BWV 74 – Wer mich liebet, der wird mein Wort halten

Een cantate voor 20 mei 1725, 1e Pinksterdag. Cantate BWV 59 heeft dezelfde titel, die Bach uitvoerde een jaar er voor, maar wellicht al componeerde voor een uitvoering in de universiteitskerk van Leipzig, op 1 juni 1723, dus vóór zijn aantreden als Thomascantor. Uit die cantate bewerkt Bach twee delen voor het achtdelige BWV 74. Pinksteren 1725 was een zeer drukke periode voor hem, want voor alle drie pinksterdagen componeert hij een nieuw werk (naast 74, ook 68 en 175). De tekstdichter is de Leipziger dichteres Christiane Mariane von Ziegler.

1. KOOR
»Wer mich liebet,
der wird mein Wort halten,
und mein Vater wird ihn lieben,
und wir werden zu ihm kommen
und Wohnung bei ihm machen.«

Het openingskoor is een tekst uit de evangelielezing van de zondag, Johannes 14 :23 -31. Centraal staat het woord ‘Wohnung’. Bach maakt er een echt feest van, met strijkers, continuo, drie trompetten, twee hobo’s en 1 althobo (da caccia) en pauken.  In BWV 59 was dat deel een duet, wat we terugvinden in drie canonieke passages voor slechts twee koorstemmen. Het staat in een stralend C-groot.

2. ARIA (S)

Komm, komm, mein Herze steht dir offen,
ach, laß es deine Wohnung sein!
Ich liebe dich, so muß ich hoffen:
dein Wort trifft itzo bei mir ein;
denn wer dich sucht, fürcht’, liebt und ehret,
dem ist der Vater zugetan.
Ich zweifle nicht, ich bin erhöret,
daß ich mich dein getrösten kann.

In BWV 59 is dit een basaria met vioolsolo in C-groot, nu een aria voor sopraan met een hobo da caccia in F-groot.Een actief continuo maakt het tot een triosonate. De woningmetafoor wordt opgepikt en doorgezet: een aansporing om zich over te geven aan het Bijbelwoord van het openingskoor. Een prachtige wat intieme aria.

3. RECITATIEF (A)

Die Wohnung ist bereit.
Du findst ein Herz,
das dir allein ergeben,
drum laß mich nicht erleben,
daß du gedenkst von mir zu gehn.
Das laß ich nimmermehr,
ach, nimmermehr geschehen!

4. ARIA (B)

»Ich gehe hin und komme wieder zu euch. Hättet ihr mich lieb,
so würdet ihr euch freuen.«

In het recitatief verzekert de alt dat haar hart als woning openstaat. De bas komt dan als vox christi met wederom een tekst uit genoemd hoofdstuk van het Johannesevangelie. De begeleiding is kaal, alleen door continuo: de nadruk moet echt op de boodschap komen te liggen. Lijntjes omhoog en omlaag bij bas en continuo verklanken het ‘heen en weer’ van Christus. Het laatste woord -’freuen’ – krijgt het volle pond met lange melisma’s.

5. ARIA (T)
Kommt, eilet, stimmet Sait und Lieder
in muntern und erfreuten Ton.
Geht er gleich weg, so kömmt er wieder,
der hochgelobte Gottessohn.
Der Satan wird indes versuchen,
den Deinigen gar sehr zu fluchen.
Er ist mir hinderlich,
so glaub ich, Herr, an dich.

Dat op en neer vinden we ook terug in de begeleiding van de tenor, virtuoos verklankt door de eerste violen. het zijn ook slechts strijkers die begeleiden, gezien de 1e regel: ‘stimmet Sait’ – stemt de snaren. Er klinkt een vrolijke oproep, waar doorheen het uitlachen van de satan te horen is, vooral uiteraard in het middendeel, waarin deze spot verwoord wordt. In de terugkeer van het 1e deel – het is een heuse da capoaria – wordt de tenor nog enthousiaster over Jezus’ terugkeer. Het ‘Kommt’ klinkt vol vertrouwen en op ‘eilet’ laat hij zich rollend van plezier gaan.

6. RECITATIEF (B)
»Es ist nichts Verdammliches an denen, die in Christo Jesu sind.«

7. ARIA (A)

Nichts kann mich erretten
von höllischen Ketten
als, Jesu, dein Blut.
Dein Leiden, dein Sterben
macht mich ja zum Erben:
Ich lache der Wut.

Na een recitatie , waarin Romeinen 8: 1 wordt geciteerd, waarin de bas door de drie hobo’s wordt begeleid sluit de alt aan, vol triomf en rijk begeleid. Bij de strijkers voegen zich de drie hobo’s. Een soloviool maakt zich los om het rammelen van de ketting te verklanken. Maar ook de alt doet feitelijk mee: je ziet haar als het ware zwaaien met die onbruikbaar geworden helleketting. Deze zuivere da capo-aria klinkt als een fanfarestuk en heeft een heldhaftig karakter. 

8. KORAAL
Kein Menschenkind hier auf der Erd
ist dieser edlen Gabe wert,
bei uns ist kein Verdienen;
hier gilt gar nichts als Lieb und Gnad,
die Christus uns verdienet hat
mit Büßen und Versühnen
.

Het slotkoraal is van Paul Gerhardt (1653) op de melodie van een anoniem straatliedje van voor de reformatie. De 2e en 3e trompet en de pauken blijven achterwege, zodat de cantate eindigt met de voeten op de vloer.