Aafje Heynis

Ik was me aan het verdiepen in cantate BWV 72, aan de beurt in mijn reeks over Bachs cantate, toen een forse ping de binnenkomst van een mail aankondigde. Nieuwsgierig als ik ben, open ik hem en lees de mededeling van goede vriendin H. dat Aafje Heynis is overleden. In een verzorgingshuis in mijn geboorteplaats Huizen, zo meldt ze erbij. Op 2 mei van dit jaar was ze 91 geworden. Misschien is de reactie van veel mensen wel: ‘leefde die dan nog?’  Zo gaat dat met mensen, eens volop in de schijnwerpers, en vervolgens nog vele jaren een leven in stilte. Het bericht ontroert me. Niet alleen omdat ze zo prachtig kon zingen en misschien wel de beste alt van in elk geval ons land was, maar ook omdat ik mede door haar klassieke zang en met name Bach ben gaan waarderen, nee veel sterker dat het me raakte tot in het diepst van mijn ziel, tot in alle vezels. Ze wekte ook een verlangen om zelf te gaan zingen en ik werd koorlid en volgde lessen voor solozang, kon op een gegeven moment naar het conservatorium, maar durfde toch niet en heb daar soms nog spijt van. Als ik haar cd’s draai dan voel ik dat verlangen weer en mengt zich ontroering met een melancholie van een gemiste kans. Aafje Heynis geloofde in wat ze zong, bij haar waren ambacht en passie tot een vuurvaste eenheid gesmeed.

Aafje Heynis groeit op in een Hervormd gezin in Krommenie en trouwt met de advocaat Henk Dolk, die al in 1985 overlijdt. Haar vader is buschauffeur. Al op jonge leeftijd zingt ze in een kinderkoor en op haar zeventiende krijgt ze les van Jo Immink, pedagoge te Amsterdam. Het geld daarvoor kwam van fabrikanten uit de Zaanstreek, daartoe aangespoord door ds. Cannegieter  Van 1946 tot 1949 neemt de bekende pedagoge en zangeres Aaltje Noordewier-Reddingius haar onder haar hoede  en het zijn Jo Vincent – bij wie ze eerder had voorgezongen, maar geen tijd had om haar les te geven – , Laurens Bogtman en Anthon van der Horst die haar talent erkennen en haar een duw in de richting van een prachtige loopbaan geven. Onder Eduard van Beinum zingt ze met het Concertgebouworkest de Altrhapsodie  van Brahms, wat haar juichende kritieken oplevert. Al snel wordt ze vergeleken met Kathleen Ferrier en dat is niet zo vreemd. Toch raakt Heynis me net iets meer dan de beroemde, te vroeg overleden Britse alt. Ze betovert me meer. Omdat zij Nederlandse is en dus een kwestie van chauvinisme? Of omdat haar stem bezwangerd is van heilige geestesadem?

Midden jaren vijftig neemt haar loopbaan een hoge vlucht: ze treedt niet alleen op in ons land, maar ook in het buitenland en werkt met grote dirigenten als Haitink, Klemperer, Charles Munch en Wolfgang Sawallisch en er verschijnen talrijke platenalbums. Als een vis in het water voelt ze zich thuis in het werk van Bach, Brahms, Händel, Mendelssohn, Beethoven en Mahler. In de M.P. van Bach stijgt ze tot de grootste hoogte. In dit grootste monument van de muziekgeschiedenis kon ze haar drijfveer optimaal waar maken: ” Ik had nooit over God kunnen zingen als ik niet echt gelovig was geweest. Ik wilde van Hem zingen en beleed zo mijn geloof”. Op latere leeftijd bekeert Heynis zich overigens tot de RK-kerk.  Net als Jo Vincent stopt ze op haar hoogtepunt. Haar laatste optreden vindt plaats op 19 december 1983, geheel overeenkomstig een eerdere uitspraak: “Ik stop met zingen als ik nog op het topje van de berg sta. Bij de afdaling zal geen publiek aanwezig zijn”. Daarna geeft ze wel nog  jaren les aan honderden zangers en zangeressen  o.a aan Charlotte Margiono, met wie ze sterk bevriend raakt. Zelf heeft ze geen kinderen, maar zo kan ze  toch ‘moederen’. 

In juni 1999 geeft ze een interview in Trouw. Dit naar aanleiding van het uitkomen van cd’s van haar, die als warme broodjes over de toonbank vliegen. Het overdondert haar.     ” Het appelleert aan vroeger, aan mijn jeugd. Ik zie mijn leven aan mij voorbijtrekken. Ik kom heel fijne dingen tegen, maar het is tè emotioneel. Ik huil veel en het houdt maar niet op”, zo zegt ze in het interview. Tegenover verslaggeefster Syske van Aalsum vertelt ze ook dat het moment van stoppen ingegeven was doordat haar man toen al ernstig ziek was. ,,We hadden dertien jaar lang een heel gelukkig huwelijk. Maar toen werd hij ziek. Op een avond zou ik in Zaandam een lied zingen. Ineens dacht ik: waarom doe ik dit? Toen ik weer buiten was, zei ik tegen mijn man: ‘Het is over’. En zo was het. Ik ben begonnen in Zaandam en geëindigd in Zaandam.”

De dood van haar man is het begin van een geestelijke zoektocht. Ze bezoekt diverse kerken en zoekt het zelfs bij de soefi-beweging, maar het brengt haar geen rust. Dan lokken de klokken van de RK kerk in Laren (NH) haar naar binnen en volgt zij de eucharistieviering. En voordat ze het beseft neemt ze deel aan de communie. In Trouw zegt ze: “Ik zei nog tegen de pastoor: ‘Ik ben niet katholiek’. Maar hij gaf me er toch een. Toen ik terugkwam in de bank, bewoog mijn onderrug zich naar voren en werd gloeiend heet.”

Ik zal vandaag haar cd’s draaien en weer ontroerd raken en toch enigszins denken: had ik ook maar van haar les gekregen. Wat ze in Trouw in 1999 zei had ik ook wel willen ervaren:  ”Ik voel een behoefte aan bescherming. Een soort moederlijk gevoel – ik ben zelf geen moeder – als ze eigenzinnig zijn of juist niet durven. De essentie van lesgeven is: er zit een mens aan vast. Bij het zingen moet je je binnenste blootleggen. Er zit geen instrument tussen jou en de anderen. Een mooie zangstem is materiaal dat je gekregen hebt, van God denk ík, maar je moet de anderen bereiken”.