest, goed geschreven, maar het blijft anekdotiek. Als die werken te lang zijn, dan gaat er juist bij mij de lol van af. Tenzij het karaktertrekken heeft van een thriller, een toegevoegd element die de waarde verhoogt. Goede thrillers lees ik ook graag, die houden je vast vanwege en een subliem plot en de stijl. Het nieuwste werk van de mij veel te veel bejubelde Oek de Jong blijft steken in anekdotiek en het boek is dan al snel veel te dik. Een volgens mij ook erg overschatte schrijver is A.L.Snijders. Korte verhaaltjes, zeer kort zelfs, dat zo ook heten, maar  ze pakken totaal niet. IJdeltuiterij van het gewone. Op radio 4 vind ik hem helemaal niet te pruimen. Alle dagen heerlijk om de dag mee te beginnen, maar dinsdagochtend wordt verknald door die temerige inbreng van de mij nietszeggende stukjes van die o zo gewone man. De rillingen lopen me al over de rug als ik Vroomans als tegen een dement oudje hoor vragen: hoe gaat het vandaag met U? Brrr….De man heeft ook geen humor. Zeker niet die van de grote volksschrijver. Aan het eind van z’n brief aan Van Oorschot sr. schrijft hij: ‘ Ik verneem, dat je gezondheid wederom zeer goed is, en dat het je toegestaan is, gebakken aardappelen te eten. Niet te veel drinken, dat is verstandig. Iets drinken is goed, zoals ook in de Schrift staat (Eerste Brief, 1, aan Timotheüs, 5: 23): ‘Drink niet alleen water; gebruik ook wat wijn, voor Uw maag, en voor Uw veelvuldige kwalen’.”

Hieronder het interview van Adriaan van Dis met Reve uit 1985.

Lezen in bed

In één van de laatste afleveringen van Downton Abbey zegt butler Carson tegen de uit de gevangenis ontslagen mr. Bates: ‘stay in bed and read’!. Voor personeel op de grote landgoederen was het bed de enige plek om eens rustig zich te ontspannen met een boek. Eerder kwam je er niet aan toe. Het is al een heel ding dat de butler lezen ter sprake brengt. In de hele serie heb ik nog nooit een personeelslid zien lezen, maar iemand van de heersende , werkgevende familie ook niet. Voor een tv-serie is lezen ook niet echt opwindend en te saai om een plek te geven. De opmerking van Carson prikkelde me tot reflectie over lezen -in-bed. Ik lees zelf veel in bed. Het is mijn slaapmiddel bij uitstek. Het is elke avond weer afwachten hoe lang het duurt dat de ogen zo zwaar worden dat ik het licht uitknip, maar ik lees altijd. Momenteel ligt Stoner van John Williams op m’n nachtkastje. Het gebeurt ook nog wel eens dat ik midden in de nacht klaar wakker word en dan knip het licht aan en lees verder. Op de twee w.c.’s in huis liggen ook boeken en beneden in de woonkamer  ligt ook altijd een boek die nodigt tot verder lezen. dat is momenteel ’1913′. Ik lees dus vier boeken door elkaar heen. De twee boeken van slaap- en woonkamer gaan het snelst. Aan de ontbijttafel lees ik elke ochtend Trouw, maar ook daar staat in een standaard als reserve een boek. Welnu, genoeg geschreven, ik ga naar bed. Stoner wacht en wenkt.

Pier en oceaan

Wanneer besluit je een boek te kopen?  Welnu: je hoort er velen over praten, wat nieuwsgierig maakt. Ik ben dan altijd wat wantrouwig: de smaak van de goegemeente is vaak juist niet mijn smaak. Op televisie wordt het aanbevolen. Als dat te vaak gebeurd, word ik ook achterdochtig. Speciaal als bepaalde lieden het aanbevelen. Ik weet nog goed, dat Hanneke Groenteman het werk van Voskuil, Het Bureau, aanbeval. Maar Hanneke vond eigenlijk alles mooi, nu ja, wie in haar programma kwam, werd nimmer kritisch benaderd. Nadat Voskuil al zeker vier delen had laten publiceren, kon ik de van de vele kanten gehoorde lofzang niet weerstaan en kocht deel 1. Het greep me direct, zodat ik ook de delen 2 t/m 4 aanschafte. Het volgende deel liet wat lang op zich wachten, maar voor mij geen punt. Toen ik deel 4 uit had, lag deel 5 in de winkel en kon ik aansluiten. Dan heb je aanbeveling van recensenten, wat ook riskant is. Als meerdere recensenten een zelfde oordeel geven, heeft dat meer invloed op me. Het oordeel van mijn vaste boekhandelaar telt zwaarder. Maar dan bedoel ik de baas. In dit geval Ad Quist, de eminente eigenaar van de gelijknamige boekhandel in Bergen op Zoom, waar ik kind aan huis ben. Met zijn medewerkers moet je wat hun oordeel betreft al voorzichtiger zijn, is mijn ervaring. Dat zijn reuze bekwame jongens en behulpzaam en verlezend, maar golflengten qua leeftijd, achtergrond verschillen en dat kan uitmaken. Een goed criterium is voor mij ook het lezen van de eerste bladzijde. Als ik direct bij de lurven gegrepen word dan is een koop snel beslecht. Toch kan het dan toch misgaan. Zo als met het alom geprezen werk van Oek de Jong, Pier en oceaan. Een medewerker van mijn boekhandel had het aanbevolen, de boekhandelaar wilde het gaan lezen, en de eerste pagina beviel mij ook, maar na 500 bladzijden ben ik het zat. Wat een gezeur, eigenlijk. Evocatie van een verloren tijd, wordt het genoemd. Het zal best, maar een zich verstaan met die tijd, karakterontwikkeling? Teveel woorden, niet durven schrappen, herhalingen. De stijl is beter dan een streekroman, maar inhoudelijk komt het er niet boven uit. Ik had het kunnen weten Cirkels in het gras en die Opwaaiende zomerjurken konden me destijds ook niet bekoren. Weet niet eens meer waar het over gaat. Het is literatuur zonder noodzaak. Het klinkt hard, maar niet geschreven hadden we niets gemist. Of ben ik nu te streng?

 

Reve

Het heeft even geduurd, maar ook het derde deel van Nop Maas’ biografie van Gerard Reve kan de kast in. Meer dan tweeduizend bladzijden dundruk hebben uren leesplezier gegeven en een vracht aan feiten over het leven van een van de beste en belangrijkste schrijvers van ons land. De vele ruzies, conflicten, de verhouding met Schafthuizen bezorgden soms koude rillingen, de geleidelijke neergang tot in de krochten van het ergste geheugenverlies was aangrijpend om te lezen. Frits Abrahams schreef een mooi column over de vriendschap tussen Reve en Rudy Kousbroek. Twee totaal tegengestelde figuren, maar beiden , denk ik, psychisch gehavende mannen, met sterke neiging tot depressie. Gaandeweg hun vriendschap voel je al dat dat een keer moet misgaan en tot scheuring moest leiden. Gezien de grilligheid en wispelturigheid van Reve inzake vriendschappen en relaties en de totale ongevoeligheid en weerstand van kousbroek jegens elke vorm van religie, lag een breuk voor de hand. Had zelf verwacht dat in dit geval Kousbroek als de eerste de handdoek zou werpen, maar het was toch (weer) Reve die een vriend naar de schroothoop verwijst. Een gemis bij Nop Maas vind ik wel dat  hij geen analyse geeft van Reve’s werk, de ontwikkeling ervan, de motieven, de stijl, het er in vervatte gedachtengoed, de relatie leven en werk , de plaats en betekenis van sado-masochisme, van religie etc. Voor een inhoudelijk wegen en doorgronden van de grote volksschrijver ligt er nog heel wat terrein braak.