Bach na zijn dood

Drie dagen na zijn sterven vond de begrafenis plaats. Alle personeelsleden en studenten liepen als te doen gebruikelijk voorop, waarna de kist volgde en daarachter familie, vrienden en anderen. Wolff schrijft dat er niets bekend is van een herdenkingsdienst, niets over uitgevoerde muziek tijdens het uitdragen van de kist uit het huis en evenmin op de begraafplaats bij de Johanneskirche, waar Bach aan de zuidzijde aan de aarde werd toevertrouwd. Wel spreekt Wolff over indirecte aanwijzingen dat het dubbelpolig motet Lieber Herr Gott, wecke uns auf van zijn geliefde achteroom Johann Christoph Bach uit 1672 zou zijn uitgevoerd.  Bachs graf werd niet voorzien van een grafsteen, maar tot ruim een eeuw bewezen koorstudenten van de Thomasschule Bach ter plekke eer op de dag van zijn verscheiden, 28 juli. Op de dag van zijn begrafenis werd in de Thomaskerk melding gemaakt van zijn overlijden en ook in de kranten van Leipzig en Berlijn verschijnen berichten van zijn levenseinde. Bach liet een vrouw en negen kinderen achter, van wie vier nog minderjarig. Wilhelm Friedemann, Carl Philipp Emanuel en Johann Christoph Friedrich konden middels goede betrekkingen ruim in eigen levensonderhoud voorzien. Elisabeth Juliana Frederica was onder de pannen door haar huwelijk met Altnickol. Anna Maria Magdalena was achtenveertig en bleef achter met twee zoons en drie dochters, onverzorgd. Na aandringen en gedoe ontving ze in september 1750 en januari 1751 twee kwartaaltermijnen van het basissalaris van haar overleden man, een soort weduwepensioen. Johann Gottlieb Görner, organist van de Thomaskerk en huisvriend van de Bachs werd in oktober 1750 tot voogd benoemd. Huisvriend en theologiestudent Gottlob Sigismund Hesemann kreeg het toezicht op de zwakbegaafde Gottfried Heinrich. Bach had altijd redelijk tot goed verdiend, maar niets op zij gelegd. Veel geld ging op aan boeken, muziekinstrumenten en grootschalige uitvoeringen van zijn muziek. Al zijn bezittingen werden op waarde geschat tijdens een hoorzitting in november 1750 in aanwezigheid van de familie. Aan geld was er 231 taler, ruim tweemaal zijn jaarsalaris, zijn totale bezit had een waarde van 1.160 taler, waar echter 152 taler aan schulden af moest. Anna Magdalena ontving een derde van de erfenis, de rest werd onder de kinderen verdeeld. Anna Magdalena overleeft haar man tien jaar, zij overlijdt op 27 februari 1760 en wordt als ‘Almosenfrau’ begraven. Zij leefde dus van de (gemeentelijke) liefdadigheid. Slechts een kwart van de school begeleidt haar naar het graf van haar man. Carl Philipp Emanuel ondersteunt jaren de achtergebleven dochters. (Gottfried Heinrich was al eerder in huis opgenomen van zijn zus en zwager in Naumburg en Johann Christian bleef tot 1855, toen hij naar Italië vertrok,  onder de hoede van Carl Philipp E. in Berlijn). In 1788 overlijdt C.Ph.E. en is Regina Susanna nog als enige in leven. Een oud-leerling van de Thomasschule onder cantor Doles, Friedrich Rochlitz, trok zich haar lot aan. Hij was de eerste uitgever van de Leipziger Allgemeine Musikalische Zeitung. In het nummer van mei 1800 plaatst hij een oproep tot steun aan de laatst levende dochter van de ‘grote Sebastian Bach’. De muziekfirma Breitkopf, die het blad inmiddels uitgaf,  wist een aanzienlijk bedrag bijeen te krijgen, onder andere van Beethoven. ‘In het mei-nummer van 1801 betuigde Regina Susanna publiekelijk en ‘met vreugdetranen’ haar dank. Zij stierf acht jaar later’. (Wolff)