Category Archives: Muziek

G.F.Händel jarig

Een paar jaar geleden beweerde Paul Witteman in DWDD dat Bach en Händel elkaar hadden ontmoet. Een onbegrijpelijke blunder. Was het maar waar! Bach had het graag gewild en spoedde zich naar Halle toen hij hoorde dat de artsenzoon weer eens in zijn geboortestad was. Maar de eeuwige vrijgezel was al weer vertrokken. Enfin, vandaag, 23 februari, in hetzelfde jaar als Bach, 1685 werd Händel geboren. Hij was net als in onze tijd David Bowie een componist die de tijd goed aanvoelde en dus overschakelde van opera’s naar oratoria toen hij gewaard werd dat het publiek daar meer voor in was. Hij was ook de eerste componist bij mijn weten die als free lancer, ZZP’er de kost verdiende en niet afhankelijk was van hof of kerk. Er gaat niemand boven Bach, maar ik ben ook dol op Händel. Hij verheugt het hart, heeft meeslepende muziek gecomponeerd en zijn opera’s zijn altijd de moeite van het luisteren waard, naast de bekende werken als Messiah, orgelconcerten, Water en Firework Music. Z’n oratoria mogen er ook wezen. Vandaag kies ik voor om te laten horen twee aria’s uit Gulio Cesare in Egitto, waarin de fabuleuze counter-tenor Andreas Scholl schittert. In de eerste aria horen we een jachthoorn, naar het schijnt door H. als eerste voor een muziekstuk gebruikt. In ieder geval een hemels stuk muziek.

 

Aafje Heynis

Ik was me aan het verdiepen in cantate BWV 72, aan de beurt in mijn reeks over Bachs cantate, toen een forse ping de binnenkomst van een mail aankondigde. Nieuwsgierig als ik ben, open ik hem en lees de mededeling van goede vriendin H. dat Aafje Heynis is overleden. In een verzorgingshuis in mijn geboorteplaats Huizen, zo meldt ze erbij. Op 2 mei van dit jaar was ze 91 geworden. Misschien is de reactie van veel mensen wel: ‘leefde die dan nog?’  Zo gaat dat met mensen, eens volop in de schijnwerpers, en vervolgens nog vele jaren een leven in stilte. Het bericht ontroert me. Niet alleen omdat ze zo prachtig kon zingen en misschien wel de beste alt van in elk geval ons land was, maar ook omdat ik mede door haar klassieke zang en met name Bach ben gaan waarderen, nee veel sterker dat het me raakte tot in het diepst van mijn ziel, tot in alle vezels. Ze wekte ook een verlangen om zelf te gaan zingen en ik werd koorlid en volgde lessen voor solozang, kon op een gegeven moment naar het conservatorium, maar durfde toch niet en heb daar soms nog spijt van. Als ik haar cd’s draai dan voel ik dat verlangen weer en mengt zich ontroering met een melancholie van een gemiste kans. Aafje Heynis geloofde in wat ze zong, bij haar waren ambacht en passie tot een vuurvaste eenheid gesmeed.

Aafje Heynis groeit op in een Hervormd gezin in Krommenie en trouwt met de advocaat Henk Dolk, die al in 1985 overlijdt. Haar vader is buschauffeur. Al op jonge leeftijd zingt ze in een kinderkoor en op haar zeventiende krijgt ze les van Jo Immink, pedagoge te Amsterdam. Het geld daarvoor kwam van fabrikanten uit de Zaanstreek, daartoe aangespoord door ds. Cannegieter  Van 1946 tot 1949 neemt de bekende pedagoge en zangeres Aaltje Noordewier-Reddingius haar onder haar hoede  en het zijn Jo Vincent – bij wie ze eerder had voorgezongen, maar geen tijd had om haar les te geven – , Laurens Bogtman en Anthon van der Horst die haar talent erkennen en haar een duw in de richting van een prachtige loopbaan geven. Onder Eduard van Beinum zingt ze met het Concertgebouworkest de Altrhapsodie  van Brahms, wat haar juichende kritieken oplevert. Al snel wordt ze vergeleken met Kathleen Ferrier en dat is niet zo vreemd. Toch raakt Heynis me net iets meer dan de beroemde, te vroeg overleden Britse alt. Ze betovert me meer. Omdat zij Nederlandse is en dus een kwestie van chauvinisme? Of omdat haar stem bezwangerd is van heilige geestesadem?

Midden jaren vijftig neemt haar loopbaan een hoge vlucht: ze treedt niet alleen op in ons land, maar ook in het buitenland en werkt met grote dirigenten als Haitink, Klemperer, Charles Munch en Wolfgang Sawallisch en er verschijnen talrijke platenalbums. Als een vis in het water voelt ze zich thuis in het werk van Bach, Brahms, Händel, Mendelssohn, Beethoven en Mahler. In de M.P. van Bach stijgt ze tot de grootste hoogte. In dit grootste monument van de muziekgeschiedenis kon ze haar drijfveer optimaal waar maken: ” Ik had nooit over God kunnen zingen als ik niet echt gelovig was geweest. Ik wilde van Hem zingen en beleed zo mijn geloof”. Op latere leeftijd bekeert Heynis zich overigens tot de RK-kerk.  Net als Jo Vincent stopt ze op haar hoogtepunt. Haar laatste optreden vindt plaats op 19 december 1983, geheel overeenkomstig een eerdere uitspraak: “Ik stop met zingen als ik nog op het topje van de berg sta. Bij de afdaling zal geen publiek aanwezig zijn”. Daarna geeft ze wel nog  jaren les aan honderden zangers en zangeressen  o.a aan Charlotte Margiono, met wie ze sterk bevriend raakt. Zelf heeft ze geen kinderen, maar zo kan ze  toch ‘moederen’. 

In juni 1999 geeft ze een interview in Trouw. Dit naar aanleiding van het uitkomen van cd’s van haar, die als warme broodjes over de toonbank vliegen. Het overdondert haar.     ” Het appelleert aan vroeger, aan mijn jeugd. Ik zie mijn leven aan mij voorbijtrekken. Ik kom heel fijne dingen tegen, maar het is tè emotioneel. Ik huil veel en het houdt maar niet op”, zo zegt ze in het interview. Tegenover verslaggeefster Syske van Aalsum vertelt ze ook dat het moment van stoppen ingegeven was doordat haar man toen al ernstig ziek was. ,,We hadden dertien jaar lang een heel gelukkig huwelijk. Maar toen werd hij ziek. Op een avond zou ik in Zaandam een lied zingen. Ineens dacht ik: waarom doe ik dit? Toen ik weer buiten was, zei ik tegen mijn man: ‘Het is over’. En zo was het. Ik ben begonnen in Zaandam en geëindigd in Zaandam.”

De dood van haar man is het begin van een geestelijke zoektocht. Ze bezoekt diverse kerken en zoekt het zelfs bij de soefi-beweging, maar het brengt haar geen rust. Dan lokken de klokken van de RK kerk in Laren (NH) haar naar binnen en volgt zij de eucharistieviering. En voordat ze het beseft neemt ze deel aan de communie. In Trouw zegt ze: “Ik zei nog tegen de pastoor: ‘Ik ben niet katholiek’. Maar hij gaf me er toch een. Toen ik terugkwam in de bank, bewoog mijn onderrug zich naar voren en werd gloeiend heet.”

Ik zal vandaag haar cd’s draaien en weer ontroerd raken en toch enigszins denken: had ik ook maar van haar les gekregen. Wat ze in Trouw in 1999 zei had ik ook wel willen ervaren:  ”Ik voel een behoefte aan bescherming. Een soort moederlijk gevoel – ik ben zelf geen moeder – als ze eigenzinnig zijn of juist niet durven. De essentie van lesgeven is: er zit een mens aan vast. Bij het zingen moet je je binnenste blootleggen. Er zit geen instrument tussen jou en de anderen. Een mooie zangstem is materiaal dat je gekregen hebt, van God denk ík, maar je moet de anderen bereiken”.

 

Beethoven – Symfonie no. 4

Deze symfonie in Bes groot componeerde Beethoven in 1806 en droeg hij op aan Graaf Franz von Oppersdorff, een familielid van zijn beschermheer, Prins Lichnowsky. Beethoven was onderweg naar Lichnowsky’s zomerverblijf toen hij de graaf tegenkwam. Deze logeerde bij de prins. De graaf had Beethovens tweede gehoord en dat beviel hem zo, dat hij de componist een groot bedrag aanbood voor een nieuwe symfonie, met als opdracht: ” de Silezische edelman graaf Franz von Oppersdorf”.

De bezetting van het werk bestaat uit 1 fluit, 2 hobo’s, 2 bes-klarinetten, 2 fagotten, 2 hoorns, in bes en in es, pauken en strijkers. De vierde wordt minder gespeeld dan de andere. In Beethovens tijd wekt het werk enthousiaste reacties. Het werk is fris, het ontbreekt aan tragische motieven en de vorm is perfect en dat trekt aan. Robert Schumann noemt hem “een slanke maagd tussen twee Noorse goden”. (dus tussen de gereputeerde derde en vijfde). Met deze symfonie geeft overigens Mendelssohn zijn eerste concert in het Gewandhaus in Leipzig. 

Deel 1: Allegro vivace.                                                                                                                                         Dit deel begint met een langzame introductie, waarin alle ‘sporen’ van de hele symfonie al in zitten. Twee thema’s ontwikkelen zich in de vorm van een sonate in een sterke bondigheid. De Coda, het staartstuk is meer een culminatie dan een conclusie, zoals bij eerdere werken.

Deel 2: Adagio                                                                                                                                                          Het hoofdthema wordt gedragen door de eerste violen in grote muzikaliteit, gevolgd door een thema met resonances van de vorige symfonie.

Deel 3: Allegro vivace                                                                                                                                           Een zeer levendig deel in scherzo-vorm. Thema-elementen uit de introductie van deel 1 zijn herkenbaar.

Deel 4: Allegro ma non troop                                                                                                                     Een expressie van de vitale kracht en vreugde van het leven, inde vorm van een sonate met een Coda, rijk aan diverse dimensies.

 

 

Beethoven – Symfonie no.3 in E mineur

Deze symfonie kennen we als de Eroica. Beethoven componeerde hem in 1803 en gaf hem toen de titel ‘Bonaparte’, uit bewondering voor Napoleon. Maar als deze een jaar later zich tot keizer kroont, verandert hij de titel in Eroica en draagt hem op aan zijn beschermheer, prins Franz Joseph von Lobkowitz. In augustus 1804 wordt hij voor het eerst voor een select gezelschap in diens paleis opgevoerd. Ferdinand Ries, leerling van Beethoven en een vroege biograaf brengt hem het nieuws van Napoleons kroning tot keizer. Hij vertelt dat Beethoven in woede ontsteekt en uitroept: “Is ook hij dan niet meer dan een ordinaire sterveling? Welnu, ook hij zal de mensenrechten vertrappen en zich alleen druk maken over zijn eigen ambitie”.  De publieke premiere vindt plaats op 7 april 1805 in het Theater an der Wien.

Christopher H.Gibbs schreef een verhelderend en informatief stuk over deze symfonie. Het volgende ontleen ik aan dat artikel.

Hij noemt het een keerpunt in Beethovens loopbaan, maar ook in de muziekgeschiedenis, te vergelijken met Mozarts Bruiloft van Figaro, Wagners Tristan en Isolde en Strawinsky’s Sacre du printemps. Het publiek dat zijn werk voor het eerst hoort, is onaangenaam geschokt of apprecieert het meer als bizar of op z’n best als subliem dan dat het mooi gevonden wordt. Vanwege de ongebruikelijke lengte, technische veranderingen en compromisloze esthetiek. 

Beethoven componeert het werk in Heiligenstadt, waar op advies van zijn huisarts naar toe is verhuisd. Hij kampt met toenemende doofheid, waar hij slechts intieme vrienden deelgenoot van had gemaakt. Begin 1802 schrijft hij er zijn ‘Heiligenstadt Testament’, gericht tot zijn broers. ” Jullie denken dat ik vijandig, chagrijnig ben of een misantroop. Jullie hebben het mis. Jullie weten niet waarom ik zo overkom. Van kindsbeen aan was mijn hart vervuld van tedere gevoelens en goede wil. Sinds een jaar of zes verkeer ik in een ongeneeslijke conditie, verergerd door incompetente artsen. Ik kan de oneer niet dragen om mensen te vragen luider te spreken, te schreeuwen, omdat ik doof ben.” Beethoven heeft het gevoel zich uit de maatschappij terug te trekken. Hij overwoog zelfmoord: ” Allen de kunst hield me tegen. Het scheen me toe dat het onmogelijk is de wereld te verlaten zonder dat ik had geproduceerd alles wat ik in mij voel”. Een paar maanden na zijn dood in 1827 raakt dit testament bekend en verspreid zich razend snel als een sleutel om de Eroica te verstaan  als de expressie van Beethovens gevecht.

In elk geval is de Eroica het begin van Beethovens tweede en middelste periode, zijn ‘heroïsche’ fase, die loopt tot 1812. Tegen pianist Carl Czerny zei Beethoven, dat hij afstand nam van zijn vroeger werk en een nieuwe weg wilde inslaan. Het worden jaren van enorme productiviteit. ” Ik leef alleen in mijn noten en is het ene werk nauwelijks klaar, dan begin ik al aan de volgende; ik schrijf ook aan drie vier dingen tegelijk”.

1e deel – Allegro con brio

Met twee geslagen, donderende akkoorden op de grondtoon beginnen de vernieuwingen in Beethovens aanpak, uitlopend in een zoete cello melodie, die spoedig uit de rails loopt vanwege een onverwacht scherpe C-toon, die niet past bij de grondtoon. Verrassingen van harmonische en metrische aard en qua motief blijven continue in dit extraordinair lange stuk, voor zijn tijd zonder precedent. Een nieuw thema, gerelateerd aan het openingsthema zorgt al twee eeuwen voor discussie, aldus Gibbs. Met name de premature komst van de Franse hoorn houdt de gemoederen bezig. Leerling Ries denkt al dat zijn leermeester een blunder begaat en vindt het verschrikkelijk vals klinken.

2e deel – Adagio assai

Het betreft hier een begrafenismars, een van de meest invloedrijke muziekstukken van Beethoven. Schubert refereert er aan in twee late werken: het lied ‘Auf dem Strom” en in het 2e deel van zijn Pianotrio in E klein. Het is om een hommage aan de juist gestorven Beethoven; 20 maanden later sterft hij zelf. Berlioz, Mendelssohn, Mahler en vele anderen laten zich inspireren en schrijven ook dodenmarsen. In C klein presenteren de violen het sombere thema, boven een roffelende bas. De hobo pikt het thema op. De toon verbreedt zich op momenten in de beweging, opmerkelijk genoeg in secties in majeur sleutels. Maar in frugale passages van buitengewone intensiteit wordt het strenger, ernstiger.

3e deel – Scherzo- Allegro vivace

De toon is energiek en intens. Beethoven speelt met metrische dubbelzinnigheid – maatslag in twee of drie – en hij laat de Franse hoorn stralen in trio sectie in het midden. Voor het eerst spelen er in een prominente symfonie drie ipv twee hoorns.

4e deel – Finale – Allegro molto

Het duurt even voor het thema tot wasdom komt, met aanvankelijk haar harmonisch geraamte alleen in de bas. Voor het thema grijpt hij terug op een melodie die hij drie keer eerder gebruikte: in een van zijn 12 Contredansen, in zijn balletmuziek voor ‘De Scheppingen van Prometheus’ en als het thema voor de Piano-Variaties in E klein, Opus 35. Beethoven zelf noemde deze de ‘Prometheus - Variaties’. Gibbs is het met Lewis Lockwood eens dat Beethoven de finale als eerste schreef als ‘springplank’ voor het hele werk. Beethoven vereenzelvigde zich met Prometheus, de rebellerende Griekse Titaan, die de woede van de goden van de Olympus opwekt door het heilige vuur te stelen. Prometheus houdt stand, neemt risico’s en lijdt met het oog op de strijd voor menselijkheid.

Beethoven – Symfonie no. 2 in D groot (Opus 36)

Beethoven schreef deze symfonie voor het grootste deel  in 1802 in Heiligenstadt, tot 1892 een zelfstandige gemeente, nu onderdeel van Wenen. Hij draagt zijn werk op aan Karl Alois,prins Lichnowsky (1761-1814), chamberlain oftewel hoofd van de huishouding van het keizerlijk hof. Hij stond bekend als beschermheer van de muziek en had niet alleen met Beethoven, maar ook met Mozart een bevriende relatie. Hij was ook medebroeder van Mozart in de vrijmetselaarsloge. Hij studeerde rechten in Leipzig en Göttingen, waar hij bevriend raakt met Bachs biograaf Forkel en in die tijd begint hij ook kopieën van manuscripten van Bach te verzamelen. En hij was zelf een musicus en componist. Beethoven werd in die tijd manifest doof, waarbij hij zich realiseerde dat dat het ongeneeslijk was. Hij dirigeert zijn symfonie zelf bij de premiere in Theater an der Wien op 5 april 1803, waarbij ook het Derde Pianoconcert en zijn oratorium Christus op de Olijfberg voor het eerst te horen waren. Een criticus van een Weense krant typeert de symfonie als een ” afzichtelijk kronkelende gewonde draak, die weigert te sterven, maar kronkelend bij de laatste pijnen, uiteindelijk dood bloedt”.

Het werk is geschreven voor strijkers, twee fluiten, twee hobo’s, twee klarinetten in A, twee fagotten, twee hoorns , in D en E, twee trompetten in D (niet voorgeschreven in deel 2) en pauken (eveneens niet in deel 2). Beethoven vervaardigde ook een transcriptie van dit werk voor piano trio, wat het zelfde opusnummer draagt.

Deel 1 – Adagio molto (3/4 maat) – Allegro con brio (4/4 maat)

Het Adagio is de introductie, die begint in D groot en verandert in B groot, dan moduleert naar A groot en dan weer terug naar D groot. De expositie/uitwerking (Allegro) begint met een 1e thema in D groot en moduleert in A klein naar het 2e thema in A groot, maar overgaat in A klein en dan weer als een klein einde - codetra – terug naar D groot. Er wordt daarna flik gemoduleerd met gebruik van materiaal van het 1e thema, het 2e thema keert terug in D groot, de grondtoon, kort komt B groot terug, dan weer naar de grondtoon en tenslotte de Coda, de afsluiting. Dan zijn er 360 maten gespeeld.

Deel 2 – Largetto in A groot (3/8 maat)

Een van de langste langzame delen in Beethovens oeuvre. Men hoort pastorale motieven die al vooruitwijzen naar zijn zesde en er is invloed van volksmuziek. Net als deel 1 kent het de sonate-vorm. Frans Schubert citeert uit dit deel in het tweede deel van zijn Grote Duo voor piano.

Deel 3 – Scherzo : Allegro (3/4 maat)

Standaard was een derde deel een menuet. Dit deel bevat een kwartet voor hobo en fagot, met elementen van een Oostenrijkse volksdans voor jonge mannen, die het warme weer verwelkomen. Zie filmpje. Wellicht oorspronkelijk een viriliteitsdansje, waarbij de penis vrijelijk meedoet.

Deel 4 Allegro moto (2/2 maat)

Een deel met zeer snelle passages van de strijkers. Volgens musicoloog Robert Greenberg is het een muzikale vertelling van de hik, het boeren en winderigheid, gevolgd door een gekreun van pijn. Vooral tijdens perioden van stress, zoals in 1802, leed Beethoven hevig aan gastritische problemen. Ze waren legendarisch, door Beethoven nooit weggemoffeld, in tegendeel. En dit stuk muziek is er de uitdrukking van, zo schrijft hij.

 

Beethoven – Symfonie nr. 1

Na de behandeling van 65 Bach-cantates even een breek en aandacht voor een andere gigant, met de beginletter B: Beethoven. Ik mag graag naar zijn muziek luisteren, onder andere zijn symfonieën. Vandaag de eerste. Deze vierdelige symfonie begon hij te componeren in 1799, waar een aantal schetsen in 1796 aan vooraf waren gegaan. In 1800 voltooide hij het werk en de eerste uitvoering vond plaats op 2 april 1800 in het National-Hof-Theater in Wenen. Voor het eerst maakte het grote publiek kennis van zijn werk. Ook zijn Septet op. 20 en z’n 1e Pianoconcert werden ten gehore gebracht. de symfonie kent een bezetting van strijkers, 2 fluiten, 2 hobo’s, 2 klarinetten, 2 hoorns, 2 trompetten en pauken. In het tweede deel horen we slechts 1 fluit.  De toonsoort is C-groot en het werk is opgedragen aan Baron Gottfried van Swieten. Deze was een in Leiden geboren zoon van de beroemde Nederlandse hofarts van keizerin Maria Theresia. Gottfried kende een loopbaan als diplomaat namens Oostenrijk in Brussel, Parijs, Warschau , waarna benoemd werd aan het hof van Frederik de Grote in Berlijn. Hij was een fervent muziekliefhebber en kreeg les van een leerling van Bach en speelde samen met Bachs oudste zoon Wilhelm Friedrich hammerklavier op avonden van de zuster van Pruisische koning. In 1777 verkast hij naar Wenen om bibliothecaris te worden van de keizerlijke bibliotheek en werd daarmee toezichthouder op de censuur. Als eerste introduceert hij een catalogus op fiches. Hij is ook de ‘uitvinder’ van het copyright. Hij organiseert op zondag op het middaguur concerten, bij hem thuis of in de bibliotheek, raakt bevriend met Mozart, liet Mozart kennismaken met de fuga’s van Bach en regelt na diens dood zijn begrafenis en zorgde er voor dat diens zoon in Praag kon studeren. Ook met Haydn en Beethoven raakte hij bevriend en de laatste beval hij aan Bachs contrapunt te bestuderen. Voor Haydn schreef hij de libretti van Die Schöpfung en Die Jahreszeiten en herzag de tekst van Die sieben letzen Worte unseres Erlösers am Kreuze. Hij zette zich in voor het werk van Carl Philipp Emanuel Bach en gaf hem de opdracht voor zes symfonieën voor strijkorkest. Zelf componeerde hij ook: drie komische opera’s en zeven symfonieën, waarvan enkele ten onrechte aan Haydn werden toegeschreven, zo hoog werden ze aangeslagen. Johann Nikolaus Forkel droeg zijn biografie van Bach aan hem op. Van Swieten bleef zijn hele leven vrijgezel. Er wordt wel beheerd dat hij de herenliefde was toegedaan. ‘Who cares’!

250px-SwietenFromBeethovenHausBonn Van Swieten in Beethovenhuis te Bonn

Eerste deel

Het eerste deel begint in de sonatevorm, naar goed gebruik in die tijd. Het begint als ‘adagio motto’, langzaam dus. Door de pers niet geapprecieerd. De eerste klank is direct al een dominant-septiemakkoord op C, die de verwachting wekt dat Beethoven meteen al van toonsoort wil veranderen, echter een plagerijtje. Twaalf maten verder wordt het ‘allegro con brio’, waarin het eerste thema wordt neergezet, met daarna een tweede thema als doorwerking en een coda oftewel afsluiting met wisselingen van toonsoorten alsof een tweede doorwerking komt en zo eerst op het verkeerde been zet.

Tweede deel

Beethoven wijkt af om ook hier een sonatevorm te kiezen, echter wel in een 3/8 maatsoort. ‘Andante cantabile con moto’ schrijft hij voor. dat wil zeggen: gaande, zingend van karakter, maar wel de beweging er in houden. Ook hier kent de afsluiting een aantal modulaties, zelfs zo dat het meer is dan een echte coda.

Derde deel

Een snelle menuet, zo snel dat er nauwelijks op te dansen valt. In latere symfonieën, behalve de achtste, wordt het derde deel een ‘scherzo’ en daarin volgen latere componisten hem hierin.

Vierde deel

Ook hier weer de sonatevorm. Het begint met een adagio, die in stappen als op een ladder naar het octaaf gaat en dan wordt het een ‘allegro moto e vivace’: buitengewoon opgewekt en levendig, met prominente aanwezigheid van het laddermotief: met stappen omhoog en omlaag. De code in 2/4 maat duurt wel 67 maten en is een opgewekt feest, waarin de instrumenten elkaar afwisselen in de hoofdtoonsoort C. 

In een tijd dat er nog geen geluidsdragers waren werd werk aan de man gebracht via bewerkingen voor enkele instrumenten of kamermuziekgroepen. Zo kwamen van dit werk bewerkingen voor piano 2-handig, 4 -handig en voor 2 piano’s. En verder voor strijkkwintet (1802), nonet(1809), septet (1815), piano en fluit (1818), pianokwartet en strijkkwartet (1828). De laatste dus na zijn dood. Beethoven werd op 16 december 1770 in Bonn geboren en stierf op 26 maart 1827 in Wenen. Hij heette officieel Van Beethoven, wat op Nederlandse oorsprong duidt. Zijn grootvader kwam uit Mechelen en vestigde zich in Bonn. Zijn vader was zanger.

Beethoven Afbeelding van Beethoven (Joseph Karl Steier), met in zijn hand manuscript van de Missa Solemnis – Beethoven-Haus -Bonn.

 

Zangers (m/v) – 19 – Jan Derksen

Unknown  In mijn stamcafé in Amsterdam – café Krom, Utrechtsestraat – zag ik hem vaak zitten, meestal net achter de deur links in een hoekje bij het raam. Ik heb hem nooit gesproken: hij zat er nooit uitnodigend voor een gesprek met anderen. Hij zat daar met zich zelf en een koffie of een borrel. Ik hoorde ook pas laat dat het ging om de zanger Jan Derksen. Hij stierf op 10 maart 2004, 72 jaar oud. Op 14 juli 1931 was hij in Alkmaar geboren. Hij werd opgeleid aan het Amsterdams Conservatorium, waar hij oa. les kreeg van Coby Riemersma. Hij kreeg ook les van Hermann Schey.  De meester van de lagere school maakte zijn vader attent op z’n fraaie stem. Zo kwam hij op een kinderkoor en via amateur cabaret op het conservatorium. Hij debuteerde in Trier als Rodrigo in Verdi’s Don Carlo.  Kort er na werd hij gecontracteerd als eerste bariton bij de Opera van Hannover. Daar ontwikkelde hij een breed repertoire, van Mozart tot en met Alban Bergs Wozzeck. In ons land zong hij samen met Gré Brouwenstijn en Cristina Deutekom. Samen met de laatste en tenor Adriaan van Limp vormde hij voor lange tijd een trio in opera’s van Verdi en Donizetti. Als Verdi-zanger maakte hij in 1971 zijn debuut in Florence. Onder leiding van Riccardo Muti zong hij in  Un ballo in maschera. Derksen kon niet alleen goed zingen, maar blonk ook uit als acteur. Op latere leeftijd schakelde hij om naar dramatische tenorpartijen.  Als hij 63 is en nog steeds op niveau zingt, zegt hij in een interview met De Groene Amsterdammer: ‘ er zullen vast mensen zijn die denken: laat hij nou eens opdonderen, zodat we eindelijk van die etterbak af zijn’. Maar hij spiegelt zich aan zijn leraar Schey die tot z’n tachtigste doorging. ‘Ik vind het nog steeds zalig, ik heb eigenlijk het gevoel dat ik mijn leven lang vakantie heb. Iedere repetitie is een soort verjaardagsfeestje. Het repeteren is vaak nog leuker dan de voorstellingen, omdat je dan van alles kunt proberen en creëren, zonder die zenuwen erbij”. Wereldberoemd werd Derksen niet: ‘ maar dat zijn er misschien vijf of zes’, zo zegt hij in bovengenoemd interview. ‘ Dat is ook niet zo eenvoudig hoor, daarvoor had ik waarschijnlijk veel meer publiciteit moeten maken. Maar ik ben eigenlijk altijd een beetje kopschuw geweest en vond het al gauw goed’. Door een inschattingsfout van een agent miste hij de rol van Wilhelm Tell in de gelijknamige opera van Rossini, een voorstelling die met een Fin de hele wereld over ging. Derksen ontsloeg de agent. Het typeert de zanger, die zich zelf omschrijft als lastig. ‘ Op momenten dat ik meende niet tot ontplooiing te kunnen komen, kreeg ik weleens ruzie met de regisseur, vooral als ik dingen moest doen die volgens mij nergens op sloegen’. Als voorbeeld noemt hij Othello, waarvan hij al in 1952 begon met de studie er van en die hij pas twintig jaar later in Dresden op de planken kon brengen. ‘ Kwam er zo’n oostduitse regisseur die geen woord Italiaans sprak en die mij dingen wilde laten doen die er volgens mij helemaal niet stonden. Op zo’n moment denk ik gewoon: man, ik weet er veel meer van af dan jij’.  Over zijn omschakeling naar tenor vertelt hij: ‘ Ik had altijd de neiging om de hoogte in te gaan, als bariton zocht ik altijd partijen in de hogere ligging. …in het tenorzingen trok juist de baritonale, menselijke kant mij weer aan. Ik ben tenor geworden voor Othello en voor Tannhauser: dat zijn exceptionele, dramatische tenorpartijen. Ik moest het gewoon doen, het was een artistieke drang. terwijl je in feite een goedlopende winkel op geeft om je in het diepe te storten.’  Het werd niet echt een groot succes. Het publiek nam hem z’n overstap kwalijk; hij werd er op aangesproken. Na een jaar of zes stapt hij weer terug naar het baritonvak. 

Zangers (m/v) – 18 – Montserrat Caballé

220px-Montserrat_Caballé De op 12 april 1933 in Barcelona geboren operadiva werd door haar ouders naar het beroemde klooster van Montserrat genoemd. Zij waren bevreesd haar voor de geboorte al te verliezen en deden de belofte haar naar dat klooster te vernoemen als het kind toch gezond ter wereld zou komen. Twaalf jaar studeerde ze aan het Teatro Liceu in haar geboortestad en twee jaar later was ze verbonden aan de Opera van Bazel. Tussen 1956 en 1065 zong ze rollen in Bremen, Milaan, Wenen en Lissabon. In 1965 verving ze in New York Marilyn Horne als Lucretia in Donizetti’s gelijknamige opera. het maakte haar in één klap wereldberoemd. Vanaf dat moment ging ze de hele wereld over, met name voor zeldzame Donizetti-opera’s. Maar haar repertoire werd steeds groter: alle grote Italiaanse operacomponisten, Richard Strauss, Mozart, Wagner, Meyerbeer: met haar wat wel genoemd wordt ‘ romige ‘ timbre, haar onvoorstelbaar volume en vermogen om een zachte noot lang te kunnen aanhouden veroverde ze elk muzikaal hart. Ze werkte regelmatig samen met José Carreras, wat voor deze een welkome stimulans was en ze  maakte de zarzuela en Spaanse liederen bekend bij een groot publiek. Bijzonder was haar vriendschap met Freddy Mercury van Queen. Met hem zorgde ze voor de wereldhit Barcelona. Tijdens de finale van de Champions League van 1999 zong ze het live, met een opname van de inmiddels al aan aids overleden Mercury.

Zangers (m/v) 17 – Robert Holl

holl3  Ik was een jaar of twintig en lid van de Chr. oratoriumvereniging Excelsior in mijn geboorteplaats Huizen. Elk jaar gaven we een grote uitvoering van een meesterlijk oratorium, van Händel, Haydn of Mendelssohn. De vaste bassolist was David Hollestelle. Maar eens was hij ziek en hij liet zich vervangen door een jonge leerling: Robert Holl. Hij verbaasde iedereen en verdrong zijn leermeester bij latere uitvoeringen. Een diepe welluidende bas die op 10 maart 1947 in Rotterdam werd geboren. In 1971 won hij de Eerste Prijs op het prestigieuze Vocalisten Concours van Den Bosch. Al jaren woont hij in Oostenrijk, waar hij een eigen festival heeft en hoogleraar is aan de Musikhochschule in Wenen. In Nederland vindt hij het leven te agressief en bovendien is Oostenrijk voor hem de cultuur van de 19e eeuwse romantiek, waaraan hij zijn hart heeft verpand. Hij komt alleen naar ons land voor cd-opnames en z’n jaarlijkse Schubertmasterclass in Amsterdam. Al snel in zijn carrière was hij in het buitenland te vinden. Van 1972 tot 1975 maakte hij deel uit van het ensemble van de Beierse Staatsopera in München. Hij studeerde bij Hans Hotter, Sawallisch, die hem aannam , beloofde hem diverse rollen, maar het bleef bij studeren.Hij kwam in de clinch te liggen bij een middelmatige dirigent als Heinrich Bender. Hij nam een rol over van een Duitse zanger, maar in de recensie werd juist die zanger genoemd! In een productie van La Forza del Destino werd de rol van Padre Guardiano afwisselend door hem en Christian Kohn gezongen; hij kreeg beter kritieken, met als gevolg dat hij een half jaar niets te doen kreeg. Dat hij naast de opera een eigen concertpraktijk buiten München opbouwde, werd hem ook niet in dank afgenomen. Die concertpraktijk groeide dusdanig dat hij financieel steeds onafhankelijker werd. Hij kon München achter zich laten. In 1996 zingt hij in Bayreuth op het beroemde festival de rol van Hans Sachs in ‘Die Meistersinger von Nürnberg”, sinds Gré Brouwenstein de eerste Nederlander op dat vermaarde podium. Daarna zong hij die rol meerdere malen en ook andere Wagner-partijen. Zijn grote liefde is echter de Schubert van de liederen, altijd vergezeld door Rudolf Jansen op het klavier. Hij werkte en werkt onder de meest uiteenlopende grote dirigenten en is graag geziene gast op diverse festivals. Zijn repertoire is breed. Holla is getrouwd met de sopraan Ellen van Lier.

Zangers (m/v) – 16 – Joseph Schmidt

300px-Joseph_Schmidt_(timbre_allemand)   Trouwe lezer Ton van Rijen maakte me attent op de in de Boekovina geboren zanger, bij ons nog steeds bekend als de vertolker van het lied ‘Ik hou van Holland’. Ton zet zich met z’n Roemeense vrouw Gabi al jaren in voor de van de oorsprong Saksische burchtkerken in het Roemeense Transsylvanië en de Boekovina maakte ooit onderdeel uit van Roemenië, thans van Oekraïne. Schmidt wordt op 4 maart 1904 in het dorpje Davidende geboren, toen de Boekovina deel uit maakte van  de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie, om het nog wat ingewikkelder te maken. Hij was kind van Joodse ouders en had twee oudere zusters. Hij bezoekt het gymnasium van Czernowitz, een stad dat een mengelmoes vormde van diverse culturen en volkeren: Roethenen, joden, zigeuners, Roemenen, Duitsers, Polen, Hongaren enzovoort. Het kwam hem later goed van pas. Schmidt maakte zich allerlei stijlen en talen eigen als zanger. Al vroeg sprak hij Duits, Roemeens en Jiddisch en in de synagoge zong hij Hebreeuws. De Joden maakten 13 procent uit van de bevolking van de stad. Er was een rijk joods cultureel leven, echter aan het eind van de 19e eeuw kende het ook de primeur van een pogrom. In 1919 wordt de Boekovina Roemeens en werd het Jiddisch met het Duits op scholen, in theaters en in kranten verboden. In 1925 vertrekt Schmidt naar Berlijn, tot groot verdriet van de joodse gemeenschap, omdat de jonge tenor zo prachtig zong in de synagoge. Sommigen verfoeiden zijn vertrek uit vrees dat hij in Berlijn zich wel meer op wereldlijke muziek zou storten. Berlijn was in die tijd dè culturele metropool van Europa, waar het bruiste en gistte. ‘Wie Berlijn veroverde, veroverde de wereld’, zo werd gezegd. Maar het was ook een stad die je kon opvreten, vermalen en uitspuwen. De directeur van het Berlijnse conservatorium was zo diep onder de indruk van de 21 jarige, dat hij hem onmiddellijk aannam als student zonder dat hij een cent hoefde te betalen voor de lessen. Wat hem zeer van pas kwam, want Joseph was armlastig. Een jaar lang oefende hij z’n midden- en lage register, het hoge register beheerste hij als een natuurtalent. Na die opleiding keert hij terug naar Roemenië om een 20 maanden durende dienstplicht te vervullen in Boekovina. Maar hij mag dat doen bij de militaire kapel. Als klein mannetje (1m 54) slaat hij er op de grote trom, voorwaar een ‘komisch’ gezicht. Uit militaire dienst komt hij in synagogale dienst in Czernowitz, tegen een vorstelijk salaris. Hij zingt er op de feestdagen en er komen  voor hem vertegenwoordigers van Joodse gemeenten uit Antwerpen en Rotterdam om speciaal naar hem te luisteren en dat levert hem in januari 1929 een optreden op in de Belgische stad aan de Schelde. In 1929 is hij ook weer in Berlijn en ontmoet er de dan beroemde Nederlandse bariton, Cornelis Bronsgeest, die in Berlijn hoofd is van de muziekafdeling van Radio Berlijn. Hij is immer op zoek naar nieuw talent en ontdekt in Schmidt de nieuwe Caruso. ‘Die hoge C- heerlijk’, riep hij uit. ‘Ik wierp mij op de vleugel, greep het mannetje bij de schouders, boog mijn hoofd …het wás zo, die tonen kwamen uit hem, uit zijn keel, uit deze kleine mens, wiens hoofd nauwelijks tot mijn borst reikte. Wij waren met stomheid geslagen’. Joseph maakt zijn debuut voor Radio Berlijn op 18 april 1929 en is op slag beroemd en de toekomst lacht hem artistiek en financieel gul toe. Week in week uit zong hij vanachter de microfoon. Niemand zag hem, hij werd alleen gehoord en zo werd hij allengs een mythe. Geruchten dat hij kreupel zou zijn of getekend door vreselijke littekens of van koninklijke bloede en dat hij zich daarom niet in het openbaar vertoonde deden wild de ronde. Maar Schmidt was zo verlegen, dat hij bij een openbaar optreden een zenuwinzinking zou krijgen. En hij schaamde zich voor z’n postuur. Toch komt het er op 31 augustus 1929 eindelijk van: in het Grosse Schauspielhaus treedt hij op als de wondertenor Laredo in de revue De Drie Musketiers van Ralph Benatzky. Voor hem was een loopbrug boven het koor gebouwd, waarover hij zich vrij kon bewegen. De revue is een doorslaand succes, het is het gesprek van de dag, er verschijnen juichende recensies, maandenlang staat hij voor een uitverkocht huis. Nota bene in Berlijn met z’n moordende concurrentie van 40 theaters, 20 concertzalen en drie operahuizen. Schmidt wordt ook een ster op de grammofoonplaat en met 125 officiële opnames en 40 live-opnames met opera, operette, liederen, schlagers en geestelijke muziek wordt hij een van de meest beluisterde Duitstalige artiesten van zijn tijd. Per opname ontvangt hij drie- tot achthonderd Rijksmark, maar geld interesseert hem niet. Zijn oom Leo Engel, een broer van zijn moeder, wordt zijn belangenbehartiger, die een derde van zijn gage vangt; een derde houdt hij zelf, een derde stuurt hij naar zijn moeder. Wie geld nodig heeft, krijgt het grootmoedig van hem. De tijden veranderen echter drastisch, de bekende crisis slaat in Duitsland hevig toe, met een gierende inflatie van de Rijksmark als gevolg. Schmidt blijft optreden en geeft ook benefietconcerten. Hij treedt ook op in Wenen en in ons land voor de Vara-microfoon en daarna op meerdere plekken in Nederland. Op 5 juli 1936 zingt hij op de renbaan van Birkhoven bij Amersfoort voor honderdduizend Nederlandse fans tijdens een VARA-zomerfeest. Intussen heeft de film hem ontdekt. Hij zingt in de geluidsfilm Der Liebesexpress uit 1931, verkocht aan Oostenrijk en de Verenigde Staten (Engelstalig) en hij zingt in de muziekfilms Goethe lebt! en Gehetzte Menschen. Onder het nazi-regime wordt de laatste ‘gereinigd’ van joodse medewerkers. Zo wordt Schmidts stem vervangen door een orkest.

Als Hitler aan de macht komt is het met Josephs loopbaan in Duitsland gedaan. Nog eenmaal treedt hij begin 1933 op in de Wintergarten en een dag later voor de radio. Daarna wordt hem de toegang tot de studio’s ontzegd. Wel gaat in mei van dat jaar een nieuwe film met hem in de hoofdrol in première: Ein Lied geht um die Welt. Goebbels is er bij aanwezig en oordeelt de film als prachtig, alleen wordt Schmidt zelf afgekraakt. De Völkische Beobachter schrijft over hem: ‘Hij is te klein, de zanger, te lelijk. Maar hij is zooooo begááfd, zo edelmoedig, geen engel is zo rein. Maar niemand zegt en ieder ziet: het is een jood’. Een dag na de première vinden op de Opern Platz grote boekverbrandingen plaats. In december ’33 vlucht Joseph naar Wenen, zoals vele kunstenaars, intellectuelen, dissidenten, communisten en Joden. Dolfuss is aan de macht, wel fascist, maar anti-nazi en Schmidt ziet geen bezwaar om op te treden tijdens het nieuwjaarsconcert van Dolfuss’ partij. In Wenen neemt hij onder ons zo bekende Ik hou van Holland op voor de grammofoon. Het is een compositie van Willy Schootemeijer (1894-1953), die ook tekende voor de KNVB Mars. De B-kant van het plaatje bevat Een vissersleven. In 1938 na de Anschluss slaat Schmidt weer op de vlucht, eerst naar Nederland en België, waar in 1940 zijn manager en oom hem in de steek laat. Als België bezet wordt krijgt hij van de bezettingsmacht toestemming te vertrekken naar het zgn. Vrije Frankrijk. Hij leeft er op kosten van rijkere Joodse vrienden in een pension in Nice. Zijn manager in de VS stuurt hem een uitnodiging en de kans een Cubaans visum te krijgen voor een oversteek over de Atlantische Oceaan. Hij krijgt dat visum ook plus een passagebiljet voor 20 december 1941, maar inmiddels heeft Hitler de oorlog aan de VS verklaart en elke passagiersvaart over de Atlantische Oceaan verboden verklaard. Midden 1942 krijgt Schmidt het bevel te vertrekken naar een dorpje in het Centraal Massief, waar hij zich elke 48 uur bij de lokale gendarmerie moet melden. Vichy-Frankrijk was begonnen niet-Franse Joden op te pakken, zijn Roemeense paspoort was vervallen en Schmidt besluit te vluchten naar Zwitserland. Uitgebuit door mensensmokkelaars lukt het hem een groepje mede-vluchtelingen na 6 dagen ‘s nachts doormarcheren om bij Genève de grens over te steken. Het is de nacht van 7 op 8 oktober 1942 en Schmidt zakt uitgeput op straat in elkaar. De politie brengt hem over naar het kamp Girenbad, alwaar hij een keelontsteking oploopt. Hij wordt vervoerd naar een ziekenhuis in Zürich, waar men hem verdenkt van simuleren als hij hartklachten krijgt. Men stuurt hem zo te vroeg terug naar het kamp. Hij wordt er onwel en men brengt hem over naar een verwarmde kamer van een restaurant een paar honderd meter van het kamp. Een dag later sterft hij er aan een hartaanval. Het is 16 november 1942.  Een dag na zijn dood komt een arbeidsvergunning voor hem binnen in het kamp! Joseph Schmidt ligt begraven op de joodse begraafplaats Unterer Friesenberg in Zürich.

220px-Schmidt_Joseph_Grab

Op You Tube is veel te vinden en kan hij volop bewonderend gehoord worden. Er is ook een vijfdelige documentaire over hem te vinden, waarvan hieronder het eerste deel te zien is.

http://www.youtube.com/watch?v=hVHzDqNiXIw