‘Vogeljacht’

Gisteren was het een dag van hoop, in meteorologische zin. Een strak blauwe lucht en een zon die al wat lentekracht kreeg. Tussen de kerkelijke bedrijven door een mooie aanleiding er op uit te gaan. Met Leo, vriend en natuurkenner en gewapend met verrekijker en twee telescopen. Eerst naar een onlangs gerenoveerd observatiehuisje uit de Koude Oorlog-tijd, gelegen op de dijk langs de provinciale weg richting Krabbendijke. Vóór ons het Markiezaatsgebied, met eerst een polder, begroeid met struikgewas en daarachter schorren en tenslotte het Markiezaatsmeer. Geduldig speuren en turen. Eerst alleen een koppel kraaien, een troep grauwe ganzen en een buizerd en dan opeens twee reeën in het vizier, rustig grazend. Ons hart klopt ook van verwachting voor vos en/of zeearend. Helaas openbaren deze zich niet aan ons, maar met de twee viervoeters zijn we al dik tevreden. Over een klinkerweggetje dokkeren we een poldertje door, gelegen tegen de dijk rond het Markiezaatsmeer, waarbinnen om de haverklap hennepplantages gevonden worden. Leo, die als vrijwilliger van het Brabants Landschap gerechtigd is het Markiezaatsgebied in te gaan, ontdekte laatstelijk nog achtergelaten rubberbootjes en peddels. De ene plantage is nog niet ontdekt of geruimd of een tijdje later is er al weer een volgende aangeplant. In het poldertje houden we halt bij een moerasachtig gebied, waar we kolganzen, Canadese ganzen, diverse eenden en meeuwen en een grote zilverreiger spotten. We rijden verder naar de Kreekraksluizen, vanuit de auto zie ik een slechtvalk zweven. We melden ons bij de slagboom, waarachter terrein van Rijkswaterstaat ligt. We mogen door, vanwege Leo. We willen zo dicht mogelijk bij het Markiezaatsmeer komen, daar waar we eerder vanuit een luie stoel honderden middelste zaagbekken met bloedgang voorbij zagen vliegen. Helaas kunnen we nu niet voorbij het riet komen. Door de vele regens is het water aanzienlijk gestegen. Wel staat in het water, waar wij hadden willen posten een grote zilverreiger met z’n karakteristieke gele snavel te vissen.  We keren en rijden dieper Zeeland in, langs een kilometers lang kassengebied en over smalle dijkjes naar de zgn. Rattekaai, een voormalig haventje van Rilland voor laden van suikerbieten en een wonderschoon schorrengebied. Het is dat deel van de Oosterschelde, waar tot in de 16e eeuw de stad Reimerswaal lag en diverse dorpen er om heen, al weer eeuwen een stuk verdronken land, zoals er meer zijn in Zeeland. Aan de rand van de Oosterschelde stuiven grote wolken plevieren op, welke soort is zelfs met telescoop moeilijk te zien. Verder talloze bergeenden, wilde eenden. En opeens maken zich groepen rotganzen los en vliegen met hun typisch knorgeluid  onze kant op. Een sperwer vliegt voorbij en even later zien we een torenvalk bidden. Witgatjes pikken in het slik en we ontwaren ook een paar wulpen. Op de terugweg naar huis, vanuit de auto: naast veel knobbelzwanen, smienten en krakeenden, volgens Leo vaak bij elkaar te vinden, langs een boerderij, waar een steenuil zit, weet Leo en in een weiland dicht tegen Woensdrecht aan nog een paar patrijzen. Het waren heerlijke uren.